Op 7 januari ontsnapte hij aan de dood, doordat hij te laat op de redactie van Charlie Hebdo toekwam. Over wat die moorddadige dag met hem deed, publiceerde tekenaar Luz ondertussen Catharsis, een boek gedrenkt in ‘dat alles verpestende rood’.

Dit interview is afgenomen vóór de recente aanslagen in Parijs. Luz, voluit Renald Luzier (°1972), heeft daarover trouwens geen verklaringen afgelegd. Misschien omdat hij alles al verteld heeft in Catharsis, het boek waarin hij de gebeurtenissen van 7 januari van dit jaar – zijn 43e verjaardag – verwerkt. Op straat, op weg naar de redactievergadering, heeft hij de broers Kouachi nog gekruist, die daar net een bloedbad hadden aangericht.

Luz was het die in de eerste Charlie Hebdo na die aanslag de cover tekende: de profeet Mohammed die een Je suis Charlie-bordje vasthoudt en boven hem de tekst ‘Tout est pardonné’, alles is vergeven. Hij was het ook die verschrikkelijk leed onder de vele misverstanden nadien, onder de valse heldenverering. De redactie heeft hij ondertussen definitief verlaten, maar hij lijdt nog steeds. Daarvan getuigt Catharsis, met ontwapenende eerlijkheid.

LUZ: Tussen alle schakeringen van woede en pijn valt me de strijd tegen de nostalgie het zwaarst, die ondraaglijke melancholie die deze situatie je opdringt. Ik was ervan overtuigd dat zoiets me nooit zou overkomen. Nostalgie, melancholie, dat waren dingen voor oude zakken. Nu achtervolgen ze me. Alsof ik mijn onschuld, mijn nonchalance verloren heb.

Eind maart publiceerde je een oproep dat er een nieuwe formule voor CharlieHebdo moest worden gevonden. Was dat al een afscheid?

LUZ: Ja, dat was de eerste stap om mijn vrienden van Charlie te zeggen dat ik ermee zou stoppen. Maar ik wilde ook dat we ons samen in vraag zouden stellen, ten gronde. Daar hadden we nooit de tijd voor, ook niet om te treuren trouwens. Elke psycholoog zal je zeggen dat je weken nodig hebt om alleen maar de eerste schok van iemands dood te boven te komen. Als het om tien naasten in één keer gaat, hoe kun je dan gewoon weer aan de slag gaan? Terwijl wij net dat deden. Het eerste nummer na de aanslag, dat moest natuurlijk wel – we moesten tonen dat we er nog waren – maar voor de volgende nummers had ik meer tijd moeten maken.

Je had geen zin meer om politieke karikaturen te tekenen?

LUZ: Inderdaad.

Toch ben je er nog maandenlang mee doorgegaan.

LUZ: Zolang ik kon. Ik ben nu eenmaal de goede, kleine soldaat. Nee, niet soldaat, ik ben een professional. Ik weet hoe ik dat werk moet aanpakken, ik kan dat, maar ik had geen zin meer.

Nu word je gedreven door een andere, diepere afkeer van de politiek?

LUZ: Als ik vroeger geen inspiratie had, begon ik gewoon iemand te tekenen tegen wie ik het politiek wilde opnemen: Sarkozy, Le Pen of anderen. Dat werkt niet meer. Helemaal niets werkt nog. Dat komt ook door die waanzin dat de hele wereld plots even om jou draait, of om wat er van je overblijft. Als je plots zelf wereldnieuws bent, word je een symbool. En vele dingen worden gewoon onbelangrijk. Niet dat ik denk dat de Franse politiek niet belangrijk is, maar het gaat toch vaak over futiliteiten. Ik durf haast te zeggen dat je als cartoonist constant die onbeduidendheid tekent. En dat begon ik ondraaglijk te vinden.

Je moest de belangstelling voor je werk veinzen?

LUZ: Inderdaad. Daar zaten we dan, na die 7e januari, met een kleine redactie, nog veel kleiner dan vroeger. We discussieerden zoals altijd, blaften elkaar af zoals vroeger, maar nu keek de hele wereld toe. Plots waren we een soort openbare onderneming waarin ontzettend veel mensen hun gevoelens én hun geld investeerden. In één klap kende ons blad ook waanzinnig veel succes. Alleen waren we nog altijd dezelfde kleine zakken van vroeger, nog altijd even slecht georganiseerd, met daarbovenop nog posttraumatische stress. We waren al paranoïde en nu werd ons hele doen en laten gevolgd door de media. Die media-aandacht maakt je kapot. Ik heb nu voor een andere weg gekozen, zonder Charlie. Mijn boek is een eerste stap op mijn nieuwe weg.

