Als het over ‘het probleem Irak’ gaat, heeft iedereen in Hollywood zijn kamp gekozen, dat van president Bush. Iedereen? Neen, een acteur weerstaat alle schimpscheuten en bedreigingen en blijft koppig dwarsliggen. Zijn naam: Sean Penn.

Extra. Surf naar www.focusknack.be voor meer over Hollywood & Oorlog.

Toen 11’09″01 uitkwam, de in de VS gewraakte episodefilm waarin 11 september vanuit alle mogelijke – en soms kritische – hoeken werd bekeken, was het al zonneklaar dat Sean Penn, die een van de elf kortfilms regisseerde, niet echt een passionele patriot is. Na zijn (bij wet verboden) driedaagse trip naar Irak medio december 2002 onder de vleugels van het Institute for Public Accuracy heeft de acteur het al helemaal verkorven. De in San Francisco levende Hollywoodballing ging daarbij ook nog eens op tournee in Tinseltown, om er in bioscopen en videotheken het aandeel van de filmindustrie in het wereldwijde bloedvergieten aan te klagen. Volgens hem houdt Hollywood enerzijds de onwetendheid bij de VS-burgers in stand (de Amerikaanse Jan Modaal weet niets meer over de rest van de wereld dan wat oorlogsfilms hem tonen, en bestaan er anderzijds ook financiële netwerken die Hollywood businesswise verbinden met wereldonheil. Penn kocht zelfs voor 56.000 dollar een pagina in The Washington Post om een open brief aan de president te richten.

Met zijn kritiek staat Sean Penn zo goed als alleen, want bij andere sterren is er weinig tegenkanting te horen. Op 7 februari heeft in Beverly Hills het Time To Give-gala plaats, met een benefietverkoop voor Afghanistan. Daarop worden horloges met de ingegraveerde handtekening van onder meer Penelope Cruz, Tom Cruise, Helen Hunt, Al Pacino, Sigourney Weaver, Arnold Schwarzenegger, Charlize Theron en Celine Dion verkocht. Voordien was Hollywoods live patriotism een ‘eigen volk eerst’-zaak. Robin Williams vloog naar Afghanistan om er de troepen een hart onder de riem te steken, en de vrienden van Ocean’s Eleven – George Clooney, Brad Pitt, Matt Damon, Julia Roberts en Andy Garcia – gingen driftig handtekeningen uitdelend poseren bij VS-soldaten in Turkije. Nog spectaculairder was de (later herhaalde) bijeenkomst in november 2001 van veertig Hollywoodtopfiguren en een stel Witte Huis-ambtenaren, waarop besproken werd hoe de entertainmentindustrie kon helpen in de oorlog tegen terrorisme. De mogols van Hollywoods grootste studio’s en televisienetwerken waren daar aanwezig, naast bioscoopuitbaters en vertegenwoordigers van regisseurs, scenaristen en acteurs. Op de agenda: recruteringsoproepen voor tv en bioscoop, films en liveshows voor de overzeese troepen, documentaires over terrorisme en binnenlandse veiligheid, openbare infospots op tv en in de bioscoop om kinderen en families gerust te stellen, films en tv-programma’s om een beter begrip van de VS in de wereld te verspreiden, evenals de boodschap dat de antiterrorismecampagne geen oorlog is tegen de islam, maar tegen evil (want 11 september was een aanval tegen de beschaving). De creatieve gemeenschap zou het trouwens erg druk krijgen in het Institute for Creative Studies aan de University of Southern California, een mysterieuze denktank waar Hollywoodtalent als Steven de Souza, coscenarist van Die Hard, en regisseurs Joseph Zito ( Delta Force, Invasion USA), David Fincher en Spike Jonze voor opgewonden CIA-agenten en militairen scenario’s van terreuraanvallen bedacht.

