Met een recordaantal van zes langspeelfilms – vijf Waalse en één Vlaamse – zit een Belgische triomf in Cannes er dit jaar meer dan ooit in. Focus hielp onze filmende landgenoten hun koffers pakken en polste naar hun verwachtingen op de Croisette.

JOACHIM LAFOSSE – Elève libre (Quinzaine des Réalisateurs)

Het Brusselse talent Joachim Lafosse begon als no budget-filmer maar is die status allang ontgroeid. Na zijn succesvolle doortocht in Venetië met het familiedrama Nue propriété (2006) probeert hij nu ook Cannes te veroveren met zijn vierde langspeler Elève libre, ‘een provocatieve kijk op ons vrije onderwijssysteem’.

Al veel reacties gehad?

Joachim Lafosse: Ik sta er versteld van. Ik denk dat ik nú al meer pers heb gehad dan bij de release van mijn vorige film. Het belang van Cannes is enorm: in Venetië gaat het enkel om de films zelf, maar in Cannes heb je ook de Marché du Film, ’s werelds grootste filmbeurs, waar alle sales agents rondlopen en internationale deals worden gesloten. Elève libre bijvoorbeeld is al aan 17 landen verkocht vóór ook maar iemand de film heeft gezien.

Blij met je selectie in de Quinzaine, of had je liever in de hoofdcompetitie gezeten?

Lafosse: Als je ziet hoeveel grote regisseurs door de Quinzaine zijn ontdekt, kan ik alleen maar trots zijn. Het is ook het ideale moment om in de Quinzaine te zitten. Met de veertigste verjaardag krijgt die meer aandacht dan ooit, en aangezien mijn film een doorlichting is van de waarden van mei 68 – waarden die de Quinzaine ook uitdraagt – ben ik zeker dat hij het nodige debat zal uitlokken. Het is een film waar je voor of tegen bent: of je zult me een reactionair vinden, of een libertijn. Maar liever dat dan anoniem de revue passeren.

URSULA MEIER – Home (Semaine de la Critique)

Twee jaar geleden zat de Belgisch-Zwitserse Ursula Meier nog in L’Atelier du Festival, waar beloftevolle projecten verder worden ontwikkeld. Nu mag ze haar afgewerkte langspeeldebuut – de duistere familiefabel Home – voorstellen in de Semaine de la Critique.

Hoe strikt een debutante Isabelle Huppert?

Ursula Meier: Isabelle had al een tv-film gezien die ik maakte voor Arte, en ze was enorm geïntrigeerd door het scenario. Het is een soort roadmovie richting hel, over een familie die langs een snelweg woont en langzaam de dieperik inglijdt.

Wat verwacht je van Cannes?

Meier: De film is al verkocht aan België, Frankrijk en Zwiterland. Als hij scoort in Cannes komen daar hopelijk nog landen bij. Dat we halverwege het festival zitten, garandeert alvast een goede exposure.

In Cannes word je gemaakt of gekraakt. Bang?

Meier: Ik ben vooral benieuwd naar de reacties. Ik hoop dat men zal openstaan voor een film die grotendeels op sfeer drijft – een beetje een lynchiaanse kijkervaring met veel geluiden en zo.

CHRISTOPHE VAN ROMPAEY – Aanrijding in Moscou (Semaine de la Critique)

De grootste verrassing in de Belgische ‘equipe’ is misschien wel Christophe Van Rompaey, regisseur van Aanrijding in Moscou. Niet omdat hij de enige Vlaming is; wel omdat het zijn debuut betreft én omdat het om een volkse feelgoodfilm – over een Gentse volksvrouw en vrachtwagenchauffeur op vrijersvoeten – gaat. Iets waar Cannes vroeger wel eens de elitaire neus voor ophaalde.

Verrast?

Christophe Van Rompaey: Eerst dacht ik dat het om een grap ging. Ik wist wel dat mijn film was ingestuurd, maar het leek me toch te hoog gegrepen. Ik weet niet wat ik ervan moet verwachten, al hoop ik dat die selectie betekent dat we de film ook op nog een aantal andere buitenlandse festivals kunnen vertonen en nog meer mensen kunnen bereiken.

Daarover heb je nu al niet te klagen, toch?

Van Rompaey: Nee. Op voorhand zeiden velen me: ‘Je bent een onbekende regisseur, je wil geen bekende koppen casten en je laat ze ook nog eens in het Gents spelen. Hier komt geen kat op af.’ Maar in België zitten we ondertussen aan 160.000 toeschouwers en nu is er ook nog Cannes. De uitstraling van dat festival is enorm, dus ik ben supercontent met mijn selectie. Alles wat daar verder uit voortkomt is een onvoorziene bonus.

Je kunt er ook compleet gekraakt worden. Ben je bang voor de kritiek?

Van Rompaey: Daar probeer ik niet bij stil te staan. Dat heb ik ook niet gedaan bij de Belgische release. Als ze mij in de grond boren, dan zal ik daar even niet goed van zijn, maar ik weet: what doesn’t kill you, only makes you stronger.

