BENEATH THE SURFACE

BENEATH THE SURFACE: allesbehalve oppervlakkige docu.

Donderdag 13/11, 23.15, Canvas

Je kunt de mensen uit een dorp halen, maar je kunt het dorp niet uit de mensen halen. Ceaucescu veegde Bözödujfalu, een dorp in Szeklerland, een Hongaarstalige enclave in Roemenië van de kaart en maakte er een meer van. Ieder jaar tijdens het eerste weekend van augustus komen de dorpelingen samen. Een reünie van weemoed en vreugde die de Hongaarse Belg Alex Debreczeni in Beneath the Surface heeft proberen te vatten. ‘Velen hebben de materiële overvloed na de val van het IJzeren Gordijn omarmd. Toch koesteren ze een onbepaalde heimwee naar een al even onbepaalde tijd van toen.’

Hoe heb je dit dorp ontdekt?

ALEX DEBRECZENI: Om eerlijk te zijn: puur toevallig. Ik ben half Belg, half Hongaar. Mijn vader was een kunstschilder. In 1970 is hij gevlucht uit Hongarije. Pas twaalf jaar later heeft hij amnestie gekregen en kon hij voor het eerst terugkeren naar zijn vaderland. Hij is toen beginnen te bouwen aan een paalwoning langs de Tisza, die twee jaar later af was – ik was toen net geboren. Als kind bracht ik daar de zomers door. Ik leerde er de taal en hoorde ook de vele verhalen over de geschiedenis van het land. Op mijn achttiende ben ik samen met een vriend door Transsylvanië gereisd. Het was vreemd om vast te stellen dat hoe verder we van de Hongaarse grens waren, hoe minder mensen geneigd waren Hongaars met ons te praten. Ook al begrepen ze het meestal wel. Tot we plots in Szeklerland aankwamen en we voorzichtig vroegen of er iemand Hongaars sprak. ‘Tuurlijk’, zeiden ze daar vol overtuiging. ‘Iedereen spreekt hier Hongaars.’ Ik wist het niet, maar Oostenrijk-Hongarije is na de Eerste Wereldoorlog niet alleen ontdubbeld, maar ook hertekend. Het bewuste Verdrag van Trianon maakte van een deel van de Hongaarse bevolking op slag Roemenen.

Dat was mijn eerste trip naar Transsylvanië. In 2007 heb ik een jaar in Hongarije gewoond. Toen hoorde ik voor de eerste keer vertellen over een kerktoren die boven een meer uitsteekt. Het leek me zo’n geweldig beeld. Door er het een en ander over op te zoeken, ontdekte ik dat de verbrokkelde gemeenschap van dat verdronken dorp ieder jaar nog eens samenkwam. Ik ben er naartoe gegaan. Gewoon, omdat ik het wilde zien. Al heel snel dacht ik: hier zit een film in. Door met de mensen te praten, leerde ik hoe belangrijk Hongaar-zijn voor hen is. Hoewel, dat klopt niet helemaal. Ze voelen zich Roemeen noch Hongaar. Ze willen niet tot Hongarije behoren, maar ze streven wel naar meer onafhankelijkheid van een in hun ogen vreemde natie die nog vreemdere beslissingen over hen neemt. Het is echt wel schizofreen. In Hongarije bekijkt men hen als Roemenen, in Roemenië blijven ze de Hongaren. Ik herkende dat gevoel meteen. In België ben ik de Hongaar, in Hongarije de Belg. Hier is dat geen probleem. Daar is dat toch anders.

Hoezo?

DEBRECZENI: Ik heb een vrij grote afkeer van mijn eigen vaderland, deels omdat het beleid steeds rechtser en repressiever wordt, maar nog meer omdat alles daar neerkomt op wie je kent en niet op wat je kunt. Die vriendjespolitiek was kenmerkend voor het Oostblok en dat is helaas nog altijd zo. Financiering losweken van een Hongaars filmfonds is niet gelukt, omdat ze mij niet kenden en ik er geen enkele connectie had. Enfin, dat denk ik toch. Ook bij het VAF kende niemand me. Daar hebben ze gewoon gekeken naar de kwaliteit van mijn voorstel. Dat is volgens mij het grootste verschil tussen West- en Oost-Europa.’

Het is een gesloten gemeenschap. Lieten ze je makkelijk toe?

DEBRECZENI: Mijn eerste contactpersoon was een priester, Jozsef Szombatfalvi. Hij heeft me vervolgens voorgesteld aan een zestiental families. Uiteindelijk heb ik mijn verhaal opgebouwd rond zeven leden van die families. Oorspronkelijk leefden er honderdzeventig families in Bözödujfalu, waarvan er na de vernieling vijftig naar eenzelfde dorp zijn verhuisd. Ik heb ook gezocht naar andere families, die een ander parcours hebben gevolgd. Zo heb je Istvan Szombatfalvi, een imker, die nog voor hij achttien werd het dorp mee heeft helpen afbreken. Of er is het oude koppel dat zelf een huis had gebouwd en dat – na er dertig jaar in te hebben gewoond – weer zelf heeft moeten afbreken. Wat iedereen bindt, is het geloof. Tijdens het communisme was de kerk de enige plaats waar ze hun Hongaarse identiteit ten volle konden beleven. Daarom is het beeld van de kerk die boven dat meer uitsteekt ook zo sprekend.

Hebben de mensen de film al gezien?

DEBRECZENI: Ja. In augustus heb ik hem getoond. Normaal is de sfeer altijd uitgelaten, maar plots was het stil. Ook nadien. Niemand reageerde. Mensen vertrokken naar huis . Ik dacht: ‘Nou, dat is het dan.’ De volgende dag kreeg ik te horen dat niemand kon slapen en dat ze bijna allemaal weer zijn opgestaan om over de film te praten. Jozsef, de priester, zei mij dat hij opgelucht was dat de film er nu is. Tegelijk voelde hij zich rotslecht door de confrontatie met de heimwee naar een tijd die onherroepelijk voorbij is en door het besef dat de herinnering in leven houden een verloren strijd is. Voor mij was het tijd om daar af te ronden. Ik heb vier jaar van mijn leven aan die film gegeven.

THOMAS VAN LOOCKE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content