DE ZOON VAN ARTAN

Dat hij wilde tekenen, had de ene geroepen. Dat hij zijn erwtenschietende planten moest oogsten of dat anders de zombies het zouden halen in Plants vs. Zombies, had de andere nukkig gezegd. ‘Niks van’, had ik geantwoord. ‘Jullie zullen nú televisie kijken. Een nieuwe reeks. Over ridders. En draken. En een toverbos.’ Ik besef dat dat pedagogisch wat vreemd klonk, je kinderen verplichten tv te kijken. Maar dit was een kwestie ven jeugdsentiment en dan is in het hoofd van een ouder veel geoorloofd. De zoon van Artan beloofde alle klassiekers van de kinderlijke spanningsboog in een totaalpakket: een ridderzoon, de zoon van een smid en een bosmeisje die samen de strijd tegen een draak en valse ridders aanbinden.

Maar jongens van tegenwoordig zijn niet meer zo makkelijk te paaien. Ze hebben Jurassic Park én World gezien. En Star Wars. En The Lord of the Rings. De speciale effecten moeten goed zitten of ze klagen over het gebrek aan echtheid van de fantasie. De jongste zuchtte ‘pfft, ridders’, alsof ridders iets is dat je leuk vindt als je zeven bent maar niet meer als je negen wordt. ‘Ninja’s zijn veel cooler.’ De oudste had ondertussen zijn virtuele groentetuin opgestart en schoot met erwten zombies dood. Paf. Paf. Met de onmacht van de ouder die de generatiekloof door de eigen woonkamer ziet schieten, verschanste ik me achter de woorden die ik me had voorgenomen nooit of te nimmer uit te spreken. ‘In mijn tijd.’ De zucht van mijn twee zonen werd nog dieper.

En dus keek ik alleen naar De zoon van Artan. Ik ben een kind van de jaren zeventig, mijn televisiegeheugen strekt zich uit van Johan en de Alverman over Magister Maesius tot Het Veenmysterie. In mijn tijd keken we alleen naar topfictie van eigen makelij. Jacobus en Corneel rekende ik daar – met de mildheid van de verstreken tijd – ook bij.

‘Wat praten die ridders deftig’, was het eerste wat de oudste zoon zei. Al na de begingeneriek had hij de iPad op zijn schoot gelegd. De erwten bleven schieten, zag ik vanuit mijn ooghoek. Hij schraapte zijn keel, liet zijn stem zakken: ‘Riddrs pratn zo,’ deed hij de ridders uit zijn verbeelding na, ‘deze ridders zijn veel te netjes.’ Hoe vaak hij al ridders was tegengekomen, vroeg ik hem. Hij haalde zijn schouders op en zei dat hij dat gewoon wist. ‘Nee, zeg! En dat doen ze al helemaal nooit!’ De jongste sloeg een hand voor de ogen en zei vol walging ‘eikes!’, alsof hij net had moeten zien hoe en waar ridders werkelijk hun behoefte deden. Maar het was de afscheidszoen die heer Artan aan zijn jonkvrouw Rune gaf die hem deed kokhalzen. ‘Ridders kussen niet.’ Daarover kon, zo maakte hij duidelijk, geen discussie bestaan.

Tja, de ridders in De zoon van Artan hebben wel iets moderns. Ze worstelen met gevoelens, praten zoals je dat zelfs niet meer op de toneelschool hoort en ze spreken hun ouders tegen. Dat laatste leidde tot geamuseerd gegniffel naast mij. Verder hadden de zonen onmiddellijk door dat die Sieg (Geert Van Rampelberg) met zijn amulet van een Perzische magiër rond zijn nek een blaaskaak is. ‘Vertrouw hem niet, mama’, klonk het waarschuwend. En daardoor wist ik: ja, de ridders zijn wat te netjes opgevoed in De zoon van Artan, maar het verhaal heeft vaart, de spanning wordt subtiel opgebouwd en als ze niet te veel kussen, komt het wel goed.

***, Ketnet, van maandag tot donderdag, 18.40

DOOR TINE HENS

JA, DE RIDDERS IN DE ZOON VAN ARTAN ZIJN WAT TE NETJES OPGEVOED, MAAR ALS ZE NIET TE VEEL KUSSEN, KOMT HET WEL GOED.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content