LEVE DE DEMOCRATIE. DE VERJONGINGSKUUR van Depeche mode is net niet doorgedreven genoeg om tot een meesterwerk te leiden.

PLAYING THE ANGEL – (Mute) – In concert: 29/1 Sportpaleis, Antwerpen

Depeche Mode ***

Martin Gore mag de hemel danken dat Dave Gahan nog zin heeft in Depeche Mode. Sinds hij twee jaar geleden met Paper Monsters bewees dat hij het ook in z’n eentje kan, is een leven zonder de groep voor Gahan niet langer ondenkbaar. De zanger wond er geen doekjes om: het frustreerde hem diep dat Gore zich als enige songleverancier in de groep liet gelden. Zonder democratiseringsproces zou de verloren zoon niet meer naar huis terugkeren. Gore kon toen niet anders dan hem aan de borst drukken: hij besefte dat hij sterker zou staan mét Gahan aan zijn zijde. Paper Monsters was immers fris van de lever – Gahan had als auteur Gore een poepje laten ruiken. Dat het 11de studioalbum van Depeche Mode – hun 14de (!) release in totaal – er dan toch nog kwam, mag een klein wonder heten.

De bandleden wisten verdomd goed dat ze het zich niet konden permitteren om in herhaling te vallen. Ze engageerden daarom Ben Hillier als producer, de man die achter de knoppen zat bij Think Tank (Blur), Cast Of Thousands (Elbow) en Some Cities (Doves), stuk voor stuk platen met een karaktervolle, gelaagde klank. Met experimentele, vaak desoriënterende geluiden bezorgt Hillier de DM- songs grimmige contouren. De filmische instrumental Introspectre is nog het best te omschrijven als ‘ atmospherics in the dark’. I Want It All is geen evident nummer en heeft iets van een roos: zoet geurend, maar met nijdige doornen. Precious, de bedrieglijke eerste single, bezit de zuiverste melodie van de hele plaat, maar gaat naar het einde toe toch wat harder rocken. Ook The Sinner In Me wint gaandeweg aan kracht: na drie minuten en een half neemt een doemende dreiging de overhand. Op Suffer Well, Lillian, A Pain That I’m Used To en John The Revelator slaagt Hillier erin de melodieuze synthpop uit de oude doos een extra dimensie te geven. Verleden en toekomst vloeien er mooi in samen.

Exciter, het vorige en vier jaar oude album van Depeche Mode, stond al in het teken van de zoektocht naar een krakend verse sound. Intussen werd duidelijk dat de compositorische spoeling dun geworden is. Ook op Playing The Angels kan de noise van Ben Hillier niet verhullen dat de songs af en toe vervaarlijk naar de middelmatigheid hellen. De door Martin Gore gezongen songs Macrovision en Damaged People slibben dicht in melodrama. Ook The Darkest Star, in wezen een pianoballad waarover een saus van gemuteerde klanken is gegoten, lijdt aan obesitas. Het gekoketteer met misère is niet altijd geloofwaardig. Als Depeche Mode niet oplet, wordt het nog een parodie van zichzelf. In schril contrast met deze pathetiek staat het door Gahan gepende Nothing’s Impossible. Hij zingt het bijzonder ingetogen en mantra-achtig, waardoor een regel als ‘ I still believe in love at first sight / nothing’s impossible’ een dubbele bodem krijgt, waarop gelatenheid en optimisme een robbertje vechten. Zonde dus dat Gahan slechts drie songs aangeleverd heeft. Depeche Mode zal pas écht een nieuwe dynamiek vinden wanneer de credits helemaal in evenwicht zijn.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content