Wat als je ouders buitenaardse wezens zijn? Ben jij dan ook een alien? Of ben je ooit ontvoerd? Regisseur Dany Deprez en scenarist en producent Jean-Claude Van Rijckeghem goten die vragen in ‘Science Fiction’, een nieuwe jeugdfilm over kinderfantasie en eenzaamheid. ‘Het gevaar zit in wat je niet ziet.’

Science fiction vanaf 23/10 in de bioscoop

Twee nachten hebben ze doorgewerkt, maar nu is de film af. De muziek staat eronder, het geluidsdecor is gemonteerd en de kleuren zijn bijgesteld. Dany Deprez en Jean-Claude Van Rijckeghem zitten er vermoeid bij. ‘We hebben misschien geen huis gebouwd, maar het is een mentaal proces. Twee jaar en een half ben ik in mijn hoofd met niets anders bezig geweest. Als ik een boek lees, kan ik soms twee uur over een bladzijde of over een zin doen. Die passage pakt me dan zo dat ik ermee op stap ga, ik laat ze in mijn hoofd rondtollen – een beetje zoals je wijn proeft. Als ik een film maak, pak ik elk detail zo op. Het moet goed zitten, het moet kloppen. Hoe meer je op die schijnbare futiliteiten werkt, hoe spannender, aangrijpender en subtieler het verhaal wordt.’ Van Rijckeghem: ‘Ik denk dat het goed is dat we er twee en een half jaar van ons leven hebben ingestoken. De film is er bijzonder genoeg voor.’

Als je ze zo tegenover elkaar aan tafel ziet zitten, hebben ze bijzonder weinig met elkaar gemeen. Van Rijckeghem is slank, met het velletje van een jongeling; Deprez leunt zwaar onderuit, de stoppels van een paar dagen schieten ongehinderd door. ‘Mensen vragen hoe we kunnen samenwerken als ze ons samen zien’, vertelt Deprez. ‘Ik heb daar geen antwoord op. Ik weet gewoon dat het perfect kan. Wij vullen elkaar aan. Wat hij kan, kan ik niet. En zo krijg je een interessante synergie. Als Jean-Claude en ik samenwerken is het net alsof twee extreme werelden elkaar eventjes raken en dat geeft een enorm vuurwerk. Maar er zijn ook overeenkomsten. We voelen ons allebei aangetrokken tot personages die minder goed begrepen worden. Ze opereren vanuit een vage eenzaamheid. Het gaat over isolement, over niet aanwezig zijn. Ik ben een man die eerder geneigd is in de kast te kruipen en vandaaruit de wereld te bekijken dan aan tafel te zitten en mee te praten en deel te nemen aan het proces. Als je dat in beeld zet, creëer je sowieso een onwerkelijk gevoel in de werkelijke wereld.’

In ‘Science Fiction’ balanceer je voortdurend tussen fantasie en realiteit. De grens tussen beide vervaagt.

Dany Deprez: Het is een gevoel dat voortvloeit uit het thema van de kinderangsten. Als je dat idee verder ontwikkelt, kom je al snel terecht in een wereld met dubbele bodems en onderhuidse spanningen. Het is de vraag naar wat er in de kast zit. Er zit niets in de kast, maar als je er langer naar kijkt – en met de juiste lichtinval – komt er plots een rattenpootje tevoorschijn. Zijn mijn ouders mijn ouders? De vraag roept zoveel twijfel, zoveel onzekerheid op dat je een wereld van mogelijkheden krijgt. Toen ik het scenario voor de eerste keer las, had ik het gevoel dat ik twee personen in één aan het volgen was. Je had de Andreas van tien jaar, het ontheemde jongetje van de internationale scholen, en je had de Andreas zonder leeftijd, die bijna opgesloten zit in zijn fantasie. Op dat moment kun je niet meer zeggen: dat kind is tien. Dat kind leidt aan een fundamentele eenzaamheid.

Iedereen is communicatiegestoord in de film. Er wordt niet naar elkaar geluisterd. Kinderen en volwassenen roepen door elkaar heen, manipuleren elkaar. Is dat een kritiek op de maatschappij?

Deprez: Het is minder een maatschappijkritiek dan dat we hopen een soort gesprek te openen over de vraag in hoeverre je fantasie kan begeleiden. Het lijkt me zeer relevant eens een debat te houden over eenzaamheid bij kinderen. Uiteindelijk hebben we er allemaal last van gehad.

