In Mia madre, de nieuwe dramady van Nanni Moretti, mag John Turturro dan wel de show – én de lachsalvo’s – stelen als een opschepperige geboorteturf New York, in het echt blijkt hij gelukkig de minzaamheid en bescheidenheid zelve. Alhoewel. ‘Ik heb ooit bijna met Kubrick gewerkt. Swear to God!’

Stel: je bent filmmaker, en je hebt een nerveus, opvliegend, licht neurotisch type nodig. Geen stoere patser of onwaarschijnlijke held, maar een type dat bij jou om de hoek zou kunnen wonen maar aan wie je altijd al een donker, overspannen kantje hebt vermoed. De kans is niet denkbeeldig dat je na enkele brainstormsessies bij John Turturro uitkomt. Al dik dertig jaar grossiert de rijzige, ondertussen 58-jarige New Yorker in karakterrollen met een al dan niet prettig gestoorde hoek af, in personages die zich niet goed in hun vel voelen, niet zuiver op de graat zijn of een inwendige tijdbom hebben tikken.

Denk maar aan zijn rollen in Do the Right Thing (1989), Jungle Fever (1990) of Clockers (1995), die multiculturele molotovs van zijn Afro-Amerikaanse stadsgenoot Spike Lee. Of aan zijn nog kleurrijker, in wrange ironie gedrenkte passages in de films van de Coens. U herinnert zich ongetwijfeld hoe Turturro als de gluiperige, Joodse gangster Bernie Bernbaum in noirpastiche Miller’s Crossing (1990) op heerlijk pathetische wijze om zijn leven smeekt. Hoe hij in Barton Fink (1991) zijn verbeten gezicht leent aan het titelpersonage, dat langzaam ten prooi valt aan paranoia – en vooral aan zijn opdringerige, chronisch zwetende buurman. Of hoe hij als pedofiel bowlingkampioen Jesus Quintana in cultkomedie The Big Lebowski (1998) aan bowlingballen likt en haarnetjes draagt.

Niet verwonderlijk dus dat ook de Italiaanse regisseur Nanni Moretti dacht ‘laat ons Turturro bellen’ toen hij voor zijn nieuwste film een Amerikaanse acteur zocht die probleemloos van ernst naar scherts kan zappen en zowel een wandelende zenuwpees als een impulsieve egomaniak kan incarneren. Dat is namelijk precies wat Turturro neerzet in Mia madre, de tragikomedie waarmee Moretti, in 2001 Gouden Palm-winnaar met La stanza del figlio, dit jaar Cannes aandeed. Turturro speelt de Amerikaan Barry Huggins, die zijn verlepte Hollywoodcarrière een nieuwe boost hoopt te geven met een serieuze, Italiaanse auteursfilm. Tenminste: tot de opnames één grote stressboel worden wanneer de regisseuse (Margherita Buy) te horen krijgt dat haar moeder op sterven ligt en Barry een onuitstaanbare eikel blijkt die zichzelf stukken belangrijker acht dan de film.

‘Néé, ik ga je niet zeggen op wie ik Barry heb gebaseerd’, grijnst Turturro, geboren in de Bronx als zoon van een bouwvakker en een jazzzangeres met Siciliaanse roots, en getogen in Queens en Brooklyn. ‘Hij is een samenraapsel van acteurs die ik ken en van anekdotes die ik heb meegemaakt. Ik heb in mijn carrière heel wat acteurs gezien die ruzie maakten met de regisseur, dronken toekwamen op de set, hun teksten niet kenden en voortdurend over van alles en nog wat liepen te klagen. Soms was het nog erger dan in de film, maar acteren is een gek beroep. Een camera doet soms de vreemdste dingen met de persoon op wie hij gericht is. En met diens ego. Het kan je kleinste, gemeenste en zieligste kantjes bovenhalen.’

Ook wanneer die camera op John Turturro gericht staat?

JOHN TURTURRO: Ook ik heb wel eens woorden gehad met een regisseur, of met acteurs, toen ik zelf in de regiestoel zat. Maar nooit in die mate dat het op slaande ruzie is uitgelopen. Of op een ontslag. Ik kan me vooral ergeren aan amateurisme, aan niet weten wat je wilt, aan maar wat aanmodderen met als excuus ‘geen idee wat ik aan het doen ben, maar het is serieus artistiek, hoor jongens’. Goede regisseurs, zoals Moretti, de Coens, Scorsese en noem maar op, weten precies wat ze willen. Ze zijn praktisch en down-to-earth, ze zijn voorbereid op elk shot, elk idee, elke impuls. Dat probeer ik ook te zijn. Als acteur én als regisseur. Ik heb zelf ook wel eens een slechte dag en je kunt niet altijd met iedereen even goed opschieten maar ik ben nog nooit mijn tekst vergeten of niet komen opdagen. Acteren is een luxejob en je krijgt er goed voor betaald, dus een beetje beroepsernst mag wel. Een chirurg gaat toch ook niet naar de operatietafel zonder te weten welk orgaan eruit moet?