De titel van je boek is Catharsis.

LUZ: Ik was gelukkig toen ik eraan werkte. Niet omdat ik mijn psyche op papier kon zetten, maar omdat ik merkte dat er nog leven in me zat, dat het op de een of andere manier nog swingde. Bij Charlie voelde ik het niet meer swingen. Ik was buiten adem en ik was niet meer trots op mijn werk.

Over je boek heb je gezegd dat je voor het eerst in je leven niet bang was voor het lege blad. Hoe verklaar je dat?

LUZ: Angst en alle gevoelens die daarmee gepaard gaan, staan niet meer los van mij. Ze zitten diep in mij. Dan wordt de angst voor het lege blad tamelijk onbelangrijk. Lege bladzijden waren slechts een appèl om ze zwart te maken, met al het zwart dat in me zat.

Op 12 januari, een dag na de grote solidariteitsmars, zei je dat Charlie Hebdo jarenlang tegen symbolen had gestreden en nu zelf een symbool was geworden. Wat bedoelde je daarmee?

LUZ: Je had toen die ongelooflijke golf van solidariteit, een machtige beweging van mensen die de straat op kwamen en met Franse vlaggen zwaaiden. Ze staken allemaal potloden in de lucht, of foto’s van met bloed besmeurde potloden. We werden gevierd als vrijheidsstrijders.

Ook door staatshoofden uit de hele wereld.

LUZ: Op een dag heeft een huilende Madonna me op televisie omhelsd. Madonna! En de dag daarop heeft Benjamin Netanyahu ons gefeliciteerd voor onze moed. Dan ga je je afvragen: waar eindigt dit? Hoe moeten we in de toekomst ons werk nog doen? We konden proberen te doen alsof er niets was gebeurd. We konden weer op het leger spuwen, op de politie, op alle symbolen, zoals we altijd hadden gedaan, maar plots waren we zelf een symbool. Vrijheidsstrijders, maar ik heb me nooit een vrijheidsstrijder gevoeld. We waren plots helden, maar we wilden dat helemaal niet zijn.

Op de dag van die grote betoging was ik het liefst op elke demonstrant afzonderlijk afgestapt om te zeggen: ‘Zo gaat dat niet, het is allemaal heel anders.’ Natuurlijk begrijp ik de pijn die iedereen overweldigde, de nationale schok. En ik begrijp dat men ons als vrienden wilde zien, als helden, maar we zijn geen helden. Ook de mensen die nu dood zijn, zijn geen helden. Ze zijn niet gesneuveld in een soort oorlog, dat is onzin. Ze zijn het slachtoffer van de waanzin van de mens.

Bij de begrafenis van hoofdredacteur Charb heb je gezegd: ‘Jullie zijn allemaal Charlie? Bewijs het.’ Dat klonk toen al als: ‘Laat me met rust!’

LUZ: Dat was ook zo bedoeld.

Maar de misverstanden hielden niet op, het werd alleen maar absurder.

LUZ: Totaal absurd! Daarvan was ik me vanaf het begin bewust, maar ik heb de omvang ervan onderschat. Ik krijg er nog altijd koude rillingen van. Ik herinner me dat ik drie of vier dagen na de aanslag met mijn vrouw daarover praatte – we hadden een joint gerookt, misschien kwam het daardoor: ‘Weet je, het is echt kras wat we beleven.’ Ze keek me ontsteld aan en zei: ‘Ja, natuurlijk.’ En dat het haar zeer speet, maar dat we een historisch moment meemaakten. ‘En jij,’ zei ze, ‘jij gaat de geschiedenisboeken in.’ Dat was too much. Ik moest half lachen en was half geshockeerd. En erg bang.

Waarvoor was je bang?

