AUF EWIGKEIT EINGESTELLT

Het heet dat Marlene Dietrich 111 jaar geleden geboren is en 20 jaar geleden gestorven. Dat is quatsch. Mythes sterven niet.

‘Ik ben geen mythe’, verzuchtte Dietrich zelf met enig gevoel voor drama. Ze deed wat alle mensen doen: geboren worden (1901, Berlijn) en sterven (1992, Parijs). Maar daartussen maakt ze zichzelf wel degelijk onsterfelijk. Moeilijk te zeggen wanneer ze daar precies mee begint. Wanneer ze op haar elfde haar twee voornamen Marie Magdalene versmelt tot Marlene? Wanneer ze in de jaren twintig tegen de zin van haar familie de heren gaat amuseren in de cabarets van Berlijn? Cruciaal is in elk geval de ontmoeting met Josef von Sternberg. De uit Amerika overgevlogen regisseur geeft haar de rol van haar leven. In Der blaue Engel speelt Dietrich Lola Lola, een nachtclubzangeres die toekijkt hoe een hopeloos verliefde, onderwijzende burgerman zichzelf ten gronde richt door haar te willen. Van de ene op de andere dag is de aanmodderende actrice een ster.

Von Sternberg neemt haar mee naar Amerika en in een uitzonderlijke vlaag van amour fou en artistieke genade draaien ze de ene epaterende film na de andere. De verhaaltjes doen er nauwelijks toe. Dietrich is het kunstwerk. De camera aanbidt haar. Estheet Von Sternberg stelt alles in het werk om Dietrich te laten schitteren zoals maar weinig filmsterren geschitterd hebben. Dietrich voert nauwgezet uit wat hij wil, als een marionet. Alleen leren marionetten niet zichzelf te regisseren, Dietrich wel. Wanneer de samenwerking wegens tegenvallende publieksopkomst na zeven films eindigt, wordt ze haar eigen Von Sternberg.

Voortaan bepaalt ze zelf wat voor Marlene het publiek te zien krijgt. Veel medewerkers (kostumering, make-up, coiffure, belichting), en zijzelf in de eerste plaats, steken daar uren werk in. Maar op de set, op het podium of voor de lens van de fotograaf moet het lijken alsof Dietrich spelen Dietrich geen enkele moeite kost. Ze draagt het meest flamboyante kostuum alsof het een werkplunje is. Geboren voor grandeur en manhaftig bereid om daar de prijs voor te betalen. De mens achter die façade krijgt nauwelijks nog iemand te zien. Zelfs haar dochter amper, als je mag voortgaan op haar vernietigend boek over haar moeder. Is het makkelijk tot de verbeelding te spreken met benen waar iedereen stil van wordt, met een stem zo zwoel, met halfgesloten ogen die een wereld op zich zijn, met een gezicht met hoge jukbeenderen dat een wonderlijk canvas blijkt voor een magisch spel van licht en schaduw? Dietrich weet beter. ‘Schat, de benen zijn niet zo mooi, ik weet alleen wat ermee te doen.’

Hitchcock, Wilder, Welles, Lang, Clair, Walsh, Lubitsch: ze werkt met de groten. Na de Tweede Wereldoorlog ziet ze in dat het grootse er wat af is. Wanneer ze eind jaren vijftig in Witness for the Prosecution (1957, Billy Wilder) en Touch of Evil (1958, Orson Welles) opduikt, is ze eigenlijk al aan een nieuw leven begonnen, als cabaretzangeres. Haar shows gaan de legende in. Ze draagt kostuums waar je niet over uitgepraat raakt, maakte een heel theater van haar entree, laat haar beroemde benen zien, bespeelt het publiek, zingt met een Duits accent liedjes, waaronder heel wat songs die ze aan haar films heeft overgehouden: Falling in Love Again (aka Ich bin von Kopf bis Fuß auf Liebe eingestellt, Where Have All the Flowers Gone?, The Laziest Girl in Town… veelal trage, droevige nummers. Bovenal biedt ze het publiek zichzelf aan, de legende, de koningin van de glamour. Haar ijdelheid – of geperfectioneerde spelkunst? – kent geen grenzen. Ze draagt kleren die moeten verhullen dat de tijd ook haar lichaam van de perfectie verlost heeft, durft met naalden onder haar pruik haar gezicht strak te trekken om er jonger uit te zien.

In 1975 kapt ze er na een lelijke val mee. Ze is dan al zo vaak gevallen dat niemand de mop ‘falling off stage again’ nog grappig vindt. Zonder camera of podium kan Dietrich niet bestaan. Ze trekt zich terug in een Parijs appartement en laat zich amper nog zien. In 1984 doorbreekt ze even het stilzwijgen voor een urenlang tv-interview, maar ze weigert in beeld te komen. Met de grote verdwijntruc neemt ze het icoon Marlene Dietrich in bescherming.

Haar persoonlijke leven draagt ook bij tot de mythe. Ze breekt met Duitsland wanneer Hitler aan de macht komt en durft als een van de weinige Duitsers de nazi’s te hekelen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bewijst ze hoezeer het haar menens is en entertaint ze de Amerikaanse troepen. Niet één keer voor de ogen van de pers, maar in het lang en het breed en in soms moeilijke omstandigheden. ‘Het enige werk van belang dat ik ooit verricht heb’, aldus Dietrich.

Ze komt ook openlijk uit voor haar biseksualiteit. Ze heeft volgens de legende het bed gedeeld met Jean Gabin, Maurice Chevalier, John Gilbert, Douglas Fairbanks, Jr., Edith Piaf, Kirk Douglas, Yul Brynner, Frank Sinatra en tientallen mindere goden.

De mythe wordt ook gevoed door de personages die ze gestalte heeft gegeven: de ongenadige of mysterieuze femme fatale, de geraffineerd decadente nachtclubzangeres, vrouwen van de wereld die veel meegemaakt hebben maar niet plooien. Een stijlicoon is ze al in 1930, wanneer ze in Morocco (1930) in een maatpak voor mannen verschijnt. Die androgyne look zal ze nooit meer loslaten. Gendercross-over avant la lettre, geslachtsloos maar alles- behalve seksloos. Een volstrekt uniek personage waarmee het heerlijk dwepen was, is en zal zijn.

DOOR NIELS RUËLL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content