Wie van ‘The Lord of the Rings’ wil genieten, moet zich kunnen onderdompelen in een compleet verzonnen wereld, zonder het gevoel te krijgen zijn tijd te verspillen.

Door Jeroen Kuypers en Piet de Moor

The Lord of the Rings. De Reisgenoten. J.R.R.Tolkien, Het Spectrum, 492 blz., 666 fr. (OE 16,50)

In de Ban van de Ring, zoals Tolkiens magnum opus in Nederlandse vertaling luidt, is duidelijk niet ieders favoriete werk. Toen het laatste deel verschenen was, merkte de Engelse dichter W.H. Auden in een recensie op dat de kanjer erg verdeelde reacties uitlokt: ‘Niemand schijnt een bezadigde mening te hebben; of men vindt het _ zoals ik _ een meesterwerk in zijn soort, of men kan het niet uitstaan.’ Die weerzin heeft ongetwijfeld te maken met het onvermogen zich gedurende lange tijd in een volmaakt verzonnen wereld onder te dompelen, compleet met fictieve talen, geografie en geschiedenis. Toch is het lezen van In de Ban van de Ring geen louter escapistische bezigheid. Het werk heeft veel raakpunten met de mythologie en heeft wel degelijk literaire waarde.

Een tweede drempel voor het lezen van Tolkiens roman is de combinatie van zijn ietwat archaïsche stijl en zijn neiging tot het uitweiden over details van de wereld die hij beschrijft. Vooral de eerste vijftig pagina’s van het eerste deel, De Reisgenoten, zijn daarvoor berucht. Een ons bekende boekhandelaar verkocht het werk dan ook nooit zonder er de welgemeende raad bij te geven ‘even door de eerste vijftig pagina’s heen te bijten’. Wie die moeite doet, keilt daarna het boek met een nijdig gebaar in een hoek van de kamer óf is definitief verslaafd en dus ook zelf ‘in de ban van de ring’.

De wereld van Midden-aarde heeft twee ontstaansredenen, een hoogdravende en een banale. De hoogdravende was de obsessie van John Ronald Reuel Tolkien een mythe te scheppen die op gelijke voet zou kunnen staan met de weinige middeleeuwse legenden die zijn vaderland rijk was. Tolkien werd in 1892 in het Zuid-Afrikaanse Bloemfontein geboren als eerste zoon van een Britse bankbediende en zijn vrouw. Na de vroegtijdige dood van zijn vader vertrok zijn moeder samen met hem en zijn twee jaar jongere broertje naar Birmingham, haar geboorteplaats, waar de jonge weduwe zich samen met enkele ooms en tantes met de opvoeding van haar zonen bezighield.

John Tolkien ontwikkelde al op jonge leeftijd een grote talenknobbel. Hij benutte die niet zozeer voor het leren van moderne, maar wel voor het bestuderen van oude talen. Vooral het Welsh en het Oud-Engels, het Angelsaksisch uit de tijd van vóór de inval van Willem de Veroveraar, genoten zijn belangstelling. In 1910 werd Tolkien toegelaten tot de prestigieuze universiteit van Oxford, waar hij Engelse taal en letterkunde ging studeren. Uiteindelijk specialiseerde hij zich in het Midden-Engels en studeerde in 1915 cum laude af.

De Eerste Wereldoorlog betekende een jarenlange onderbreking van zijn carrière. Tolkien vocht als officier aan het Somme-front in Noord-Frankrijk en werd gerepatrieerd met loopgravenkoorts. Zijn verwondingen waren niet ernstig genoeg om hem tot oorlogsinvalide te verklaren. In 1924 werd hij professor in Leeds en in 1934 kreeg hij een leerstoel aangeboden in Oxford, waar hij hoogleraar bleef tot zijn pensionering in 1959.

Het schijnt dat Tolkien relatief weinig wetenschappelijke artikelen en boeken publiceerde omdat zijn scheppend werk te veel van zijn tijd en energie opslorpte. Hij creëerde zelf maar liefst vijftien nieuwe talen, waaronder het Sindarijns, en was gefascineerd door mythen en sagen. Vandaar dat je in In de Ban van de Ring talloze verwijzingen vindt naar de verhalen van de oude Germanen, Vikingen en Finnen, zoals de Volsungasaga en de Edda. Gandalf de tovenaar lijkt weggelopen uit die IJslandse heldensaga en zijn grote tegenstrever, de draak Sauron, uit het Duitse Nibelungenlied.

