‘Omdat je als stilistisch jazzmuzikant altijd wel bij hem uitkomt.’ Of gewoon ‘omdat jazz voor kinderen zeldzaam’ is. Saxofonist en stuwende kracht Benjamin Boutreur en gitarist Jokke Schreurs hadden zo hun redenen om voor plus-8-jarigen ‘Olie op Duke’ te gieten. Eén ding willen ze zeker niét: geen schooltelevisie, geen ‘opgezette-vogeltjes-gevoel’. ‘De muziek moet blijven ademen.’

Door Annelies De Waele en Bart Cornand Foto Richard Stevenson

Olie op Duke

Belgische première op zondag 20/1 in De Biekorf, Brugge (tickets en info tel.050-44 30 60). Daarna toert de voorstelling door Vlaanderen (info: tel.03-235 04 90 of thassos@pi.be). Focus Knack geeft vijf duotickets weg voor de voorstelling in het Cultureel Centrum van Strombeek op woensdag 6/2 om 15 uur. Bel tel.0900-20 888 (keuzenummer 02).

Waarom willen jullie aan kinderen per se het verhaal van Duke Ellington vertellen?

Benjamin Boutreur: Ik heb verschillende helden, maar Duke ken ik al heel lang. De composities die we in deze productie gaan spelen, komen van een cd die ik kocht toen ik dertien was. Zelfs toen vond ik dat zalige muziek. Ik heb altijd gevoeld dat het ongelooflijk moest zijn om in zo’n orkest te spelen. Zelf ben ik veel bezig met arrangeren. Ik ben zes maanden zoet geweest met de negen nummers van die krakende opnames uit de jaren ’20 uit te schrijven. Toen ik dat af had, wou ik het ook maar eens proberen te spelen. Dus belde ik een aantal mensen op.

Het is dus organisch gegroeid, zoals dat heet?

Boutreur: Het idee zat al lang in mijn kop. Ineens denk je: waarom ook niet? Anderzijds vroeg ik me af of het wel interessant genoeg was. Hoe klinkt dat vandaag? Valt dat wel na te spelen? Kun je dezelfde vibe krijgen? Als je het dan voor kinderen brengt, heb je een alibi om het te doen, zonder dat je de pretentie hebt om met iets nieuws te komen. Er is al zo weinig jazz voor kinderen. Ik heb het geluk gehad dat mijn ouders er wel wat mee bezig waren, en zo ben ik er enigszins ingerold. Maar op school leer je het niet, terwijl het toch volwaardige én toegankelijke muziek is.

Het project was voor mij aanvankelijk een arrangementenoefening. Ik wou die echt hebben zoals ze op plaat staan. Maar bij de solo’s moet je dat idee loslaten. Onlangs was er op de Nederlandse tv een Ellington-concert met trompettist Wynton Marsalis en de top van de Amerikaanse jazzwereld. Wel, dat klonk helemaal niet als Duke. Toen wist ik het: als zij het al niet kunnen, waarom zouden wij het dan proberen? Dus moet in onze big band iedereen zijn eigen ding kunnen doen. En dan helpt het als er 60 kinderen voor je neus zitten. Dat doet genoeg in je hoofd opdat je geen zware freejazz-solo’s gaat spelen. Als kinderen luisteren, ga je anders spelen. Je weet dat je het simpeler en helderder moet aanpakken om het over te brengen.

Jokke Schreurs: Als je het te academisch benadert, lijkt het alsof je naar een opgezette vogel zit te kijken. Het heeft pluimen, vleugels en poten, maar het is geen beestje. Het moet blijven ademen, anders heeft het geen zin.

Hoe proberen jullie de aandacht vast te houden van een generatie die opgroeit met K3 en dansmuziekjes?

Boutreur: Daarvoor hebben we Dimitri Leue ( acteur en Kakkewiet, nvdr) aangetrokken. Ik heb zelf geen ervaring met kinderen. Dimitri, een goeie vriend van me, wel. Ik vind dat hij heel mooi schrijft, en vroeg hem iets te maken dat bij de muziek aanleunde, iets waardoor kinderen geprikkeld zijn om te luisteren en hun verbeelding te gebruiken. Dimi heeft dat heel ruim opgevat. Hij ziet jazz als instant creatie, en trok dat idee open naar een scheppingsverhaal. Het raakt maar heel zijdelings de muziek, maar het werkt.

Het uitgangspunt is de enscenering van een repetitie. Iemand neemt het woord en stelt zich filosofische vragen over hoe het universum geschapen is, en de mislukte pogingen die daaraan voorafgingen. De naam Ellington komt er amper één keer in voor, het woord ‘jazz’ niet eens. Het moest niet echt educatief zijn, maar wel iets waarbij kinderen buitenkomen en zeggen: ik wil nog wel eens zoiets horen. Het is niet de bedoeling dat ze de figuur van Ellington binnen de geschiedenis van de jazz kunnen situeren.

Het is dus ook geen soort Peter-en-de-Wolf-verhaal, waardoor ze de soorten instrumenten leren kennen?

