Ze hebben meer hits gehad dan de Beatles, de Beach Boys en de Stones samen, maar bijna niemand kent hun naam. Dertig jaar na hun laatste opname stappen de Funk Brothers, de vaste studioband van Motown, nu toch eindelijk uit de anonimiteit.

Standing in the Shadows of Motown Vanaf 24/9 in de bioscoop

diana Ross, The Temptations, The Four Tops, Gladys Knight, Marvin Gaye, Smokey Robinson: iedereen kent de uithangborden van Motown. Zij waren de gezichten van de platenmaatschappij, die in de jaren zestig en zeventig met honderden liedjes de hitparade domineerde. Maar vraag zelfs de grootste Motownfanaat wie dat fantastische basloopje speelde in Get Ready of welke drummer het indianenritme van I Heard It Through The Grapevine uit zijn trommels sloeg en je krijgt een blanco blik als antwoord. Terwijl het hier toch echt niet gaat om een stel inwisselbare studiohuurlingen. De Funk Brothers, want zo heette het vaste gezelschap dat dertien jaar lang bivakkeerde in de kelder van een tot Hitsville USA omgedoopt woonhuis, speelden mee op alle hits en vormen waarschijnlijk de band met de meeste airplay aller tijden. Ondertussen waren de muzikanten wel net zo anoniem als al die schnabbelaars die van studio naar studio trokken.

Volgens de nieuwe documentaire Standing in the Shadows of Motown heeft de legendarische platenmaatschappij zijn succes echter niet te danken aan de producertalenten van het trio Holland, Dozier en Holland en ook niet aan de damesgroepjes en soulzangers wier brillantinehoofden op de albumhoezen prijkten. Het was de band, de Funk Brothers. ‘Tovenaars’ noemde Berry Gordy, de stichter van Motown, ze. Een musicoloog ging nog een stapje verder en bombardeerde ze tot ’the originators of music’. De Funk Brothers zelf blijven echter heel bescheiden bij al die aandacht en lofbetuiging. ‘We hadden heel lang niet door hoe groot Motown was’, vertelt drummer Uriel ‘Possum’ Jones (69). ‘Wij zaten in de jazzwereld, we luisterden niet naar rock-‘n-roll. Bovendien werden we ingehuurd als begeleiders, de artiesten kregen alle bekendheid. Wij waren geen artiesten, wij waren muzikanten. Natuurlijk waren wij ouder dan de meeste sterren. Het was alsof we een stel kinderen hielpen bij het doen van hun ding. Ze hadden vaak een hoop talent, maar weinig ervaring.’

Wat maakte de Funk Brothers dan tot Motowns geheime wapen? Alan ‘Dr Licks’ Slutsky, de initiator van de film en goede vriend van de Funk Brothers, heeft een historisch onderbouwde verklaring. ‘Detroit had een enorm reservoir aan zwart talent, net zoals New York en Philadelphia. Maar de zwarten woonden daar al veel langer, terwijl ze in Detroit allemaal tegelijk aankwamen toen de grote autofabrieken er openden. En die nieuwe immigranten namen hun invloeden mee uit de Deep South, uit de Mississipidelta. In de jaren zestig had je in Detroit op iedere straathoek wel een club met een huisband. The city was on fire with music. Daar moest wel iets uit komen.’

De meeste Funk Brothers zijn inderdaad geboren op het platteland van Mississipi of Tennessee en trokken als jongemannen naar Motor City. Daar belanden ze in bebopbands en speelden ze losse gigs in aftandse jazzclubjes. Juist in dat circuit ging Berry Gordy op zoek naar muzikanten voor zijn vaste studioband. Hun jazzachtergrond maakt de Funk Brothers anders dan de begeleiders in dienst bij andere soullabels als Stax Records en Philadelphia International Records. Die hadden hun wortels in de blues of rock-‘n-roll. Ze konden wel aansprekende liedjes spelen, maar van swingen hadden ze geen kaas gegeten. Jones: ‘En wij deden niks anders. Overdag zaten we in de studio en ’s avonds speelden we met Charlie Parker, Count Basie, Sonny Stitt, al die jazzvogels. Een groot deel van het Motowngeluid zit dan ook in die jazzsmaak. Wij namen een melodie, streken hem glad en lieten hem vloeien.’

