De eerste Bondregisseur die niet in Engeland werd grootgebracht – de Nieuw-Zeelander Lee Tamahori – keert terug naar de thrillerroots van 007.

Was je verrast toen je gecontacteerd werd om de film te doen?

Lee Tamahori: Uiteraard. Ik dacht dat ik de laatste persoon was die ze zouden vragen. Ik was bezig met een harde, viscerale film in L.A. Net op ’t moment dat dat project in duigen viel, belde mijn agent me op. Ik heb niet geaarzeld. Ten eerste wou ik een film maken waar mijn kinderen ook konden naar gaan kijken – al mijn andere films zijn KNT. Ten tweede wilde ik voor een tijdje weg uit de VS. Een film maken in Europa leek me wel leuk. Ten derde vond ik dat ik te veel in een vakje werd gestopt. Mensen bekeken me als de regisseur van Nieuw-Zeeland die harde films maakt over vrouwenmeppers. Ik vond het interessant om uit dat genre te stappen – het is aangenaam om eens je spieren te versoepelen. Ten slotte is Bond voor mij de laatste grote ademstoot van de Britse film. En is het niet de plicht van elke goede ex-koloniaal om de job van een Britse regisseur over te nemen?

Hoe makkelijk was het om je aan te passen aan de beperkingen van een langlopende filmonderneming?

Tamahori: Het was heel moeilijk. Geen van de beperkingen word je van bovenaf opgelegd, ze komen uit het genre zelf voort. Barbara Broccoli en Michael Wilson maakten me zelfs duidelijk dat ze mij gekozen hadden omdat ze vers bloed in Bond wilden pompen. Ik denk dat het tijdperk waarin één regisseur zes opeenvolgende Bondfilms maakt achter ons ligt. In elk geval zijn de Bondfilms zo groot van opzet dat geen regisseur ze in zijn eentje kan blijven maken. Het zijn films die je afmatten. Martin Campbell, die in 1995 Goldeneye maakte, had veel geluk dat er zes jaar zat tussen zijn film en de vorige. Hij kreeg met Pierce Brosnan een nieuwe hoofdrolspeler en de productie ging kort daarvoor van Cubby Broccoli over naar Barbara en Michael. Martin had een heel scherpe, moderne manier van filmen, met een voorkeur voor een snelle montage. Hij gaf de reeks de grootste opstoot sinds de jaren zestig en dat was precies wat nodig was. Roger Spottiswoode, Michael Apted en tot op zekere hoogte ook ik hebben dezelfde stijl gemarkeerd. Niemand van ons drie had de enorme sprong kunnen maken die Martin gemaakt heeft. Bij de volgende Bond zal iemand anders de kans krijgen de film naar een ander niveau te tillen. Toen ik eraan begon, wist ik dat ik niet veel zou kunnen veranderen, hoezeer ik dat ook wou – iedereen wil de beste Bondfilm ooit maken. Ik kan alleen maar hopen dat de mijne ietsje anders is.

Jouw achtergrond zijn commercials. Is het jouw taak het merk Bond te verkopen?

Tamahori: Ik heb die woorden zelf gebruikt. Ik vond dat de meest recente Bondfilms een coherent verhaal misten – je kan er makkelijk in verdwaald raken. In actiefilms kan je je verstoppen achter allerlei snufjes, maar dat is me te makkelijk. Mijn idee van Bond is dat hij niet iemand is die zomaar alles wat in zijn gezichtsveld komt overhoopknalt met een machinegeweer. Daarom keerde ik terug naar de roots van Bond: die van de spionagethriller. De films met Sean Connery, geregisseerd door Terence Young en Guy Hamilton – Dr. No of Goldfinger – waren in de eerste plaats thrillers en dan pas spektakelstukken. Toen we het script aan het herbekijken waren, hebben Neal Purvis, Robert Wade (de scenaristen, nvdr.) en ik er ons van vergewist dat we een stevig verhaal hadden, zonder inconsistenties en gaten erin, niets dat niet klopt. Het is een hard, snel verhaal, wat Pierce apprecieerde, want hij was het een beetje beu om een actieheld te zijn die van A naar B holt terwijl hij een spervuur van kogels afratelt. De Bondboeken waren voor een belangrijk stuk verhalen over de Koude Oorlog en dat waren we een beetje uit het oog verloren. We hebben ook geprobeerd iets van de Lewis Gilbert-stijl – van You Only Live Twice of Moonraker – opnieuw tot leven te brengen: die van een weelderige, uitzinnige fantasie. Het eerste uur van de film is een solide thriller in het Koude- Oorlogtype, de tweede helft brengt het spektakel dat iedereen verwacht.