Boutreur: Nee. Er wordt uiteindelijk weinig gezegd over wat er muzikaal gebeurt. Er is een verhaal, er wordt muziek gespeeld en doordat het in de tijd op elkaar volgt, ga je associaties maken. De kinderen worden niet bij het handje genomen, ze worden in hun ervaring meegezogen.

Schreurs: Op de jongste editie van Jazz Middelheim hebben we twee voorstellingen gebracht. Het was snikheet in die tent, maar de kinderen zijn blijven zitten. De selectie uit de muziek van Ellington die we spelen, dateert uit de tijd van de Cotton Club; de jaren ’20 dus. Die composities waren gemaakt voor mensen met een beperkte concentratie. Het was muziek voor een danspubliek dat in die club kwam om zaken te doen en vrouwen te versieren. Die wilden een verhaaltje zien en horen. Als je die oude promotiefilms van Ellington ziet, dat was een grote show. Die muziek wordt ook niet voor niets ‘junglemuziek’ genoemd: ze maakten gebruik van heel expressieve klanken, eigenlijk imitaties van dierengeluiden. Kinderen zijn daar heel gevoelig voor.

Die effecten gebruiken we om de sentimenten die in de tekst zitten te illustreren. In de voorbereiding is het natuurlijk omgekeerd gegaan: er waren eerst de emoties van de muziek, en toen heeft Dimitri een verhaal gemaakt dat die emoties bevat. Maar dan niet als een schoolmeester: ‘Hier is het vogeltje, dus je hoort nu een fluitje.’

Boutreur: Dimitri is de brug, hij vertelt het verhaal. In het midden van zijn verhaal beginnen wij te spelen. Omdat het onder meer gaat over de pogingen van God om de aarde te scheppen, gaf ik aan de decorbouwster het Jommekes-album De Grote Knoeiboel als inspiratie. En muzikaal kloppen die uitprobeersels ook. Als je vandaag naar die oude opnamen luistert, klinkt het allemaal perfect gestructureerd, terwijl die mannen ook moesten zoeken en tasten. Volgens mij hadden de muzikanten in die tijd gewoon plezier in het scheppen van nieuwe klankjes en dadaïstische fraseringen. Dat doet dan weer denken aan rare vogels en dieren die geschapen worden. Dus hadden we het idee om de scène vol te hangen met rare planeten, de probeersels van de schepping.

Was Dimitri Leue al vertrouwd met de muziek van Ellington?

Boutreur: Nee, eigenlijk niet. Maar Dimitri is iemand die maar een vingerknip nodig heeft om zijn ding te doen. Hij heeft heel veel fantasie.

En daar komen dan nog zijn woordspelletjes bij.

Boutreur: ( lacht) Dat valt heel goed mee. Hij weet dat ik daar niet zo’n fan van ben.

De titel ‘Olie op Duke’ is er al een.

Boutreur: En die is dan nog van mij. Het visualiseren van die muziek moest voorop staan. Het moet wel correct worden uitgesproken: Olie op ‘doek’, niet ‘djoek’ – de Amerikaanse uitspraak dus. Ik vond dat het goed klonk en het was de enige woordspeling mogelijk met de naam Duke Ellington. ( lacht) Ach nee, ik heb er niet lang op gezocht. Onlangs belde Jokke: ‘Je moet eens opzoeken wat oliepijpleiding in het Frans is.’ Oléoduc. Voilà.

Benjamin, het project begon bij jou. Je had net zo goed kunnen samenwerken met The Brussels Jazz Orchestra, maar dat deed je dus niet. Heb je je muzikanten gekozen op hun kind-appeal?

Boutreur: Jazeker, hier naast me zit de Grote Grijze Geitenbreier ( lacht). Het zijn schone mensen om naar te kijken.

Schreurs: Dankjewel.

Boutreur: Ik bedoel: je hebt goeie muzikanten van wie weinig uitgaat. En je hebt er met een hoog Muppet-gehalte, van wie je weet dat ze van elke solo iets persoonlijks maken. Stefaan Blancke, de trombonist, vind ik ontzettend goed. Hij heeft geen techniek, maar ik vind hem altijd heel graaf en beeldend. Ik vond dat die absoluut moest meedoen. Bovendien vind ik het leuk om mensen uit verschillende invloedssferen bijeen te brengen. André Donni ( tenorsax/klarinet, nvdr) is een Muppet op zich, maar wel een traditionalist.

Schreurs: Die is wel de meest Ellingtoniaanse van ons allemaal. Een Paul Gonsalves. En als hij klarinet speelt, is hij Jimi Hamilton.

Boutreur: Het is interessant om zo iemand erbij te hebben en die te plaatsen naast iemand als Peter Vermeersch, die alles wat traditioneel is gewoon aan zijn laars lapt. Of zo’n Bart Maris naast een Nico Schepers ( beiden trompettisten, nvdr): die verschillende invloedssferen doen het.

Het is met andere woorden een beetje een anarchistische productie?

