Door Eddy Hendrix

‘Respect Yourself’ (Parlophone/EMI)

Concert: zaterdag 14 juni, TW Classic, wei van Werchter, met ook Clouseau, Zita en Bryan Adams.

Joe Cocker is een minzaam man. Vijfhoekhoofd waarvan de punten met een kromme verbonden zijn. Uitgeslagen wangen. Roodomrande varkensogen. De beeldrijke kop van een arbeider op brugpensioen. Hij staat in schril contrast met het roze hemdje en zwarte vestje, dat hem door een team managers met schrale vestimentaire smaak is aangenaaid. Joe Cocker is het type artiest dat trouw vragen beantwoordt, maar waar je geen gesprek uit losweekt. Een toonbeeld van eloquentie is hij beslist niet. Zijn woorden sputteren er mondjesmaat uit. En ook al heeft hij zijn Sheffield een hele tijd geleden de rug toegekeerd, het onverholen dialect verhaalt zijn afkomst.

Joe is inmiddels 58 en woont al ruim 15 jaar op zijn zelf gedoopte Mad Dog Ranch in Crawford, Colorado. Op het domein van 160 are kweekt hij met zijn vrouw Pam racepaarden, en in het stadje is hij eigenaar van een restaurant. De voormalige gasfitter uit de grijze industriestad Sheffield geniet nu van de groene plattelandspracht van Colorado.

Maar Joe is niet het type dat op zijn luie krent uitbolt. Het zou nochtans begrijpelijk zijn voor een man die eind jaren ’60 als een schicht Groot-Brittannië en Amerika veroverde, maar kort daarop in een diep zwart gat van drugs en alcohol verzeild geraakte, waaruit hij pas tien jaar later, na ontelbare pogingen tot comeback, is geklauterd. Sindsdien maakt hij albums met de regelmaat van een klok. Als een automatisme. Respect Yourself heet zijn nieuwe. Spraakmakend is het niet. Dat is alweer geleden van Sheffield Steel, 20 jaar terug. Joe Cocker is intussen een gesetteld artiest die respect verdient. Al was het maar voor zijn doorzettingsvermogen. En zijn podiumstijl, natuurlijk. De vleesgeworden krampachtig zwaaiende dorsvlegel.

apos;Respect Yourself’ is je 20ste studioalbum. Heb je zelf de tel bijgehouden?

Joe Cocker: Nee. Ik heb aan een vriend gevraagd om een inventaris te maken en de boel na te rekenen. Twintig schijnt te kloppen. Toch lijkt mij dat niet veel, als je beseft hoe lang ik al bezig ben.

De eerste reflex bij een nieuwe cd van Joe Cocker is altijd: welke covers zullen erop staan? Stoort je dat?

Cocker: Een beetje wel. Mijn manager zei me, vóór we de plaat gingen opnemen: Joe, we moeten ervoor zorgen dat er ook enkele covers op staan. Waarop ik bitsig reageerde: dat doe ik toch altijd, man! Hij heeft me Never Tear Us Apart van INXS gesuggereerd.

Je laat je in je keuze dus leiden door anderen?

Cocker: Ja hoor, jij mag ook suggesties doen. Meestal is het zo dat we pas in de studio, in overleg met de producer, een aantal covers uitzoeken. Vroeger, toen ik nog jong was, wist ik perfect welke nummers ik wilde coveren. Omdat die zo nadrukkelijk in mijn hoofd zaten. Nu is dat anders. Ik volg de dingen niet meer op de voet, en stel advies erg op prijs.

De overige nummers zijn van John Shanks. Hij is niet alleen componist, maar ook gitarist en producer, en heeft al gewerkt voor The Corrs, Melissa Etheridge, Sheryl Crow, Chris Isaak en Stevie Nicks.

Cocker: Ik kan het uitstekend met hem vinden. Ik had oorspronkelijk graag Bill Bottrell als producer gehad. Maar zijn tijdschema liet dat niet toe. Ik kwam via-via bij John Shanks terecht. Hij stuurde me twee composities, You Can’t Have My Heart en I’m Listening Now. Ik had die vier jaar geleden al op mijn bord gekregen, maar niet opgenomen. Ik was ze zelfs vergeten. Toen ik ze nu opnieuw voorgeschoteld kreeg, dacht ik dat ze gloednieuw waren. Ik schaam me voor deze vergetelheid. John heeft ook de muzikanten aangebracht, waar ik heel tevreden over ben. Vooral de ritmesectie bevalt me enorm.