LUZ: Dat ik niet langer mezelf zou kunnen zijn. Dat ik het onderscheid niet meer zou kunnen maken tussen de rol die ik opgedrongen kreeg en hoe ik mezelf zie. Dat ik niemand meer zou kunnen uitleggen hoe het met me gaat, wie ik ben – en wie niet. Vóór de aanslag waren we tekenaars, atheïstische kankeraars die in alles een beetje onverantwoordelijk waren, om het even of we nu Allah of Mohammed tekenden. Onze lezers wisten: meer dan een paar lijntjes is het niet, een tekeningetje, klaar. Maar plots ging het om onze verantwoordelijkheid, als als cartoonisten, als mensen. We waren plots perswoordvoerders voor de eigen zaak. Wat was dat klote! Elk woord van ons werd waanzinnig belangrijk. Ik kreeg geopolitieke vragen voorgeschoteld, mijn uitspraken werden geïnterpreteerd, gewikt en gewogen, verspreid op CNN, in China enzovoort. En waarom? Omdat ik het slachtoffer van een aanslag was? Een slachtoffer, meer niet.

In hoeverre heb je de controle over je leven verloren?

LUZ: Helemaal! En dat is nog pover uitgedrukt. De goedhartigheid van de mensen, de massale steun die we kregen – en die me diep heeft geraakt – had ook perverse gevolgen. Die empathie had iets overweldigends, zelfs iets destructiefs. Het was bijna even erg als het verdriet zelf.

In Catharsis teken je jezelf terwijl je in tranen door een man wordt omhelsd, tot er uiteindelijk enkel een skelet van je overblijft. Is het dat wat je bedoelt?

LUZ: Ja, op een manier droog je helemaal uit als miljoenen mensen samen met jou willen treuren. Ik heb dat boek ook gemaakt opdat de mensen dat beter zouden begrijpen, opdat ze de misverstanden van de maanden na de aanslag beter zouden kunnen vatten. Ik hoop dat een paar van de tekeningen in Catharsis blijven bestaan, niet in het collectieve geheugen, maar in dat van individuele lezers. Ik hoop dat er van 7 januari een paar andere beelden overblijven dan die van de YouTube-video’s van de schietende Kouachi-broers.

Je tekent jezelf in Catharsis als een figuurtje dat de hele tijd rood ziet van woede en verdriet, een figuurtje dat explodeert. Gaat het nu beter met je?

LUZ: Vanbinnen kookt het niet meer zo. Dat getekende alter ego moest me helpen mijn crisissen te verwerken. Het figuurtje moest rustig en een beetje geinig zijn. Ik wilde de demonen klein krijgen, door ze op papier te verbannen. Dat werkte een tijdje, maar mijn crisissen keren altijd weer terug. Dan teken ik weer, omdat ik denk: goed, dan moet ik het nog beter doen, nog duidelijker luisteren naar mijn innerlijk, nog beter tekenen.

Maar ik vond het even belangrijk dat mijn vrouw begreep wat er in me omging, en wat ons overkwam. Het is niet gemakkelijk om samen te leven met iemand met posttraumatische stress. Ik wilde haar tonen dat ik me realiseerde wat er aan de hand was, dat ik in haar ogen allicht gek werd. In elk geval kon ik mijn toestand wat sublimeren door te tekenen. De tekeningen die zo ontstonden, zijn brieven aan mijn vrouw waarin ik vertel over mijn woede en mijn verdriet, om haar te zeggen dat ik er nog altijd ben, dat ik mijn identiteit niet verloren heb, en dat er misschien zelfs nog wat humor is overgebleven.

Catharsis is een zeer intiem boek, ook al door de seksualiteit die je toont. Begrijp je dat lezers daardoor verrast zijn?

LUZ: Dat klinkt een beetje alsof het schaamtegevoel zou ontbreken, maar dat is niet zo. Voor mij was oprechtheid belangrijk. Dat betekende ook dat ik soms, als ik door mijn ontreddering overweldigd werd, naakt was. Dan tekende ik mezelf ook naakt.

Als lezer bereid je je voor op een zeer deprimerend boek, maar dat is het uiteindelijk helemaal niet. Is het eigenlijk niet een boek over de liefde?