Dit is eigenlijk ook het grote verschil tussen het werk van Tolkien en dat van veel andere, hedendaagse fantasy-auteurs. De Britse professor is in zijn eentje verantwoordelijk geweest voor het ontstaan van een geheel nieuw literair genre, maar het is onwaarschijnlijk dat hij zelf erg gecharmeerd zou zijn geweest van het ronduit kinderachtige en clichématige karakter van veel fantasynovels.

De banale ontstaansreden voor In de Ban van de Ring is het feit dat hij, net als veel vaders, zijn kinderen graag verhaaltjes vertelde voor het slapengaan. Een van die verhalen was het sprookje De Hobbit. Hierin gaat Bilbo Balings (oom van Frodo Balings), lid van het zelfgenoegzame en luie behaarde voetenvolk de Hobbits, op aanraden van tovenaar Gandalf met dertien dwergen op reis naar de Eenzame Berg om daar een schat te bemachtigen, die wordt bewaakt door de draak Smaug.

Tolkien zette het sprookje op papier en stuurde het in 1937 naar een uitgever. Die liet het aan zijn eigen kinderen lezen en besloot vervolgens het te publiceren. De Hobbit werd een succes, niet zozeer omdat kinderen er graag uit werden voorgelezen, maar wel omdat veel volwassenen zélf genoten van dit sprookje. In gedachten hoorde de uitgever de kassa al rinkelen. Hij verzocht Tolkien nog méér sprookjes te schrijven, maar in plaats van braaf gehoor te geven aan dit verzoek, zag de hoogleraar zijn kans schoon eindelijk iets zinnigs te doen met zijn liefde voor filologie en mythologie. Tolkien was namelijk al in 1918, toen hij nog in een ziekenhuis lag te bekomen van zijn oorlogswonde, met het schrijven van een eigen mythologie begonnen. Het gaat om de verhalenbundel De Silmarillion die pas tientallen jaren na het verschijnen van zijn hoofdwerk zou worden gepubliceerd.

In plaats van een tweede sprookje gebruikte Tolkien De Hobbit als uitgangspunt voor In de Ban van de Ring. De sprookjeswereld werd Midden-aarde, de dertien dwergen veranderden in een volwassen reisgezelschap en Smaug in Sauron. De schat in de berg onderging een metamorfose tot de Ring. Het was een voorwerp van bovennatuurlijke betekenis, verantwoordelijk voor alle kwaad in de wereld, inclusief de sterfelijkheid van de mens, als het in verkeerde handen terechtkwam. De taak van het reisgezelschap is dan ook de ring aan Sauron te ontfutselen en vervolgens te vernietigen. Vandaar dat In de Ban van de Ring gelezen kan worden als een vaak bijzonder wreed sprookje of avonturenroman, maar ook als een werk met diepere betekenis. De ring kan je vergelijken met de heilige graal of, beter nog, met de lans van Longvinus, de Romeinse soldaat die de zijde van Jezus doorboorde toen die dood aan het kruis hing. Sindsdien was men ervan overtuigd dat elke veldheer die deze speer in zijn bezit had onoverwinnelijk was.

Richard Wagner maakte een opera over dit verhaal, Parsifal, en Adolf Hitler was zozeer gefascineerd door deze mythe, dat hij in 1938 de vermeende speer uit een Weens museum liet stelen. Als In de Ban van de Ring toen al was verschenen en Hitler het boek had kunnen lezen, zou hij zichzelf ongetwijfeld in de rol van Frodo Balings, de hoofdpersoon van het boek, hebben gezien. Wij zouden eerder geneigd zijn de Duitse dictator de rol van Sauron toe te schrijven en de geallieerden die van het reisgezelschap.