Zoals je al aangaf, regisseer je af en toe ook zelf, onder meer de romcoms Romance & Cigarettes (2005) en Fading Gigolo (2013). Kijk je dan anders naar acteurs, zelfs wanneer die etters blijken om mee te werken?

TURTURRO: Als regisseur moet je nog pragmatischer, nog beter voorbereid zijn, want filmen kost geld en je moet de hele boel managen. Je moet ook meer psycholoog zijn – of kleuterleider, als je niet zo’n hoge dunk hebt van acteurs. Soms zet ik muziek voor hen op. Soms doe ik relaxatieoefeningen. Ik repeteer de moeilijkste scènes vooraf. Ik ken alle trucs inmiddels, maar toch kan het gebeuren dat het niet lukt. Ik heb het al meegemaakt. Je hebt een grote naam in je cast, hij komt op de set toe met veren in zijn achterste, hij vertelt een grap die helemaal niet zo grappig is en je ziet iedereen schaterlachen. Dan mag je nog zo goed voorbereid en een briljantere psycholoog dan Freud zijn, je weet meteen: ‘Oké, dit is dus hoe het er de komende weken toe zal gaan. Zet je schrap, Turturro.’

Maar goed; zo gaat het in het gewone leven ook. Haantjes-de-voorste heb je overal: op de werkvloer, in de gym… Acteurs blijven wel rare beestjes. Onzekere beestjes ook. Als een muzikant een valse noot speelt, hoort iedereen dat meteen. Maar acteren blijft subjectief. Wat jij een slechte take vindt, kan een ander net een hele goede vinden. Dat maakt acteurs soms bang. Ze hebben in hun beleving net hun ziel blootgelegd, en jij zegt: nah, te melodramatisch, te steriel. Dat kan verlammend werken, dus moet je als regisseur elk woord wikken en wegen. Sinds ik zelf regisseer, is mijn favoriete woordgroep daarom: ‘voor jouw talent’. Het is te melodramatisch, voor jouw talent. Het is te steriel, voor jouw talent. It works miracles.(lacht)

In Mia madre schept Barry erover op dat hij ooit bijna met Stanley Kubrick heeft gewerkt. Heb jij van die straffe verhalen?

TURTURRO: Ja, ik heb ooit bijna met Kubrick gewerkt. Swear to God. Stanley bleek me te appreciëren en hij had me gevraagd voor zijn laatste film, Eyes Wide Shut, maar ik was niet beschikbaar omdat ik op het punt stond mijn eigen film Illuminata (1998) te draaien. Ik heb uitgebreid met Stanley gepraat, maar ik kon hem niet garanderen dat ik tot de laatste draaidag zou kunnen blijven. Ik vind Eyes Wide Shut niet zijn beste film, maar het blijft spijtig dat ik heb moeten afhaken, omdat hij kort daarna overleden is en het was sowieso interessant geweest om met een van de allergrootste regisseurs aller tijden te werken. En om minstens 57 takes over elk shot te doen, dat ook. C’est la vie.

Met wie je wel hebt gewerkt, is Martin Scorsese, Spike Lee, Michael Cimino, Peter Weir, Woody Allen, Robert de Niro, William Friedkin, Robert Redford, de Coens en noem maar op. Wie van die illustere namen was het veeleisendst?

TURTURRO:(beslist) Friedkin. Voor To Live and Die in LA (1984) was dat. Dat waren nog andere tijden. Hollywood stond stijf van de coke, het regisseurstijdperk zinderde nog na en acteurs werden als vee behandeld – of in het beste geval: als marionetten. Een goede film en een goede regisseur, daar niet van, maar ik hield niet van dat opgefokte sfeertje op de set. En van Friedkins brutale manier van mennen. Ik heb er wel veel van opgestoken. Ik heb geleerd hoe ik voor mezelf moet opkomen. Je mag als regisseur nog zo’n grote naam zijn, je moet wel een beetje respect tonen voor de mensen met wie je werkt. Geloof me, ze noemen Friedkin niet voor niks Hurricane Billy. (grijnst)

Wie zou je aan dat imposante lijstje namen nog graag toevoegen?

TURTURRO: Ach, er zijn zoveel goede regisseurs. Ik ben gisteren (dit interview is in Cannes afgenomen, nvdr.) met jullie broers Dardennes gaan lunchen. Ik ben een grote fan. Al jaren. Als ze me nodig hebben, mogen ze me altijd bellen.

Wie je de jongste jaren niet meer gebeld hebben, zijn Joel en Ethan Coen, met wie je in de jaren negentig nochtans vier keer hebt samengewerkt.