LUZ: Zeker, maar ook over de kracht van de verbeelding, over hoe je zelfs in de meest onmogelijke situaties kunst kunt maken. Dat, die creatieve geest, kan je redden, en ik kan dat getuigen. Het eerste wat zo’n gebeurtenis met je doet, is je op een brutale manier blootstellen aan de realiteit. Wat je beleeft, is extreem reëel, zelfs te reëel – dat is net het probleem. Een mens probeert zich altijd te redden met begrippen: ‘Wat is dat toch voor een nachtmerrie, hoe surreëel!’ Maar het probleem is dat terreur extreem reëel is, méér dan reëel, en daaraan ontsnap je alleen via je verbeelding. Dat is geen vlucht. Het gaat erom dat je je na de vernedering door zo’n realiteit weer moet oprichten, ook innerlijk, door te scheppen, door kunst te maken.

Je sublimeert wat je hebt beleefd?

LUZ: Artistieke fantasie kan ons allemaal een beetje redden, en ik geloof dat dat voor iedereen geldt, ook voor wie elke dag achter een triestig bureau in een triestig kantoor zit. De kunst heeft ervoor gezorgd dat ik niet gek werd. Vanaf een bepaald moment tekende ik niet enkel het monster dat ik dreigde te worden, het door verdriet en pijn verteerde monster. Ik kon mezelf weer anders zien, ik kon me weer voorstellen iemand anders te zijn, ik kon mezelf ook weer anders tekenen, als de man van mijn vrouw, als een kerel met een dikke bal in zijn buik. Dat was waarschijnlijk de doorbraak. Die tekening toont me dat het ondanks alles mogelijk is om verder te leven met 7 januari. Sinds ik heb ingezien dat de ellende me niet heeft opgevreten, maar altijd een deel van me zal zijn, kan ik weer verder.

De Franse intellectueel Emmanuel Todd verweet de betogers na die aanslag dat ze aan een reactionaire, anti-islamitische manifestatie hadden deelgenomen. Begrijp je dat?

LUZ: Ik heb geen benul waar Todd het over heeft, en het kan me geen barst schelen. Hij mag gerust een af-wijkende mening hebben – dat is haast een opluchting na al die eensgezindheid. Ik heb Todds boek niet gelezen, evenmin als de anti- of pro-Todd-boeken. Maar aan dat soort discussies merk je wel hoe moeilijk Charlie het nu heeft. Charlie is niet langer zomaar een blad, het is een datum, het is een beweging, het is een verscherpte veiligheidswet. Iedereen maakt van Charlie wat hij maar wil.

Wat vind je van de kritiek dat Charb als hoofdredacteur van Charlie als het ware bezeten was van Mohammed?

LUZ: Charb wilde dat zijn standpunt werd begrepen, ook in de islamitische wereld. Dat was zijn obsessie. Hij bestudeerde de islam en het leven van Mohammed. Ik denk dat hij diep bezorgd was, en dat hij om die reden wilde begrijpen waarover het ging. Hij was een journalist, en als journalist liet dat thema hem niet los. Dat verbaast me niet. Tenslotte stond hij op de dodenlijst van Al-Qaeda, naast Salman Rushdie en die Amerikaanse idioot, Terry Jones, die de Koran heeft verbrand. Maar beweren dat Charb in zijn waan een hele redactie de dood zou hebben ingejaagd, is idioot. Wie zoiets beweert, heeft geen benul van hoe we werkten. Denk je dat Cabu zich liet dicteren wat hij moest tekenen?

Je hebt kort na de aanslag het bloedbad gezien dat de Kouachi’s hadden aangericht. In Catharsis heb je daarvoor een indrukwekkend beeld gevonden: een haast volledig rood gekleurde bladzijde.

LUZ: Met een klein beetje blauw.

Wat betekent het blauw?

LUZ: Dat is de jas van mijn vrouw, het eerste wat ik zag toen ik het gebouw weer verliet. Dat blauw was zeer sterk, en maakte alles beter. Het was het enige licht te midden van het rood dat alles verpestte.

Eigenlijk heb ik mijn hele leven alleen maar in zwart-wit gewerkt. Kleur is nieuw voor mij. Ja, er is veel rood en, geloof me, een hele bladzijde met rood vullen doet je goed. Kleur doet je goed. Rood is wat ik heb gezien op 7 januari. De mensen geloven me niet, maar het is zo. Wat ik op de redactie zag, was dat rood, niets anders. Dat heb ik ook tegen de politie gezegd. Ik heb niets gezien. Daarna heb ik dagenlang met een verdwaasde blik rondgelopen, zoals alle andere Fransen, die ook niets hebben gezien.