De jazzachtergrond was echter niet de enige factor. Het Motowngeluid wordt namelijk gekenmerkt door een grote gelaagdheid, een harmonisering die buitengewoon orkestraal is, zeker naar popstandaarden. ‘Dat is misschien het typische Detroit-element’, analyseert Slutsky. ‘Van zijn werk in de Ford-fabriek kende Berry Gordon het proces van onderdelen in elkaar zetten. Zo werkte hij ook in de studio. Ieder bandlid had een kleine, vaste rol. In plaats van de meeste studiobands met een gitaar, een bassist en een drummer, had Motown drie gitaren, twee bassen, soms twee drums, meerdere percussionisten en altijd twee piano’s. Als je zoveel muzikanten hebt, dan moet je voorzichtig zijn met wat je speelt, anders wordt het een chaos. Dus had iedereen een klein stukje van het geluid. Met teamwork werd dan een nummer neergezet. Daarnaast had Berry natuurlijk ook een groep uiterst getalenteerde muzikanten. Iedereen kan die noten spelen, maar niemand kan ze laten klinken als de Funk Brothers.’

Hoewel de Funk Brothers hun werk voor Motown vooral zagen als een welkom vast inkomen naast de los-vaste jazzschnabbels, bepaalde het studiobestaan wel degelijk hun muzikale leven. Contractueel zaten ze vast aan Motown. Toeren deden ze nauwelijks. ‘Veel van de jongens in de band waren ook niet echt opgewassen tegen een toer’, geeft Jones toe, doelend op de geniale maar geestelijk instabiele bassist James Jamerson en de verslaafde drummer William ‘Benny’ Benjamin. ‘Kan je je voorstellen wat James en Benny hadden gedaan als we ze hadden losgelaten in Engeland? Die waren nooit meer thuis gekomen! Die jongens moesten thuisblijven, anders konden ze niet functioneren. In Detroit kon James lekker zijn eigen potje koken zoals hij dat wilde, kon Benny zijn drugsdealer vinden.’

En dus leefden de Funk Broth- ers in de studio, waar ze niet zelden werkdagen van twaalf tot zestien uur maakten. De kelder waar al die hits op de band werden gezet, was in het begin niet meer dan een vochtig hok zonder daglicht, met muren die vergeeld waren van de nicotine en een vloer van aangestampte aarde. De muzikanten noemden het The Snakepit. Later werden er wat verbeteringen aangebracht, zoals betegeling voor de vloer en een simpele luchtafvoer. Maar het bleef een hol. In opnameapparatuur werd al helemaal weinig geïnvesteerd. Pianist Joe Hunter (77), die in vroege nummers als Hitchhike en Come And Get These Memories te horen is en later werd vervangen door Johnny Griffith, kan zich geen enkele innovatie herinneren. ‘Onze instrumenten werden apart opgenomen, maar omdat er maar twee tracks waren, werd het allemaal samen gemixt. Bas en drums zaten op één spoor, de rest op het andere spoor. Dat is echt primitief als je het vergelijkt met hoe ze het tegenwoordig doen. Nu heeft de drummer alleen al drie microfoons en die worden allemaal apart gemixt.’