Jean-Claude Van Rijckeghem: Elk verhaal dat hedendaags hoopt te zijn, is een reflectie van de tijd waarin het zich afspeelt. Ik hou me niet bezig met scherp afgelijnde kritieken, maar je registreert natuurlijk wel wat je om je heen ziet gebeuren.

Deprez: Kijk om je heen, spits de oren en je merkt en hoort dat volwassenen niet graag spreken over een kind dat mogelijk eenzaam zou zijn. Het wordt toegedekt, vergoelijkt, in de zin van: het is ne stille, of hij is wat gevoelig. Toegeven dat een kind eenzaam is, is als een blaam voor de ouders.

Dit is na ‘De Bal’ jullie tweede jeugdfilm. Wat drijft jullie naar dat genre?

Van Rijckeghem: Als ik naar mezelf kijk, merk ik dat ik het liefst van al jeugdboeken lees. Ik wil een verhaal horen. Jeugdboeken zijn van nature uit vrij klassiek. Ik vind het dan interessant om een thema te verpakken in het verhaal, zoals in Science Fiction het thema van de eenzaamheid, van de communicatie.

Deprez: Ik vind het dan weer belangrijk dat de fantasie waar je mee werkt, universeel blijft. In Congo moeten ze begrijpen waar je het over hebt en ook in China moeten ze je kunnen volgen. Fantasie bij kinderen is redelijk zuiver en universeel; bij volwassenen is die al doorprikt met allerlei persoonlijke perversiteiten. In De Bal was de fantasie een personage; het was de bal die de droom van de kinderen realiseert: samen redden ze het park. In Science Fiction heeft de fantasie geen gezicht. Het is geen wezen maar speelt zich louter in het hoofd van het kind af. Dat maakt het allemaal mysterieuzer en griezeliger. Het gevaar zit in wat je niet ziet.

In contrast met de op hol geslagen fantasie staat de strakke vormgeving. Andreas woont in een huis dat nauwelijks bewoond lijkt. Alles is er geometrisch proper.

Deprez: Je kunt een verhaal miscasten door de verkeerde locatie te kiezen. Als je een villa nodig hebt, moet je niet in een peperkoekenhuizeke kruipen. Het verhaal van Science Fiction speelt zich af in een klinische, afgemeten wereld en dus heb je een plek nodig die daaraan beantwoordt.

Van Rijckeghem: We hebben er lang naar gezocht.

Deprez: Toen we voor het eerst het huis uit de film binnenstapten, wisten we: dit is het. Al dat glas, al die strengheid, er was geen vuiltje te zien. Maar technisch was het een nachtmerrie. We hielden een aansteker op en zagen het vlammetje acht keer weerspiegeld in het glas. Tijdens het draaien moesten we voortdurend letten op mogelijke reflecties.

Het huis is bijna een acteur in de film.

Deprez: En toch mag de vormgeving niet de overhand nemen. Het huis moet aanwezig zijn, meer niet. Het mag ademen, maar het moet zijn mond houden. Het is een evenwichtsoefening, want je verliest je makkelijk in vormelijkheden. Als je een verhaal in beeld zet, vertrek je met een vijf, zes, acht pistes die je wilt vasthouden. Uiteindelijk blijven er twee of drie over. Die moet je intomen en beteugelen en strak volgen. Een film is een monster, hij neemt je op sleeptouw als je niet oplet.

Over de rest van de acteurs gesproken: Marion Hänsel is niet alleen coproducent, ze speelt ook de strakke chef van het bedrijf waarvoor de vader van Andreas werkt. Hoe kwamen jullie bij haar terecht?

Deprez: We zochten ons gek naar een vrouw die die rol kon spelen. We raakten er niet uit. Ik had een vrij zuiver beeld in mijn hoofd en tijdens castings ga je altijd op zoek naar een personage dat fysiek aansluit bij de rol. Ik had al 37 keer mijn uitleg gedaan, van: ik wil iemand die zo en zo is. Toen zei de man van de casting: maar ken je dan iemand? ‘Tuurlijk ken ik iemand. Marion Hänsel.’ ‘Zeg dat dan. Zij is vroeger actrice geweest.’ Enfin, wij hebben haar nog wel moeten overtuigen. Ze wilde net als iedereen auditie doen. Op de set wilde ze Marion zijn en niet mevrouw de coproducente en ze wilde geregisseerd worden. Het is een toffe madame.