Daarnet zei je dat alles wat je beleefd en gezien hebt net té reëel was.

LUZ: Ik bedoelde dat ik me vanaf het begin helaas al te bewust was van de realiteit van de gebeurtenissen, dat het geen nachtmerrie was. Het enige moment waarop ik me heel even van de werkelijkheid heb losgemaakt, was toen ik bij mijn aankomst aan de redactie de Kouachi-broers uit het gebouw zag komen. Ik zei tegen mezelf: ‘Wat is dat toch voor een rotzooi?’ Meteen daarop werd in mijn richting gevuurd. Dat was het irreële moment. Een fractie van een seconde was ik niet meer in de werkelijkheid.

In Catharsis teken je de Kouachi-broers een keer als schilderende kinderen.

LUZ: Ik ben er zeker van dat ze als kinderen ook geschilderd hebben. Iedereen heeft dat weleens gedaan. Ook Hitler. De Kouachi’s hebben een deel van zichzelf gedood toen ze moordenaars werden. Ook zij moeten ooit onschuldig geweest zijn, ook zij moeten ooit ergens vreedzaam geschilderd hebben, maar ze zijn dat vergeten. Ze moeten in de war zijn geweest, hun moordlust moet hen blind hebben gemaakt. Dat gaat verder dan fanatisme. De Kouachi’s zijn moordenaars. Moordenaars. Niets anders.

Intussen is er in de wereld heel veel gebeurd. Het lijkt wel alsof 7 januari al een eeuwigheid geleden is.

LUZ: 7 januari ligt ongelooflijk ver achter mij. En weet je waarom? Voor mij duurt een dag een week, een week een maand en een maand een jaar.

Je wordt nu constant bewaakt. Neemt je angst daardoor af?

LUZ: De angst komt altijd terug, en ik vrees dat dat ook zo zal blijven. Ook bewakers kunnen daar niet veel aan veranderen.

Maar ze veranderen wel je leven. Hoe kun je dat uithouden?

LUZ: Tja, het is een ander leven.

Hoelang zul je nog politiebescherming krijgen?

LUZ: Geen idee. Nog lang. Charb kreeg sinds 2011 permanent politiebescherming.

Wilde je jezelf beschermen toen je aankondigde dat je Mohammed niet meer zou tekenen?

LUZ: O nee, de reden is dat hij me gewoon niet meer interesseert.

Als je nu het eerste Charlie Hebdo-nummer van na de aanslagen bekijkt, met jouw Mohammed-cartoon op de cover, wat zie je dan?

LUZ: Ik zie een tekening die een deel van de popcultuur is geworden. Die is niet van mij, die is van iedereen.

Het is een sympathieke Mohammed. Bevalt hij je nog?

LUZ: Mohammed is eigenlijk altijd sympathiek getekend in Charlie.

Die tekening straalt vergiffenis en hoop uit. Hoe heb je dat klaargespeeld?

LUZ: Ja, er zit hoop in. Toen ik hem tekende, wist ik heel goed dat het de laatste keer zou zijn. Ik zei tegen mezelf: ‘Doe alsjeblief je best!’ Hem alleen maar tonen met het bord ‘Je suis Charlie’ in de handen, was te pover. Ik heb dat portret heel lang aangekeken, en op een bepaald moment keek het terug. We hadden een klein gesprekje, wij tweeën. Ik zei hem dat het me werkelijk speet dat ik in die affaire verwikkeld was geraakt. En hij zei: ‘Het is niet zo erg. Je bent er nog om me te tekenen.’ We hebben elkaar dus vergeven, en dat kwam dus op de cover: ‘Tout est pardonné.’

CATHARSIS

Niet vertaald in het Nederlands, de Franse editie is verschenen bij Futuropolis.

DOOR ULLRICH FICHTNER – © DER SPIEGEL

‘ Ik heb die Mohammed-tekening gezegd dat het me speet dat hij in die affaire verwikkeld was geraakt. “Niet erg”, zei hij. “Je bent er nog om me te tekenen.”‘

‘ Ik ben er zeker van dat de Kouachi’s als kinderen ook geschilderd hebben. Ze hebben een deel van zichzelf gedood toen ze moordenaars werden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content