AAN DE LIPPEN VAN DON LUIS – Geen enkele cineast heeft zo’n coherent surreëel en opstandig ouvre bij elkaar gefilmd als Luis Buñuel. Een uitstekend interviewboek uit 1993 is nu eindelijk ook in het Nederlands vertaald.

Tomás Pérez Turrent en José de la Colina, Menken Kasander & Wigman uitgevers, 510 blz., euro34.50

Wie ooit gretig Buñuels memoires Mijn laatste snik gelezen heeft, zal een niet te missen compañero vinden in deze puik uit het Spaans vertaalde interviewbundel.

Drijvende kracht achter deze uitgave waarin de 32 films van de libérateur bij uitstek chronologisch worden behandeld, is vertaler en Buñuelliefhebber Gijs Mulder. Hij heeft de gesprekken van Buñuel met Tomás Pérez Turrent en José de la Colina, de twee Mexicaanse filmcritici die hem tussen 1975 en 1977 ruim vijftig uur het hemd van het lijf vroegen, van verhelderende voetnoten voorzien. Bovendien is elke bladzijde verlucht met treffend gekozen afbeeldingen uit de films.

De maker van avant-gardemanifesten als Un chien andalou en L’Âge d’or en meesterwerken als Los olvidados, Nazarín en El ángel exterminador praat honderduit over zijn samenwerking met Dalí, de invloed van Markies De Sade, politiek en de Mexicaanse en de Spaanse cultuur. Maar hij heeft het ook over zijn fetisjisme en obsessie voor het christendom en de bourgeoisie, zijn werkwijzen en de sleutelscènes uit zijn vaak schandaalverwekkende oeuvre dat in het teken stond van de erotiek, de dood, l’amour fou en de menselijke frustratie.

Maar hoe ‘sfinx Buñuel’ ook belegerd wordt met vragen over de betekenis van beelden, vaak ontwijkt hij die op een krasse en charmante manier omdat er gewoon niets uit te leggen valt. Genre: ‘Ik vind het best als jullie de film anders zien dan ik hem gemaakt hebt. Ik wil zelfs erkennen dat jullie visie beter is.’ Of: ‘Ik hou me niet zo bezig met mijn obsessies. Waarom groeit er gras in een tuin? Omdat die bemest is.’ Net die dialectiek en paradoxen maakt Buñuel over Buñuel razend interessant. De freudiaanse interpretatie van de symbolen in zijn films – het hoofd van een echtgenoot als klepel in een kerkklok of een man die het geslacht van zijn vrouw wil dichtnaaien – lacht Buñuel weg, maar hij vindt het onderbewuste wel een handige grabbelton.

In die zin verraadt Buñuel (1900-1983) ook op zijn oude dag als sceptische, halfdove zeventiger die elektrische gitaren en pornografie maar niets vindt, het surrealisme niet: de verbeelding is het enige domein vinden waarin de mens vrij is. Al vond hij die butler had willen zijn – en daar is de heerlijk grijnzende paradox weer – het begrip vrijheid een schim, een flard mist.

Luc Joris

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content