Ritme speelde een grote rol in de muziekscene waarin je opgroeide. Midden jaren ’60 was er een boom van Britse rhythm-‘n-bluesgroepen, zoals The Rolling Stones, The Animals, Spencer Davis Group, Steampacket, John Mayall’s Bluesbreakers. Voelde je je daar, als jongeling, onmiddellijk mee verwant?

Cocker: Ik zat eigenlijk in de skiffle. Ik ben van ’44, terwijl die gasten net wat ouder zijn. Ik ben wel vrij snel in contact gekomen met de authentieke blues. Vooral met Big Bill Broonzy. Maar ik herinner me nog levendig het optreden van Steampacket in Sheffield. Dat waren grote sterren voor mij. Het was de groep met Long John Baldry, Julie Driscoll, Brian Auger en een piepjonge Rod Stewart.

Met The Grease Band heb je zelf een plaats veroverd in die Britse r&b scene, maar je bent al vrij vlug furore gaan maken aan de Amerikaanse westkust.

Cocker: Dat was dank zij With A Little Help From My Friends, in 1968, dat op 1 in de hitparade stond. We mochten in Engeland op tournee met The Who. Ik begreep niet wat er gebeurde. Ik zou in een euforie geleefd moeten hebben, maar ik voelde me depressief. Omdat ik bang was voor de toekomst. Op een donderdagavond speelden we in de Marquee in Londen. Een Amerikaans impresario kwam achteraf naar me toe om me te contracteren voor een tournee door de Verenigde Staten. Hij bood me 2000 dollar per concert. Ik tekende meteen. Ik kende Amerika alleen van tv. Plots ging er een nieuwe wereld voor ons open.

Bovendien floreerde eind jaren ’60 de ‘Westcoast scene’ in de Verenigde Staten, met The Jefferson Airplane, The Doors, CCR, The Byrds. Daar moest een jonge Brit zijn stek tussen vinden?

Cocker:I joined the club. Ik herinner me een optreden in San Francisco, waar ik op de affiche stond met Little Richard en The Byrds. Onwezenlijk voor me toen. Kort daarop was er Woodstock. Het ging zo snel. In ’67 tekende ik mijn eerste platencontract en speelde in pubs in Sheffield voor 200 mensen. Twee jaar later stond ik op Woodstock.

Herinner je je Woodstock nog scherp, staat het in je geheugen gegrift?

Cocker: Ja. Ook omdat ik vooraf gewaarschuwd was dat dit wel bigger than normal was. Dat we zelfs niet eens op het terrein konden geraken. De wegen naar de weide waren al kilometers ver helemaal geblokkeerd. We konden er alleen met een helikopter geraken, waarmee we over de massa vlogen. Ik had geen drugs genomen, maar alleen al dat moment bezorgde me een heavy trip. We waren net op tijd voor de show. Ik ben uit de helikopter gesprongen, de trappen opgegaan en beginnen te spelen. Geen tijd om nerveus te worden. Het was zwaar. Zwoegen om zo’n massa te bereiken. Maar wat een kick!

Uiteindelijk is Woodstock, samen met de dood van Brian Jones, het begin van het einde van een tijdperk gebleken. Enkele maanden later speelde zich een drama af op Altamont waar een fan vermoord werd tijdens een concert van The Rolling Stones. Even later was er de split van The Beatles en van Simon & Garfunkel, en tot overmaat van ramp de dood van Jimi Hendrix en Janis Joplin.

Cocker: Alsof er een heel jaar lang een onweerswolk boven de scene hing, ja. De tijd van de hippies was kort maar hevig. We wisten allemaal dat de beweging te fragiel was. Ik besef maar al te goed dat ik bijna het lot van Hendrix en Joplin gedeeld heb. Ik heb heel diep gezeten, en een donkere periode meegemaakt die vrij lang geduurd heeft. Maar ik ben erbovenop gekomen. Daar ben ik heel dankbaar voor.

Heb je de juiste balans gevonden tussen je carrière en je privé-leven?

Cocker: Ik leid twee levens. Het verschil tussen op tournee zijn, en het niet zijn, is enorm. Het valt me zwaar om drie maanden van huis te zijn.

