Van de 217 verhalen van Nero zijn er op dit moment maar 85 in druk. Omdat zelfs dát al een gigantisch oeuvre van zowat vierduizend bladzijden is, volgt hier een door Nerologen ingefluisterde lijst van de tien beste of meest typische verhalen van Nero. Het toeval wil dat ze voor amper euro 4,9 nog allemaal te krijgen zijn in de betere boekhandel of stripwinkel.

De tien uitverkoren verhalen verschenen allemaal in de krant tussen 1950 en 1960, het gouden decennium voor Nero én voor de Vlaamse dagbladstrip in het algemeen. Ook de Suske en Wiskes van toen worden immers gewoonlijk als de beste beschouwd. Dat betekent echter niet dat Nero-kenners de andere verhalen verwaarloosbaar vinden. Over de eerste jaren (1947-1950) is de consensus dat Sleen wel al zijn uitzonderlijke fantasie had maar toch ook nog veel moest leren. De Nero’s in kleur (vanaf 1965) zijn dan weer minder origineel, maar ook daar zitten nog pareltjes tussen, zoals De zesde kabouter (1977) of de How-trilogie (1993-1994). Over de hoogtepunten van de reeks na 1960 bestaat er echter geen eensgezindheid, terwijl die er wel is voor de tien boeken die volgen.

De hoed van Geeraard de duivel (nr. 9 – 1950)

Nero koopt op de kermis een hoed met speciale krachten. Die is echter van de Gentse duivel Geeraard, die zijn hoed probeert terug te krijgen. Behalve door bijzonder sfeervolle scènes blinkt dit verhaal uit door de inventieve verwerking van de Koningskwestie. Duivel Geeraard staat voor de socialist Camille Huysmans en Nero krijgt als heerser te maken met een opstand. Plus: het eerste optreden van madam Pheip, die met haar tabakslucht de duivel op een afstand weet te houden.

Moea-Papoea (nr. 10 – 1951)

Na de Koningskwestie, de Koude Oorlog. Nero komt toevallig in het bezit van plannen voor atoombommen. Achtervolgd door de geheime diensten van Amerika en de Sovjet-Unie komt hij terecht op een primitief eiland, bewoond door kannibalen. Een verhaal vol kleurrijke nevenpersonages, zoals een schipbreukeling die tol vraagt om op het eiland te komen, karikaturale vertegenwoordigers van de geheime diensten en papa Papoea, de vader van kannibaaltje Petoetje, dat als pleegkind van madam Pheip mee naar België komt.

De zwarte voeten (nr. 11 – 1951)

Nero en de aliens. Tweehoofdige wezens van Pompelanioem proberen Belgen van hun levers te beroven. Nero en zijn vrienden bezoeken, vooral ’s nachts, enkele Vlaamse steden om de aliens onschadelijk te maken. Dit verhaal is stilistisch interessant door de nachtelijke scènes en de consistente alien-wereld van Sleen. Bovendien ontmoet madam Pheip de burgemeester van Moerbeke, die op het eind van het verhaal met haar mag trouwen en meteen meneer Pheip wordt genoemd.

Het vredesoffensief van Nero (nr. 13 – 1952)

Professor Pottevinus vindt een serum uit dat iedereen vredelievend maakt. Nero reist ermee naar Amerika en naar de USSR om president ‘Trupman’ en ‘Jef Stampin’ eraan te laten ruiken. Wat volgt, is een typische opeenvolging van toevallige voorvallen en geïmproviseerde grote reizen.

Beo de verschrikkelijke (nr. 14 – 1952)

Voor 200.000 frank wil Nero de beo van meneer Pheip gaan zoeken in de jungle. Daar beleeft Nero karakteristieke avonturen, met glansrollen voor een olifant, twee tijgers, pygmeeën en een kolonie aanbidsters van giraffen. De beo heeft een fantastische arrogante bek.

De ring van Petatje (nr. 17 – 1953)

Petatje wordt door haar tante Eusebie naar het leven gestaan, omwille van de erfenis die toekomt aan de drager van een speciale ring. Nero helpt Petatje om die ring terug te vinden. Sleen vertelt het verhaal kundig, met twee verhaallijnen die langzaam verweven raken.

De wortelschieters (nr. 25 – 1956)

Nero koopt een klein eiland in de Atlantische Oceaan. Ter plekke blijken bezoekers echter in bomen te veranderen door een gemene injectie van ondergrondse kopvoeters. De paasklokken brengen tegengif. Op het beperkte decor van een leeg eiland bereikt Sleens fantasie een hoogtepunt. De race om uranium op het einde is echte Sleensiaanse kolder. Origineel nevenpersonage: de sprekende vlo.

De ijzeren kolonel (nr. 27 – 1957)

Een Engelse kolonel die Nero’s avonturen al jaren volgt, roept zijn hulp in. Hij is de wetmatige eigenaar van het Suezkanaal en wil met Nero’s steun zijn eigendom terugkrijgen. Nero en de kolonel met zijn indrukwekkend aantal ijzeren ledematen vinden terloops een schat van Ramses XVI en voor het eerst komt de Maltese slechterik Ricardo op de proppen. Sleen speelt heel snel in op de actualiteit: het internationale conflict over het Suezkanaal en het gerommel in het Oostblok beïnvloeden het verhaal terwijl het al bezig is.

Het knalgele koffertje (nr. 33 – 1959)

Het favoriete verhaal van Sleen zelf. Niet toevallig knotsgek en absurd, met piraat ‘aha’Tuizentfloot samen met drie al even geschifte vrienden, een violist, een denker en een geheim agent, in een belangrijke rol. De vier zotten stelen een knalgeel koffertje van Nero’s oom en komen ermee terecht op een eiland waar Hitler is ondergedoken. Nero, Petoetje en Petatje op een eiland met vijf gekken (Hitler inbegrepen), het blijft onvergetelijke kolder.

De zoon van Nero (nr. 36 – 1960)

De geboorte van Adhemar, die direct kon spreken, bier drinken en pijproken, en onmiddellijk de uitvindersrol overnam van Petoetje en Nero zelf. Zijn eerste grootste verwezenlijking: een oliebron blootleggen in Nero’s huis. Baby Adhemar is in dit verhaal nog veel sympathieker dan de karikatuur van de serieuze wetenschapper die hij later zou worden.

Door Gert Meesters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content