Van Rijckeghem: Koen De Bouw lag dan weer van in het begin vast. We hebben het scenario geschreven met hem in het hoofd. Hij heeft de juiste leeftijd, de juiste look. Ik denk dat je in Vlaanderen maar twee of drie acteurs hebt die die rol perfect kunnen visualiseren.

Deprez: Voor de moeder hadden we echter absoluut geen idee.

Van Rijckeghem: We hebben heel Vlaanderen de revue zien passeren. Daarna heel Nederland.

Deprez: Toen wandelde Wendy Van Dijck binnen. Ze liep zoals ik het in mijn hoofd had, en ze sprak zoals ik het in mijn hoofd had. Ze was heel natuurlijk, ontspannen en tegelijk erg afstandelijk. Ze kon alle kanten uitgaan: van kwetsbare moeder naar de vrouw in het uniform.

En dan de kinderen. Jullie hebben al ervaring maar toch lijkt het me niet eenvoudig.

Deprez: We hadden het geluk dat we er op tijd aan konden beginnen. Het is altijd een moeilijke zoektocht omdat je voor je ultieme acteur en acteurs wilt gaan. Je hebt dan een team van mensen nodig die alle scholen uitkammen.

Van Rijckeghem: David Geclowicz was een heel specifieke jongen. Hij viel op. Omdat hij met een accent praatte, omdat hij van die jasjes aan had. Je moest niet veel aan hem veranderen of je had Andreas.

Deprez: Gedurende zes maanden hebben we ieder weekend gerepeteerd met de kinderen. Ze moesten niet zozeer hun lijntjes uit het hoofd leren dan wel hun personages leren aanvoelen. Die dialoog moest eruit vloeien, hij moest natuurlijk klinken, ze moesten in die rol groeien.

Van Rijckeghem: En toch staan alle kinderen erg dicht bij hun personages. Wietze is echt Wietze.

Deprez: We hielden heel veel rekening met hun opmerkingen. Precies omdat er tijd was, konden we dat. Wietze wilde zijn pet bijvoorbeeld niet meer afzetten. We hebben dat bekeken en dat bleek te werken. Ook Fran (Michiels) had opmerkingen over haar personage Vero. We hebben dat onderzocht. En David wou een aantal dingen niet doen. We hadden daar begrip voor. We moesten ze niet met een kluitje in het riet sturen. Als je kinderen zo behandelt – heel open en direct -, krijg je enorm veel van ze terug.

Waar komt jullie gemeenschappelijke passie voor film eigenlijk vandaan?

Van Rijckeghem: Bij mij is het genetisch. Mijn grootmoeder werkte in de Gentse Capitole. Van jongs af zat ik in de cinema. Ik groeide op met de Hollywoodfilms uit de jaren veertig. Hitchcock, John Wayne, al de andere supersterren. Ze blijven me beïnvloeden. Voor Science Fiction heb ik wel honderd keer naar Suspicion van Hitchcock gekeken. Ook daarin gaat het over bespieden, voyeurisme, onduidelijke vermoedens. Als je een film in een bepaald genre schrijft, kun je maar beter weten welke voorbeelden je hebt.

Deprez: Ik ben nu 45 jaar en heb nog steeds geen flauw idee waarom ik met film bezig ben. Van mijn veertiende zit ik aan de academie. Zaterdagen, woensdagen, ik zat daar altijd te bricoleren. Ik heb eigenlijk schilderkunst gestudeerd, maar toen ik zestien was, kwam ik mensen tegen van het Rits en ik was enorm gefascineerd door het feit dat ze zo’n organisatie op de been moesten brengen om hun droom te realiseren. Ik vond het zeer spannend om zo’n machine in gang te trekken, om met dertig, veertig mensen aan hetzelfde te werken.

Van Rijckeghem: Ik heb nooit film gestudeerd. Ik ben vertaler. Mij interesseert vooral het vertellen van verhalen. Na mijn onderdompeling in de film, ben ik beginnen lezen en schrijven. Ik vind het boeiend te zoeken hoe je een verhaal zo rijk mogelijk maakt, hoe je de kijker verrast, je moet hem hebben, je moet de kijker of lezer geven wat hij verlangt of verwacht maar niet op de manier die hij verwacht. Als kind wilde ik dat een film me tot op het einde in zijn greep hield. Het is een gevoel dat ik ook in deze film wilde stoppen: dat je geen flauw idee hebt waar hij naartoe gaat.

Door Tine Hens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content