De liefde tussen Hollywood en Washington is zelden zo groot geweest. Zeker onder een regering van Republikeinen die in 2000 nog campagne voerden tegen ‘geweld, vulgariteit en immoraliteit’ in de entertainmentindustrie. De neiging bestaat om die liefde als een zuiver effect van 11 september te interpreteren. De piek is echter aan de vorige president Bill Clinton te danken, een man die er net als JFK in slaagde met zijn screen personality de hele wereld om de tuin te leiden. Het was onder Clinton, kind aan huis in Hollywood, dat na het einde van de Koude Oorlog de nieuwe golf van patriottische films ontstond, waarin vooral boosaardige moslims werden geviseerd en die via een verheerlijking van de Amerikaanse rol in WO2 ( Saving Private Ryan) militaire agressie een morele schijn moest geven. Het was onder Clinton, in 1999, dat het Institute for Creative Studies een toelage van 45 miljoen dollar kreeg van het Amerikaanse leger. En het was ook onder Clinton dat het Office of National Drug Control Policy in het geheim met tv-netwerken een deal maakte om de commercieel oninteressante, verplichte openbare spotjes over drugsbestrijding te vervangen door antidrugspropaganda in de verhaallijnen van zowat alle populaire prime time shows. Volgens Jack Valenti, CEO van de Motion Picture Association, is er geen ontkomen meer aan: ‘Mark this down: The collaboration between Hollywood and Washington will not be slighted or shrunk in the future.’

De sluwste politieke strateeg van Washington, Karl Rove, die Bush in januari 2001 een nipte, en in november vorig jaar een verpletterende overwinning bezorgde, beseft dat maar al te goed. Door critici gewoon ‘Bush’s Brain’ genoemd (of ‘The American Goebbels’), greep hij 11 september meteen aan om de liefde tussen Hollywood en Washington weer republikeins te maken, na de hoogdagen onder acteur Ronnie Reagan. Rove was de mastermind van de post-11-september-meetings. Het model voor de vrijage tussen Hollywood en Washington was op papier het partnerschap dat filmmakers en oorlogsplanners in WO2 aangingen. Franklin D. Roosevelt trommelde toen Hollywood op om het VS-isolationisme te doorbreken. Tegen het einde van de oorlog had de droomfabriek ruim vierhonderd vlaggenzwaaiende films uitgebraakt, waren Clark Gable, James Stewart en Henry Fonda gerekruteerd, entertainden Bing Crosby en Bob Hope de troepen, terwijl de Why We Fight-films van New Deal-filmideoloog Frank Capra overal verplichte kost werden. In werkelijkheid echter was de toenadering het logische vervolg op de collaboratie uit het Clintontijdperk. Beide partijen zweren bij hoog en laag dat er geen sprake is van propaganda. De filmfabriek gaat ervan uit dat ze het Witte Huis en het Amerikaanse volk enkel zal geven wat het al altijd heeft gegeven: heroïsme, patriottisme, de triomf van goed over kwaad, plus hier en daar een ‘romantische komedie’ of wat ‘family fun’ om de gedachte aan massavernietiging door ABC-wapens weg te spoelen. Business as usual dus. The New York Times beschreef de zaak als ‘an opportunity for the studios to reassert their patriotism while being good business’.

Volgens Sean Penn heeft ware vaderlandsliefde echter niets te maken met soldatenhanden schudden, een vlag uit het raam hangen of oorlogsfilms maken, maar alles met de regering-Bush het leven zuur maken. ‘De regering ondersteunt enkel de belangen van drieduizend blanke, oudere zakenmensen’, zegt hij in een interview met Der Spiegel. ‘De tragedie van 11 september biedt ze de unieke kans om hun imperium nog uit te breiden.’ Penn heeft zijn verzet tegen Hollywoods verdoken of openlijk ideologische werking overigens niet ver moeten zoeken. Zijn vader Leo was ooit ook acteur, maar weigerde in de jaren vijftig, tijdens de heksenjacht op communisten in Hollywood door senator Joseph McCarthy, voor de House Un-American Activities Committee namen te noemen. ‘Hij was bij de luchtmacht en werd boven Duitsland neergeschoten’, vertelt hij, ‘en vijf jaar later kreeg hij in eigen land beroepsverbod.’ Penns acties getuigen van torenhoge moed, maar de acteur zelf wordt door velen afgedaan als een eenzame Don Quichot. Een redactielid van de krant die nooit over de kern van de zaak van mening verschilt met het Witte Huis, enkel over de te volgen weg, zond een fax waarin hij de outcast uitscheldt voor links Hollywoodgespuis. Op het internet bulkt het verder van reacties van gewone VS-burgers: ‘Sean laten terugkeren (uit Irak dus, js) is genoeg casus belli voor mij. Let’s bomb Iraq!’ of: ‘Ik word behoorlijk gewelddadig als ik nog zo’n sombere Pennfilm moet uitzitten.’ Op het Amerikaanse volk kun je inderdaad altijd rekenen.

Door Jo Smets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content