Schreurs: Je moest Ellingtons orkest zien. Wat daar allemaal gebeurde! Hij had voor zijn ritmesectie vier man die elkaar het licht in de ogen niet gunden. Harry Carney, baritonsax, moest er de boel samenhouden. Die was de herdershond: van 1928 tot aan diens dood in 1974 bleef hij bij Ellington. Er waren Jimmy Hamilton en Paul Gonsalves, die elkaar op het gezicht zouden hebben geslagen, en Johnny Hodges met al zijn ambities. Ellington hield dat bij elkaar, en dát was pas anarchie. In die zin valt de onze nogal mee.

Ellington maakte de sprong van dansnummers van drie minuten naar suites en concerto’s. Pakken jullie ook dát materiaal aan?

Schreurs: Hij heeft altijd geprobeerd langere, beschrijvende stukken te schrijven. Zijn eerste suite dateert al uit de jaren ’20. De meeste jazz was gewoon dansmuziek of gebruiksmuziek, meer niet. Ellington wou die op een hoger niveau tillen. Vergeet niet dat hij uit de hogere sociale klassen kwam. Zijn vader was butler op het Witte Huis. Hij wou dat zijn zoon een goeie opleiding had en carrière kon maken. Duke heeft die ambitie om te blijven groeien nooit opgegeven.

Hij was een van de sleutelfiguren die zwarten als intellectuele wezens manifesteerden. Krijgt zijn sociale rol op een of andere manier een plaats in de voorstelling?

Schreurs: Niet expliciet, en dat is goed zo. Er bestaan te veel jazzclichés die de aandacht van de muziek wegtrekken.

Boutreur: Je weet wel: verhalen over negers die in een bordeel een klarinet oppakken en uit de losse pols iets geniaals doen. Terwijl jazz ook een heel gedetailleerde evolutie heeft gekend, én een serieuze reflectie vereist. Heel dat black thing speelt er natuurlijk een rol in, maar vaak een te mystificerende rol. Als je jazzplaten uit de jaren ’20 koopt, staat er vaak een hele litanie op de hoes over de ontstaansgeschiedenis ervan, het sociale belang enzovoort. Terwijl er dikwijls gewoon heel veel brol op staat. Maar omdat dat van zolang geleden is, of omdat het zwarten zijn, wordt dat sterk en puur gevonden. Nee, het niveau van jazz komt precies door dat reflectieproces, gecombineerd met feeling. Ik hou niet van die bordelenmystiek.

Schreurs: Wij zijn ook te makkelijk geneigd om zwarte Amerikanen als één grote groep te zien. Dat is een grote stommiteit. Er is een groot verschil tussen iemand die in Mississippi op de katoenvelden stond en iemand die in Washington de zoon van een butler was. En dat verschil is er altijd geweest. Alleen al de verschillende soorten slaven zijn complex. En Ellington was nu eenmaal altijd al iemand van de hogere klasse.

Kortom, het gaat jullie in de eerste plaats om de artistieke en fysieke ervaring. En die wil je aan kinderen doorgeven?

Boutreur: Ja, om die opwinding is het me te doen. In mijn ogen vervormen al die mythes de perceptie van de muziek. Ik wil dat ze de muziek meer op zichzelf zien en minder met die opgekleefde prentjes.

De productie komt tot stand dankzij ‘artistiek vernieuwende projecten’ van de stad Antwerpen. Wat is er artistiek vernieuwend aan ‘Olie op Duke’?

Boutreur: Dat het jazz-initiatie voor kinderen is. Ik ken weinig voorbeelden. Tja, wat is ‘artistiek vernieuwend’? Dat interesseert me eigenlijk niet.

Schreurs: Ik vind ‘vernieuwend’ een van de meest ouderwetse concepten die er bestaan. Sinds de jaren ’60 zijn wij aan het vernieuwen. Ik ben het stilaan beu. ( lacht)

Jullie hadden het erover dat je het leuk vindt om muzikanten uit verschillende richtingen samen te brengen. Benjamin, jij bent zelf bij Zita Swoon weggegaan om meer met big band bezig te zijn. Eerst met Tatoo del Tigre, nu dit. Hoe moeilijk en hoe bewust was die stap?

Boutreur: Toen ik uit Zita Swoon stapte, was dat niet per se om met big band te beginnen. Ik zat op mijn vijftiende in allerlei groepjes. Later ging ik psychologie studeren. Na anderhalf jaar was ik dat beu en wist ik niet wat ik zou gaan doen. Toen belde Stef Kamil Carlens me op met de vraag of ik mee een plaat wou opnemen en met Zita op Europese tournee wou gaan. Heu, oké! Ik heb dat heel graag gedaan, maar had op een gegeven moment toch het gevoel dat zo’n popgroep niet echt mijn ding was. Ik voelde me niet gelukkig meer, wist niet wat ik moest.

Zes maanden later heeft Peter Vermeersch me gebeld om te zeggen dat hij een big band zou beginnen en of ik niet wou meedoen. Toen kwamen een heleboel dingen weer boven. Als puber luisterde ik al naar big bands en orkesten. En ik was gek op Mahler. En plots, door met Peter Vermeersch te spelen, kwam die liefde voor arrangementen weer boven. Arrangeren, dat is bangelijk.

‘Het moest niet echt educatief zijn, maar wel iets waarbij kinderen buitenkomen en zeggen: ik wil nog wel eens zoiets horen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content