Hoewel Tolkien de opdracht tot het schrijven van In de Ban van de Ring enkele jaren vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had aangenomen, duurde het nog jaren eer het eerste deel ervan in druk verscheen. Het verhaal dijde maar uit, allerlei details slokten aandacht en tijd van de auteur op. Tenslotte leidde een ruzie tussen Tolkien en zijn uitgever, Allen Unwin, tot een extra vertraging van vier jaar. De uitgever zag met afgrijzen hoe een simpel verzoek tot het schrijven van een sprookje resulteerde in een boek dat zó omvangrijk was geworden, dat het slechts in drie afzonderlijke kloeke delen kon worden gepubliceerd. Unwin was ervan overtuigd dat hij slechts zijn broek kon scheuren aan Tolkien (‘Een gegarandeerd verlies van duizend pond’, een bedrag dat destijds minstens een half miljoen frank was).

En In de Ban van de Ring werd inderdaad niet meteen een bestseller. Het boek verkocht matig. Het blééf echter verkopen, zodat aan het eind van de jaren ’50 het gegarandeerde verlies al was omgeslagen in een zeer bescheiden winst. De doorbraak kwam in 1965, toen de Amerikaanse uitgever Ace Books een paperbackeditie op de markt bracht. Het werk kwam zo binnen het financiële bereik van een grote groep lezers en trok de aandacht van buitenlandse uitgevers. De eerste vertaling was in het Nederlands, de laatste in het IJslands.

Nu was het de beurt aan de Engelse professor om met afgrijzen te reageren. In de Ban van de Ring viel namelijk buitengewoon in de smaak bij de nieuwe protestgeneratie. Wie tegen de oorlog in Vietnam en vóór vrije liefde was, las niet alleen graag de romans van Ken Kesey en de gedichten van Allen Ginsberg, maar ook In de Ban van de Ring. Voor de vrij conservatieve en katholieke Tolkien was de adoratie van beatniks en hippies een vervelend neveneffect van zijn roem. Kreten als Frodo Lives en Gandalf for president konden hem niet bekoren. Niettemin ging hij gretig in op vragen van fans. Hun talloze brieven brachten hem soms op nieuwe ideeën of wezen hem op kleine inconsequenties in zijn werk. Tolkiens biografen zijn er echter van overtuigd dat hij de spreekbeurten en brieven aangreep om niet meer te hoeven schrijven. Jarenlang had de hoogleraar zich ’s avonds teruggetrokken in zijn tot werkkamer omgebouwde garage. Zijn zoon Christopher vond er na de dood van zijn vader, in 1973, talloze dozen met zelfgetekende kaarten, onafgemaakte hoofdstukken en eerdere versies van delen van In de Ban van de Ring.

In 1977 verscheen eindelijk de Silmarillion en in de jaren nadien werden een collectie nagelaten vertellingen en een verzameling teksten over de geschiedenis en talen van Midden-aarde uitgebracht, onder de titel In de Ban van de Ring – de Aanhangsels.

De afgelopen decennia is de wereld die Tolkien heeft beschreven voor miljoenen mensen gaan leven. Hij werd de basis voor zowel computergames als niet-virtuele spellen. Er bestaan genootschappen, waarvan de leden zich regelmatig verkleden als personages uit In de Ban van de Ring en stukken van het verhaal naspelen. Tolkiens verhaal is ook op de planken gebracht en verwerkt tot een animatiefilm en een muziekstuk. De Brit Bo Hanson maakte reeds in de jaren ’70 de langspeelplaat The Lord of the Rings en de Duitse popgroep Gandalf baseerde niet alleen zijn LP Visions op het boek, maar noemde zichzelf ook naar een van de hoofdpersonages.

Een verfilming meer of minder maakt in dit geval niet zoveel meer uit, zou je zeggen. Maar misschien draagt het wel bij tot een nog verdere verbreiding van namen en begrippen uit Tolkiens werk in de hele westerse cultuur. Op een dag schelden we elkaar wellicht uit voor Luie Hobbit, zonder dat we nog weten waar die term vandaan komt. Pas dan zal Tolkiens mythologische wereld in zijn geheel zijn verzonken in ons collectieve onderbewustzijn en inderdaad niet meer te onderscheiden zijn van de authentieke mythologische verhalen _ precies zoals de hoogleraar filologie zich destijds heeft gewenst.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content