Door Greet van ’t veld

Symphony nr.4 in c, Op.43. Philadelphia Orchestra o.l.v. Myung-Whun Chung (Deutsche Grammophon 447 759-2)

De 4de Symfonie (1936) van Sjostakovitsj is een indrukwekkend klankmonument, een pezige symfonie, opruiend en lawaaierig, zwart en weemoedig en met een grote dosis dubbelzinnige humor. Het is een landschap van schitterende climaxen en diepe kuilen waar je letterlijk met al je aandacht moet gaan voor zitten, tot de laatste noten helemaal zijn uitgestorven. Die laatste noten (een somber wegdeemsteren in een toestand van verdoving) beschrijven de plotse schaduw die viel over de artistieke vrijheid van Sjostakovitsj. Zijn aanstootgevende opera Lady Macbeth of Mtsensk was door het regime (en dus in de pers) verworpen als ‘muzikale chaos’, in strijd met de richtlijnen van de Sovjetmuziek. En zijn Vierde waaraan hij op dat moment de laatste hand legde, lag helemaal in dezelfde lijn… In de finale hoor je dan ook de triomf van een persoonlijk muzikaal credo zich pijnlijk transformeren tot een eenzaam gebroken lamento. De premiere van de Vierde kon toen uiteraard niet plaatsvinden. Daarop moest 25 jaar worden gewacht, tot in 1961, onder Kirill Kondrashine.

Voor elke dirigent is deze schitterende Vierde, met talrijke verwijzingen naar Mahler, een uitdaging. Alleen al de samenhang bewaren, het gestage opbouwen en weer afbouwen van spanningsbogen is huzarenkunst. Deze symfonie duurt immers een vol uur, en van het sterk uitgebreide orkest wordt een extreme virtuositeit verwacht. Het Philadelphia Orchestra laat geen enkel steekje vallen. Zelfs de razendsnelle tempi die Myung-Whun Chung vraagt, kan de musici niet van de wijs brengen. Af en toe bekruipt je het gevoel dat Chung wil uitpakken met wat ‘ze daar allemaal kunnen’. Want het is pure power wat de kopers produceren, en waanzinnig virtuoos en helder slaat de strijkersgroep zich door het presto aan het einde van het eerste deel (dat 30 minuten duurt!).

Chung kent iets van grote structuren en legt duidelijk de nadruk op het imposante machtsvertoon van het symfonische apparaat. Waar hij evenwel minder aandacht aan besteedt, is het fijne binnenwerk van deze grote klok: de psychologische gelaagdheid, de dubbele bodems, de dunne lijn tussen humor en tragiek. Dan zijn de voelhorens van Simon Rattle met zijn City of Birmingham S.O. (EMI, 1995) heel wat fijner afgesteld. Daar begrijp je met één snerpende piccolo of een goedmoedig mompelende fagot meteen de filosofie van de lach en de traan, zo typisch voor Sjostakovitsj.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content