Waarom doe je het dan nog? Ik kan me voorstellen dat je je kunt veroorloven om ermee te stoppen, en lekker thuis te genieten van het leven.

Cocker: Het is een groot huis, man. Ik betaal er nog voor. Ik vraag het telkens aan mijn boekhouder, en die stuurt me op tournee. Keep goin’, Joe! Begrijp me niet verkeerd. Toeren is hard, maar het is ook heel aangenaam. Vooral in de zomer, de festivals. Zingen in de buitenlucht heb ik altijd prettig gevonden. De meeste mensen van de ploeg rond mij ken ik al lang. Enkele roadies gaan al vijftien jaar met me mee. Kameraadschap. Onbetaalbaar.

Een aantal jaren geleden zag ik je in Gent, en daar moest je geregeld op het podium een emmer nemen om in te kotsen. Ik had het idee dat het was omdat je je zo voor 100% gaf. Wat is daar nog prettig aan?

Cocker: Misschien was ik de avond ervoor wel doorgezakt, en was nog niet alle troep uit mijn lijf verdwenen. Het is me wel meer overkomen, mensen schrikken dan. Ik herinner me een concert van me, waar Suzanne Vega naast het podium naar me stond te kijken. Op een gegeven moment stormde ik van het podium, tot vlak bij haar, waar ik mijn vinger in de keel stak om de rotzooi uit mijn lijf te jagen. Ze vond het weerzinwekkend. Maar ik ben al geruime tijd gestopt met drinken. De toestand van mijn maag is inmiddels genormaliseerd.

In je vrije tijd kweek je renpaarden.

Cocker: Dat doet mijn vrouw eigenlijk, maar nu ze een restaurant geopend heeft, krijgt dat de meeste aandacht. Maar goed ook. Met die renpaarden kan je sloten geld verdienen, maar evenzeer verliezen. Dat ze zich maar op dat restaurant stort.

Met dat restaurant ben je nu de Bill Wyman van Colorado.

Cocker: Het niveau van Bill hebben we nog lang niet bereikt. We maken ook niet zoveel lawaai als hij… Toen we ermee begonnen, zag ik ertegen op. Ik dacht dat ik me met een hoop organisatorische toestanden zou moeten bezighouden, maar dat is niet zo. Ik ga er geregeld heen, ken het personeel heel goed, en eet er met plezier mijn sandwich.

Je bent 58, maar je blijft lekker doorgaan. Je speelt op TW Classic, een nieuw festival met onder anderen Bryan Adams, gericht op 25-plussers. Vind je het een goede zaak dat het publiek zo opgesplitst wordt?

Cocker: Dat zie je de laatste tijd wel meer. In Engeland doe ik het de jongste jaren niet goed meer, maar BBC Radio 2 pikt me toch nog op, voor de oudere generatie. Al is die oudere generatie doorgaans geen platenkopend publiek. Enkele dagen geleden zei iemand me: Welcome to Jurassic Park. Een grapje, ik weet het, maar toch. Stel dat ik een overwegend ouder publiek aantrek, dan nog weet ik niet of dat een goede of een slechte zaak is. Ik constateer alleen dat op een open festival de jeugd ook geniet van een oude zak als ik. Ik vind trouwens dat Bryan Adams absoluut geen ouderwetse muziek maakt.

Jongeren hebben nu een veel bredere muzikale smaak dan wij, toen we jong waren.

Cocker: In de sixties was ik ook heel eenzijdig. Ik hield alleen van blues, rock-‘n-roll en soul. De rest vond ik bullshit. Tot ik vreemde dingen ben beginnen te roken. Toen ging ik ook erg houden van lichtvoetige popmuziek. Niet dat ik jongeren aanspoor om drugs te nemen teneinde alle soorten muziekjes leuk te vinden, maar het helpt wel.

Je zult binnenkort spelen op de viering van Queen Elisabeth, die vijftig jaar op de troon zit. Is zij een fan van je?

Cocker: Ik was een fan van haar, maar dat zal ze niet weten. Toen ik een kind was, waren er tijdschriften waarin ze als centerfold, met een kroon op haar hoofd, afgebeeld stond. Ik scheurde dat uit. Ze zag er goddelijk uit. Letterlijk. De Queen was mijn eerste pin-up.

‘Enkele dagen geleden zei iemand me: Welcome to Jurassic Park. Een grapje, ik weet het, maar toch.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content