Van Rompaey: Ik voel dat er in het filmwereldje bij ons vanalles beweegt. Die Faits Divers-reeksen hebben kansen geboden aan mensen die al een tijd stonden te trappelen, zoals ik. Er worden ook meer diverse projecten opgestart. Het moeten geen pure auteursfilms meer zijn; er mogen ook komedies en thrillers bijzitten. Dat inspireert blijkbaar. Men voelt zich vrijer. Een film maken hoeft in Vlaanderen niet langer een onbereikbare droom te zijn.

DOMINIQUE ABEL, FIONA GORDON & BRUNO ROMY – Rumba (Semaine de la Critique)

Geef toe: bij de term ‘burleske sketchenfilm’ denk je niet met-een aan de glamour van Cannes. Toch wist onze landgenoot Dominique Abel – samen met zijn Canadese eega Fiona Gordon en hun Franse confrater Bruno Romy – maar mooi een selectie voor de Semaine de la Critique te versieren. Uitkijken dus naar hun tweede, alweer respectvol naar Chaplin en Tati knipogende langspeler Rumba.

Jullie debuut ‘Iceberg’ kreeg in Frankrijk heel positieve kritieken, dus erg verrast kun je niet zijn dat je nu geselecteerd bent.

Dominique Abel: Toch wel. Zeker omdat we nog volop aan het mixen waren toen we het nieuws hoorden. Naar verluidt was Iceberg de vorige keer een van de laatste films die is afgevallen, dus zijn we superblij dat we er dit keer wél bijzitten.

Jullie zitten in de Semaine de la Critique, een sectie die focust op eerste en tweede films. Blij mee, of gaf je de voorkeur aan een andere sectie?

Abel: Ik vind dat we het meest thuishoren in de Quinzaine, maar blijkbaar stond de Semaine meer open voor burleske cinema. Aangezien we fysical comedy brengen hebben we toch een apart statuut. Blijkbaar hebben die termen bij veel mensen een pejoratieve bijklank, hoewel ik de films van Chaplin of Tati net veel inventiever vind dan de meeste narratieve komedies. Niet dat we onszelf op dat niveau zouden durven hijsen, maar wij proberen ook in die traditie te werken, waardoor we soms tussen twee stoelen vallen: te clownesk voor het arthouse- circuit, en te fijn voor de mainstreambioscoop. Hopelijk kan onze selectie in Cannes een brug slaan tussen de twee.

Heb je een verklaring voor de Belgische hausse dit jaar?

Abel: Nee. Want ik betwijfel of er zoiets als le cinéma Belge bestaat. Ik zie in elk geval weinig overeenkomsten tussen Lafosse, Lanners, de broers Dardenne en wij. We zijn verschillende regisseurs met verschillende affiniteiten. Aan Vlaamse kant heb je misschien wat meer conformiteit. De Vlaamse film lijkt me iets emotioneler en narratiever te zijn, wat publieksgerichter dus. En dat zie je ook aan de box office. Vlaamse films halen misschien geen Gouden Palmen, ze hebben tenminste een publiek. Wij hebben Gouden Palmen maar geen publiek. In Vlaanderen is er ook een goed cultuurbeleid de jongste jaren. Men wil meer en diverser produceren. En dat rendeert. Men maakt ook films die de mensen willen zien. Wat de broers Dardenne doen, respecteer ik enorm, maar ik kan begrijpen dat mensen in de cinema niet met sociale miserie geconfronteerd willen worden. Ze willen zich liever ontspannen en lachen – zoals hopelijk ook met Rumba.

LUC & JEAN-PIERRE DARDENNE – Le silence de Lorna (competitie)

De enige landgenoten die straks een gooi doen naar de Gouden Palm zijn de broers Dardenne. Scoren ze een hattrick na hun triomfen voor Rosetta (1999) en L’enfant (2005), of valt Le silence de Lorna – over een Albanees meisje dat een schijnhuwelijk aangaat met een junkie – dit keer buiten de prijzen?

Ligt de film in de lijn van jullie vorige werk?

Jean-Pierre en Luc Dardenne: We denken dat hij veel mensen zal verrassen. Laten we het zo zeggen: hij komt misschien uit dezelfde familie, maar het is een andere generatie. Het is een sociale film die morele dilemma’s aankaart, maar hij is lichter en ziet er anders uit. De camera is stabieler en de acteurs kijken vaker naar de camera. Wij volgen hen minder maar observeren meer. Daardoor heeft het hoofdpersonage iets mysterieus en bovendien is ook de intrige complexer. Plus: de film is dit keer niet in Seraing maar in Luik gedraaid. Dat ligt misschien maar 10 kilometer verder, maar voor ons is het toch een hele stap. (lacht)

Het titelpersonage wordt gespeeld door de Albanese Arta Dobroshi. Hoe hebben jullie haar ontdekt?