Pas in de vroege jaren zeventig zag Berry Gordy de noodzaak in van modernere apparatuur. Maar die heeft hij nooit laten installeren in The Snakepit. Gordy hevelde in 1972 namelijk zijn hele maatschappij over naar Los Angeles en de Funk Brothers stonden van de ene op de andere dag zonder werk op straat. Net toen ze eindelijk eens erkenning hadden gekregen in de vorm van een allereerste naamsvermelding op de hoes van Marvin Gaye’s What’s Going On. Een paar Funk Brothers reisden Motown achterna richting Californië, maar konden niet aarden en keerden terug naar Detroit. De rest zocht zijn heil in het vertrouwde jazzclubcircuit, zoals Hunter. ‘Ik had nog mijn oude agent. En die belde ik om een paar klussen in de suburbs. Ik moest toch geld verdienen om de huur te betalen. En mijn ex-vrouw had alles meegenomen wat ik had, dus ik moest wel.’ Voor de meeste Funk Brothers was de verhuizing van Motown echter een harde klap, die ze niet meer te boven kwamen. Benny Benjamin maakte het allemaal niet meer mee; hij overleed in 1968 aan de gevolgen van zijn zelfdestructieve levensstijl. Jamersons alcoholisme, dat in de nadagen van Motown al angstaanjagende vormen had aangenomen, velde hem in 1983. In hetzelfde jaar stierf ook percussionist Eddie ‘Bongo’ Brown.

Niet veel later begon Alan Slutsky – zelf een voormalig muzikant – met de research voor zijn boek Standing in the Shadows of Motown. Wat oorspronkelijk bedoeld was als een biografie over James Jamerson groeide uit tot een eerbetoon aan de ‘unsung heroes’ van Motown. Slutsky: ‘Ik dook erin en realiseerde me dat er een verhaal was, niet alleen maar baslijnen. Toen het boek ook nog een prijs kreeg van Rolling Stone, wist ik dat het nog niet klaar was. Er zat een film in. Maar niemand wilde investeren in een film over een achtergrondband.’ Elf jaar lang duurde Slutsky’s zoektocht naar filmbudget, een periode die hij naar eigen zeggen alleen maar heeft volgehouden omdat hij ‘niet wilde toegeven aan de bad guys die ons wilden stoppen’. Uiteindelijk werd die pitbullmentaliteit beloond met een portie geluk. Slutsky liep op een luchthaven Paul Elliot tegen het lijf. De ex-brandweerman en amateur-uitvinder had net die week zijn licenties verkocht voor een half miljard dollar. Als fervent popliefhebber wilde hij daar best drie miljoen dollar van investeren in Standing in the Shadows of Motown.

Slutsky had in de tussentijd niet stilgezeten. Hij had regisseur Paul Justman – maker van de Stones-documentaire Cocksucker Blues – aangetrokken en die was met een digitale camera alvast interviews gaan vastleggen. Want de tijd drong. Pianist Earl Van Dyke was in 1992 overleden, gitarist Robert White twee jaar later. En de rest van de Funk Brothers werden er ook niet jonger op. Maar met het geld kon Slutsky’s ware droom worden verwezenlijkt: een groots reünieconcert van de Funk Brothers met hedendaagse zangers als Bootsy Collins, Chaka Khan en Joan Osbourne. Dat optreden is het hart van de film geworden. De veteranen zitten er wat stram bij tussen de levensgrote portretten van de overleden Brothers maar ze swingen nog als vanouds. En in the heat of the moment waagt Joe Hunter zich zelfs nog aan een spagaat waar hij niet meer op eigen kracht uitkomt.

Standing in the Shadows of Motown heeft de Funk Brothers eindelijk de roem gebracht die ze al heel lang verdienden. James Jamerson, het ‘getormenteerde genie van de bas’, is postuum bijgezet in de Rock ‘n’ Roll Hall of Fame. De band kreeg twee Grammy’s. En president George W. Bush ontving de hele groep op het Witte Huis om ze allemaal de hand te schudden. Zo is de geschiedenis van de Funk Brothers toch nog een all American succesverhaal geworden. Een verhaal van zwarte mannen die zich emancipeerden door hard te werken. Een verhaal bovendien met een happy end. Hoe lang ze daar ook op hebben moeten wachten.

Door Edo Dijksterhuis

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content