De omvang van het project lijkt enorm. Hoe bewaar je een goed overzicht?

Tamahori: Het is een gigantisch monster. De constructieploegbaas vertelde me dat er 350 timmerlui waren – in mijn laatste film waren dat er 25. De filmploeg bestaat uit 1300 mensen – je hebt een vliegeenheid, een onderwatereenheid, een modeleenheid, enzovoort. Je raakt erdoor afgeschrikt, maar je moet het als een uitdaging bekijken en verder doen. Van bij het begin moet je je op de grote actiescènes concentreren. Er zijn tenminste vier grote stukken, dan zes of acht middelgrote actiesequenties en vervolgens twaalf tot veertien kleinschalige. Je moet dus van groot naar klein werken. Als je de actie niet aanpakt, valt de film uit mekaar.

Het duurde voor sommige sets zeven maanden om ze te bouwen. Kan je nog veranderingen uitvoeren terwijl je bezig bent?

Tamahori: Alleen kleine. Je moet voortdurend heel aandachtig zijn. Elke dag is er een waslijst zaken waar je rekening mee moet houden omdat ze implicaties hebben voor de hele productie – soms een week later, soms drie maanden later. Je moet alles analyseren. Het is heel nuttig om afdelingshoofden te hebben die bijna als een familie werken – mensen zoals setontwerpers Peter Lamont en Vic Armstrong, die al eerder meewerkten aan Bondfilms. In sommige opzichten is het voor een nieuwe regisseur niet zo comfortabel, omdat het een beetje te gezellig aanvoelt. Maar aan de andere kant zijn ook zij op zoek naar een nieuwe uitdaging.

Moest je hard doorduwen om veranderingen voor mekaar te krijgen?

Tamahori: Een beetje. Maar iedereen hield er uiteindelijk van – zeker de afdeling speciale effecten en stunts. Er zijn grenzen natuurlijk. Er zijn bijvoorbeeld allerlei vereisten rond product placement, zeker in de kostumering. Nu, aan Pierce moet je niet vragen een overall te dragen; hij weet met welke kledij hij er goed uitziet.

Ik heb de belangrijkste decorstukken samen met een storyboard-artiest en de scriptschrijvers ontworpen. We planden alles en dan staken Vic en ik de koppen bij elkaar om er zeker van te zijn dat alles goed op elkaar afgestemd is.

Er zijn duidelijk hoge verwachtingen. Werd de financiële druk achter zo’n duur project je duidelijk gemaakt?

Tamahori: Niet echt, maar als regisseur in het genre ben je je er sowieso bewust van. Anders had ik deze job ook niet gekregen. Bij elke nieuwe film contacteert de producent altijd de vorige studio om te checken of je over het budget bent gegaan. Ze willen weten of je een van die regisseurs bent bij wie het altijd uit de hand loopt, eentje van het genre dat drie keer langer filmt dan gepland is. Zo hard gaat het er tegenwoordig toe. Door mijn ervaring met kleinschalige films en commercials haat ik verspilling. Ik ben een goochelaar in logistiek beheer – het kost 200.000 pond per dag om een eenheid te laten werken en hoe meer je knoeit, hoe meer je verspilt. Uiteindelijk hebben we maar twee weken langer dan voorzien gefilmd, maar zelfs dat vond ik absoluut niet leuk. Je moet op de tippen van je tenen lopen; je kan niet voorzichtig genoeg zijn. Als iets niet werkt, moet je een andere oplossing vinden, en nog vlug ook. Het heeft geen zin naar je trailer te gaan en te huilen tot het opgelost raakt.

Je hebt je bewondering laten blijken voor regisseurs als Don Siegel en John Huston, die uit een studiotraditie komen waarin films heel vlug afgehandeld werden. Tegenwoordig wordt in Hollywood maandenlang aan een film gewerkt. Vind je dat frustrerend?

