maandag 19/10, 21.10 – Canvas

Omdat er onder de Vlaamse kerktorens nu eenmaal méér melodieën, riffs, beats en vreemde varianten op het Engels hebben gebroed dan men in zes afleveringen vatten kan, krijgt de fijne reeks Belpop vanaf deze week een vervolg. The Scabs – eind jaren 70 in het Hageland geboren, in 1996 gesplit, maar sinds 2007 weer sporadisch op onze podia te zien – bijten de spits van de docureeks af. De komende weken laten Roland, Adamo, Maurice Engelen, Vaya Con Dios en Daan eveneens hun licht schijnen op hun illustere verleden.

Schets Diest in 1979 eens?

Guy Swinnen: Ik had het gevoel tussen twee generaties in te vallen. In de oude hippiekroegen zaten gasten zo stoned als een gieter Suske en Wiskes te lezen terwijl Led Zeppelin uit de boxen knalde – allesbehalve opwindend. Ik vond mij wél terug in Vicious van Lou Reed, toch een beetje een voorloper van de punk. Tot ik de Sex Pistols hoorde: dat sloeg in als een bom. In Diest vielen wij al snel op omdat we het enige punkgroepje waren. De lokale Bob Dylans speelden met hun akoestische gitaar nummers ná, maar eigen songs maken was heel uitzonderlijk. Ik herinner me nog de jaloezie: gasten die ons kwamen zeggen dat we beter eerst onze gitaren leerden stemmen. Akkoord, we máákten een hoop herrie, maar het draaide toen vooral om de energie. Wij waren vier driftkikkers en we móésten die zaal plat hebben.

Herinner je je eerste eigen optreden nog?

Swinnen: Glashelder. ( Lacht) Mijn neef zat toen in onze groep, en hij zong teksten in het plat Diests. Daar zat wel wat maatschappijkritiek in, maar tegelijk was het ook grappig, een beetje zoals Clement Peerens. Ik was bloednerveus. Een van onze nummers heette De Gildebierrock – naar het lokale brouwsel. De act bestond erin dat ik samen met de bassist met gekruiste armen een glas Gildebier in één teug leegdronk. Na de drumsolo, als ik me niet vergis. ( Lacht) Later ben ik naast gitarist noodgedwongen zanger geworden, nadat mijn neef blaasjes op zijn stembanden had gekregen door tijdens repetities zonder zanginstallatie te zingen. Toen ben ik wel meteen in het Engels gaan schrijven, want het mocht toch wat serieuzer.

Het verhaal van de Belgische rock wordt wel ’s opgedeeld in de periode vóór dEUS en die erna. Stak het dat jullie op slag tot de oude garde behoorden?

Swinnen: Bwa, neen: ik ben best fier dat wij met de jaren 80-generatie mee hebben helpen bouwen aan de infrastructuur waarvan al die jonge groepjes toch dankbaar gebruik hebben gemaakt. Zonder ons had hun verhaal er anders uitgezien. Toen dEUS doorbrak, waren wij over ons hoogtepunt heen, en kregen we het creatief moeilijk. Tenslotte maakten wij een ander soort muziek: eenvoudige, rechttoe rechtaan rock-‘n-roll, iets heel anders dan de artrock van dEUS. Weet je, het valt me op dat nogal wat van onze elpeetitels profetisch waren. Kijk naar Royalty In Exile: dat was de periode waarin koning Boudewijn een stap opzij had gezet met die abortuskwestie, en waarop wijzelf ons zo’n beetje de ongekroonde koningen van de Belgische rock voelden. Jumping The Tracks kwam daarna: een té commerciële plaat voor een geloofwaardige rockgroep misschien, en wellicht zijn we daar een beetje ontspoord. De laatste plaat heette Sunset Over Wasteland: het had een nieuw manifest moeten zijn, maar de boel was kapot. En tóch is geen enkele van die titels zo doelbewust gekozen.

Zelfs Gangbang niet?

Swinnen: ( Lacht) Geen idéé hoe we daarbij terechtgekomen zijn, want toen was er helemaal nog geen internet. Oké, wij hebben zware feestjes meegemaakt. Maar als ik in de krant lees over de party’s die een bepaald productiehuis houdt – compleet met coke en orgieën – dan denk ik: wij zijn toch altijd braaf geweest.

Kurt Blondeel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content