Dardenne: We hadden al films met haar op dvd gezien en er zijn daarna ook castings geweest in Pristina, Skopje en Sarajevo waar ze – samen met honderden andere meisjes – aan deelnam. Ze sprak geen woord Frans, maar we zagen onmiddellijk dat ze enorm veel potentieel had. Ze heeft op twee maanden tijd Frans geleerd en ze bleek geweldig om mee te werken.

Jullie hebben al twee Gouden Palmen op de schouw staan. Maakt dat de druk extra groot?

Dardenne: Nee, want het voelt telkens weer alsof het de eerste keer is. We blijven nerveus, het went nooit. We hebben er ook geen abonnement op. De selectieheer liet ons duidelijk verstaan dat hij alleen auteurs kiest die zichzelf vernieuwen en blijven ontwikkelen. Met een doorslagje van eerder werk waren we er niet geraakt.

Heeft Cannes jullie carrière gemaakt?

Dardenne: Dat is moeilijk in te schatten. Het heeft onze films een boost gegeven, zoveel is zeker. Maar het heeft ook iets dubbels. Als je goed onthaald wordt, is succes gegarandeerd. Als je gekraakt wordt, had je beter thuis kunnen blijven. Dat Cannes alleen maar een hysterische filmfoor zou zijn, is dus nonsens – het is een heel belangrijk festival, waar je de interessantste mensen uit het filmmilieu ontmoet. En onze selectie voor de Quinzaine in 1994 met La promesse heeft echt de poorten voor ons doen opengaan.

Meestal zijn jullie de enige Belgen daar. Dit jaar zijn er nog vijf anderen.

Dardenne: Fantastisch. Als klein land is het logisch dat we geen veertig grote regisseurs hebben, maar zes lijkt me toch normaal. Vijf daarvan zijn inderdaad Franstalig maar er is ook Vlaams talent op komst. Fien Troch en Patrice Toye bijvoorbeeld. Momenteel is de Vlaamse film vooral op het Vlaamse publiek gericht. Daar heb ik geen kritiek op, maar de jonge generatie mikt toch iets breder en dieper. Zoals je vroeger Deruddere en Didden had die films maakten waarmee ze de landsgrenzen wilden overstijgen, zo zie ik straks opnieuw een Vlaamse generatie opstaan. Je moet alleen wat geduld hebben. Toen wij de eerste keer naar Cannes kwamen – in 1987 met de film Falsch, die toen bijna niemand heeft gezien – herinner ik me nog dat we allebei een leren jekker droegen en in het gezelschap van de bekende, Franse acteur Bruno Cremer – die meespeelde in de film – overal voor zijn bodyguards werden aangezien. Om maar te zeggen; het kan verkeren. (lacht)

BOULI LANNERS – Eldorado (Quinzaine des Réalisateurs)

In Wallonië en Frankrijk kennen ze Luikenaar Bouli Lanners al langer als tv-komiek, acteur en cultfiguur. Maar tegenwoordig staat hij ook achter de camera. Twee jaar na zijn debuut Ultranova doet Lanners straks de Quinzaine aan met Eldorado, een zonnige roadmovie die de platgereden paden al eens durft te verlaten.

Waar hoop je op?

Lanners: Moeilijk in te schatten. Je werkt vier jaar aan zo’n film, maar eens je hem op de Marché gooit zijn het anderen die over het lot ervan beslissen. Ultranova heeft verschillende landen aangedaan en zelfs een prijs gewonnen in Berlijn. Of ik dat succes kan herhalen valt af te wachten, al is die selectie in de Quinzaine een enorme duw in de rug. De markt verandert wel voortdurend. In België wordt het in elk geval alsmaar moeilijker om een auteursfilm aan de man te brengen. Enfin, toch in Wallonië.

Heb je een verklaring voor die Belgische golf in Cannes?

Lanners: Een Belgische golf? Die bestaat niet. Ik denk gewoon dat we momenteel een aantal goeie regisseurs hebben die films maken waar internationaal interesse voor bestaat. Vroeger hoorde ik de Fransen wel eens zeggen dat de Belgen meer naturel en iets sympathieks hadden, maar dat is voorbij. Er zijn ook levensgrote verschillen tussen de Waalse en de Vlaamse film. Vlaanderen levert tegenwoordig de ene hit na de andere af – toch in eigen land – terwijl je bij een Waalse film de mensen echt onder bedreiging de zaal in moet jagen. Vandaar ook dat ik Eldorado iets lineairder en klassieker heb gemaakt dan Ultranova. Het is een roadmovie met een universeel landschap, meer humor en personages waar men hopelijk mee meeleeft. Ik wilde een film maken die dichter bij Wim Wenders aanleunt dan bij het sociaal realisme van de broers Dardenne, hoezeer ik hen ook respecteer. Vroeger leek men te denken: in België kun je geen roadmovie maken, want na amper twee uur rijden ben je er doorheen. Ik wil het tegendeel bewijzen. Da’s misschien nog belangrijker dan een staande ovatie in Cannes. (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content