Tamahori: De gevoeligheden liggen anders. De mensen die ik bewonder konden twee films per jaar in elkaar steken omdat ze de postproductie aan een monteur overlieten en intussen verder gingen. Ik heb veel repect voor mensen die snel kunnen werken. Neem nu de Brit Michael Winterbottom: hij maakt een film per jaar. Vraag me niet hoe, maar hij doet het. Jammer genoeg komt er een generatie jonge regisseurs aan die naar plaatsen als Sundance gaan, en zich in de eerste plaats scholen in het sluiten van deals. Ze willen bekend worden, maar geen ervan wil er hard voor werken. Ze verlaten de filmschool, hebben wat geluk bij hun eerste prent en geen minuut later krijgen ze 100 miljoen dollar om een actiefilm te maken. Maar ze zijn er niet klaar voor, waardoor andere, meer ervaren mensen voor hen de kastanjes uit het vuur moeten halen. Terwijl het studiosysteem tegenwoordig ongenadig is. Als je faalt, ben je gezien.Vroeger kon je je nog een blunder permitteren, ten minste als je een behoorlijke staat van dienst en een paar goede films achter je naam had.

Welke relatie heb je met Michael Wilson en Barbara Broccoli?

Tamahori: Ze voelen zich heel goed in hun vel als producers. Ze kennen de Bondfilms als hun broekzak – Michael is trouwens heel sterk in scripts; hij heeft zelfs een hand in sommige oude scenario’s. Plus: ze zijn voorstander van een familiestructuur en geven hun regisseur geen pak slaag. Ze raken nooit overstuur.

Hoe werkt de machtsstructuur?

Tamahori: Michael en Barbara nemen finaal de beslissingen. Maar ze hebben me nooit opgedragen wat ik erin of eruit moest laten bij de montage; ze hebben me zo goed als volledig mijn gang laten gaan. Zodra ze je gehuurd hebben, staan ze achter je: die indruk heb ik. Ik denk dat ze opgelucht ademhaalden toen ze zagen dat ik geen Dogmaversie van James Bond zou maken, hoewel ik enkele dingen voor mekaar gekregen heb die ze nooit eerder deden.

Zoals?

Tamahori: Er zit een grote digitale stunt bij, die een hoop geld kost. Bondfilms zijn legendarisch voor hun echte actie en hun echte stunts. Het was voor hen zenuwslopend om de digitale wereld binnen te stappen; was het geen verraad aan een fundamenteel onderdeel van de mythe rond Bond? Als het mislukte, lag mijn hoofd op het kapblok, zoveel was duidelijk. Nu, in mijn visie is CGI een instrument als een ander. Bond of niet, vroeg of laat moet je ermee werken. Anders word je onder de voet gelopen door andere actiefilms.

Zal Bond er niet onnozel uitzien, na ‘Austin Powers’? Hoe heb je de humor aangepakt?

Tamahori: De mensen van de studio zeiden me dat Bond moet worden gekoesterd als een kostbare schat, maar dat de vrouwen, de gadgets en de humor niet mochten worden vergeten. Ik wou er geen pastiche in steken. De knipoogjes die Roger Moore gebruikte, waren in elk geval zelfparodie – misschien heeft dat het genre niet geschaad in die tijd, lang voor de Die Hards en Lethal Weapons, maar tegenwoordig zijn er zoveel imitators dat je jezelf niet meer kan parodiëren. Het goede aan Austin Powers is dat het je doet beseffen dat je niet in parodie mag vervallen.

Wat denk je van ‘XXX’, de film van Rob Cohen waarin de geheim agent een hippe, toegewijde aanhanger van extreme sporten is, de tegenpool van de meer stedelijke Bond?

Tamahori: Mensen houden van Bond om wat hij is: een beetje anachronistisch. Uiteraard lokt een anarchistische spion met een passie voor extreme sporten een grote respons uit bij een jong publiek. Maar het heeft geen zin om van Bond het snoepje van de dag te maken. Dan ga je schaamteloos een jong publiek achternalopen, en daar trappen de jongeren niet in – daarvoor zijn ze te slim. Je kunt alleen een zo goed mogelijke film maken, met een wervende trailer: als die goed genoeg is, zullen ze de film een kans geven. Je zit vast aan Bond zoals hij is; hij zal nooit zo hip worden als XXX. Maar je weet tenminste waar je mee bezig bent, je kent de geschiedenis en je wil het niet verknoeien. Niemand wil een slechte Bondfilm maken.

© Sight & Sound Vertaling Dominique Soenens

Door David Giammarco

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content