Tegenover de tribuneplaatsen staan de instrumenten. Een lange tafel met daarop vijf grote platte stenen, een omgekeerde geprepareerde speelgoed-piano, een metalen kom met een bodempje water, een breed, plat snaarinstrument (een zither), een melodica en nog enkele onooglijke voorwerpen.

Een klavier en een kleinere tafel vormen een rechte hoek met de eerste tafel. Tussen de twee tafels staat een ijzeren laderek waarop een mengpaneel prijkt. Op de kleinere tafel een sampler, een computer en nog wat elektronica. Een wirwar van draden, een paar microfoons. De twee tafels bakenen het speelvlak af. Op dat speelvlak een keukenstoel, een klarinet, een basklarinet, een saxofoon, op de grond een reeks effectpedalen. Allemaal sober belicht. Boven dat alles steekt van op de lange tafel een klokkenspel omhoog, in een Teutoons of Gotisch ogende lijst gevat, bekroond met een engel of een adelaar die zijn vleugels spreidt.

Het publiek neemt plaats, geschuifel van voeten, gefluister. De aanblik van het instrumentarium schept verwondering, speelse verwachting. Het maakt stil, zoals het daar zwijgend staat en ligt, de elektronica met zijn minuscule rood fonkelende lichtjes, de klarinetten en het klokkenspel die grillige schaduwen werpen.

Dan komt de muzikant op. Hij gaat achter zijn instru-mentarium staan.

Voor hij speelt, vertelt hij wat hij zal doen, welke instrumenten hij zal gebruiken, waar de elementen van zijn compositie vandaan komen. Bescheiden, zonder grote woorden, alleen om ons op weg te helpen bij wat we zullen horen.

Het wordt een vreemd concert, maar nooit buitenissig. Ongewoon, maar tegelijk ook vertrouwd. We kennen dit niet, maar we hadden het kunnen kennen, waarom heeft niet eerder iemand op die manier een concert gegeven? Of het gebeurde, maar wij wisten het niet?

Hij begint met een cover, een bewerking van een Australische traditional, zegt hij. Een melodie die al enkele duizenden jaren oud is. Ik denk stomverbaasd als een volslagen leek: Waar haalt hij die vandaan, hoe kun je weten of de Aboriginals precies dat lied al duizenden jaren spelen? Maar, het gaat niet om mensen. Het gaat om de cracticusnigrogrularis, in het Nederlands de zwartkeelorgelvogel.

Hij laat een metalen balletje over de melodiesnaren van de zither rollen, het balletje botst aan de uiteinden van de snaren tegen de kam. Het ijle, zoemend zingende geluid van de snaren en het holle tokken tegen de kam worden elektronisch versterkt, opgenomen en in een loop gestopt. Het trillen van een veer, het schrapen over ijzer, een kinderspeeltje dat tsjilpt… Met deze geluiden wordt een klanktapijt opgebouwd, dat ondanks de elektronica erg natuurlijk, weids, ruraal aandoet. Daarbovenop klinkt de klarinet. En het is de orgelvogel die langs de sampler de melodie beantwoordt. Daarna zingt de vogel alleen en begeleidt de klarinet zijn gezang in E b.

Op geen enkel moment wordt de vogel misbruikt voor een compositie, integendeel, de vogel lijkt de compositie uit te lokken. Een pakkend, ontroerend moment hoe een mens en een vogel een symbiose lijken aan te gaan via hun muziek.

We kunnen de opbouw van de composities heel precies volgen, we horen de gelaagdheid van de muziek, we kunnen de verschillende motieven haarfijn onderscheiden, er is slechts één muzikant aan het werk en we kunnen van dichtbij zien hoe hij klanken laat ontstaan en manipuleert.

Starting with the stone begint met het bespelen van de vijf platte stenen. Met een stenen staafje worden de stenen aangestreken: dat geeft een geluid dat zowel een steenwoestijn als een grottenspelonk oproept, in een langzaam kruipend ritme. Daar worden korte ritmische klanken aan toegevoegd die ook uit de platte stenen worden getokkeld en uit een ring van ijzeren staafjes die op de klankkast van de zither wordt geplaatst en daardoor gaat klinken als een diepe kalimba. Er wordt een intrigerend klankenlandschap opgebouwd waarover een basklarinet haar kalme, zoekende, troostrijke melodie blaast. De compositie wordt vastgehouden door de sampler en de loopmachine en vervolgens langzaam, laag voor laag ontdaan van haar klanken tot alleen de stenen nog overblijven.

Zo volgt het ene kleinood na het andere.

Dit is muziek die rondzwerft in de kamers van Einstuerzende Neubauten, maar er de veronachtzaamde, speelse hoekjes van opzoekt. Naast bijvoorbeeld Múm of Max DeWardener kun je ook aan Pierre Bastien, Pascal Comelade of Heiner Goebbels denken.

Het is een intiem concert, het publiek kan haast het ademen van de instrumenten horen. We zien een samengaan van gebruiksvoorwerpen (een roestig zaagblad, een vergiet, een spijker die met een strijkstok wordt aangestreken op de klankkast van een speelgoedpiano) met klassieke instrumenten (saxofoon, klarinet, lyra, melodica, zither) en elektronica. Dat alles vloeit onder zijn handen vanzelf organisch in elkaar.

Ik zie het publiek rond mij ademloos toekijken. Ik glimlach, het kind in mij wordt aangepord. Hier wordt muziek in alle ernst gespeeld als in een speeltuin, met voorwerpen uit een wereld die ons alle dagen omringt. Een wereld die veel meer muziek bevat dan we vaak voor mogelijk houden.

Gerrit Valckenaers, hij is de muzikant, is slechts zelden te zien met dit soloprogramma. Jammer, want als je ergens muziek kunt zien maken, dan is het hier wel.

Een videoregistratie van dit concert onder de titel ‘MinsteGeringste’ is verkrijgbaar via www.braakland.be

‘Op geen enkel moment wordt de vogel misbruikt voor een compositie, integendeel, de vogel lijkt de compositie uit te lokken.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content