TURTURRO: We zijn nog steeds goede vrienden, hoor. No worries. Ik zie en hoor hen vaak. Alleen was er of geen geschikte rol voor mij in hun laatste films, of ik kon niet. En nu ze Barry Huggins aan het werk hebben gezien, zullen ze enkel nog met hem willen werken. Een goede naam voor een Coen-personage trouwens: Barry Huggins. Dat ze die zelf nooit bedacht hebben. (lacht)

Een van je bekendste rollen blijft Jesus Quintana uit The Big Lebowski. Wist je dat je cultgeschiedenis aan het schrijven was toen je in purperen pak en met haarnetje een bowlingbaan betrad?

TURTURRO: Helemaal niet. Ik vond dat Jeff Bridges er geweldig geestig uit kwam, en Steve Buscemi, en John Goodman, maar ik vond mezelf eerlijk gezegd maar sullig. Ik geneerde me zelfs een beetje voor de rol. Dat haarnetje, begot! De film was indertijd ook geen succes. Niet in de bioscoop, en niet bij de critici. Maar langzaam groeide de aanhang, vooral onder kids en studenten, en nu is het een klassieker. Een religie bijna. Ik ken fans die de film zeker honderd keer bekeken hebben. Er is zelfs een Big Lebowski-winkel in New York, met een uitbater die eruitziet als The Dude. Inclusief pyjama en slippers. Zo zie je maar: nobody fucks with the Jesus, indeed. (lacht)

Enkele jaren geleden zeiden de Coens dat ze eraan dachten om een spin-off te maken met jou in de hoofdrol: The Passion of the Jesus. Heb je dat haarnetje nog?

TURTURRO:(lacht) Het is voor het eerst dat ik daarvan hoor. Dat Joel en Ethan het vooral niet in hun hoofd halen, of ik gedraag me volgende keer als Barry Huggins op hun set. Ik weet wel dat ze Old Fink in de pipeline hebben zitten, een sequel op Barton Fink, maar dan zoveel jaar later, wanneer Barton een zeventiger is. Kijk naar mijn rimpels, kijk naar mijn grijzende haar: ik ben er klaar voor.

Mia madre is je tweede Italiaanse film, na de Primo Levi-adaptatie La tregua (1997). Heb je als Italo-Amerikaan veel voeling met je roots?

TURTURRO: Meer dan vroeger. Ik ben niet in het Italiaans opgevoed, zoals zoveel New Yorkse migrantenkinderen van mijn generatie, maar ik verstond het wel en sprak het ook een beetje. Alleen de tegenwoordige tijd, welteverstaan. Ik sprak het zelfs te goed volgens Nanni, die wilde dat je kon horen dat Barry in de film een vreemde taal spreekt. Ik heb sinds enkele jaren ook een Italiaans paspoort. Ik heb in 2010 in Italië de documentaire Passione geregisseerd. Ik ben nu een Europees burger. En dat bevalt me prima. Ik voel me thuis in Europa. Hoeveel culturele rijkdom je hier niet vindt. Elke tweehonderd kilometer spreken mensen een andere taal, eten ze andere dingen, maken ze andere muziek. In de States praten we allemaal Engels, eten we allemaal McDonald’s en luisteren we allemaal naar Beyoncé. Ook leuk, maar veranderen van spijs doet honger krijgen. En ik heb grote honger.

Als acteur blijkbaar ook, want je hebt Beckett en Tsjechov op de planken gebracht, én je deed mee in twee Transformers-films en de Adam Sandler-komedies Mr. Deeds en Anger Management.

TURTURRO:Transformers was fun om doen, en Michael Bay schiet zo snel dat ik vaak niet eens doorhad dat de take al ingeblikt was. Dat krijg je met ouder worden. (lacht) Adam was een schat om mee te werken. En hij bracht me in contact met Jack Nicholson, waarvoor ik hem eeuwig dankbaar blijf. Weet je wat het is? Ik geloof in cinema. Niet in genres of hokjes. Toen ik begon, ging ik naar Jaws kijken, en daarna naar Godard, en voor alles was er een plaats en een publiek. Independent, mainstream: dat zijn allemaal uitvindingen van marketingjongens. Ik zie niet in waarom je niet van Michael Bay én van Nanni Moretti zou kunnen houden. Wie verzint die dingen? Het publiek is volwassen genoeg om voor zichzelf te oordelen. Je moet hen alleen verschillende dingen aanbieden en hen soms ook de nodige tijd gunnen. Kijk naar The Big Lebowski. Als we de commerciële jongens hun zin hadden laten doen, was die film allang vergeten en begraven, maar hij is opgestaan uit de doden. En er is daar zelfs een religie uit voortgevloeid.

In de naam van The Dude, Jesus en Walter: amen!

MIA MADRE

Vanaf 2/12 in de bioscoop.

DOOR DAVE MESTDACH

‘IK WEET DAT JOEL EN ETHAN COEN EEN SEQUEL OP BARTON FINK IN DE PIPELINE HEBBEN ZITTEN. IK BEN ER KLAAR VOOR.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content