Het Centre Pompidou start deze week met een grote tentoonstelling rond Samuel Beckett. Een alfabet van de man die van wachten kunst maakte.

A-Absurd Samuel Beckett (1906-1989) is een van de grondleggers van het absurde theater, een stroming die vooral in de jaren 50 en 60 opgang maakte. ‘Absurd’ heeft hier twee betekenissen. Enerzijds verwijst het woord naar de basisfilosofie van de schrijvers die – in navolging van de Franse existentialisten – het leven als een betekenisloze grap beschouwen waar je als mens zelf zin aan moet proberen te geven. Anderzijds is het een beschrijving van de toneelstukken zelf, waar de logica soms ver te zoeken is en de meest vreemde dingen kunnen gebeuren.

B-Beckettiaans Echt grote schrijvers – Shakespeare, Kafka, Dostojevski – krijgen het ultieme eerbetoon: hun naam verandert in een adjectief. ‘Beckettiaans’ doelt meestal op een situatie waarin een geïsoleerde mens in een licht absurde omgeving worstelt met de zinloosheid van het bestaan, zonder de hoop op te geven. Zoals in de zin: Bompa Pfaff was een zeer beckettiaans personage.

C-Cricket Beckett was een geboren atleet en blonk vooral uit in cricket. Hij is de enige Nobelprijswinnaar die in Wisden Cricketers’ Almanack staat, de bijbel van die oer-Engelse sport. Beckett speelde in 1925 en 1926 met Dublin University twee wedstrijden in de eerste klasse, ‘scoring 35 runs in his four innings and conceding 64 runs without taking a wicket’. En dan zeggen ze dat Becketts geschriften hermetisch zijn.

D-Dublin De geboortestad van Beckett. De schrijver zag het levenslicht op 13 april 1906 in Foxrock, een rijke protestantse enclave in het zuiden van Dublin. Hij studeerde Frans en Italiaans aan het befaamde Trinity College, waar hij in 1930 ook een jaar lesgaf. Beckett was trouwens zeer trots op zijn Ierse afkomst. Toen een Franse journaliste hem vroeg of hij Engels was, antwoordde hij: ‘Au contraire.’

E-Eredoctoraat Na het succes van Wachten op Godot kreeg Beckett van overal eredoctoraten aangeboden. Hij weigerde die allemaal, behalve één: het eredoctoraat in de Letteren dat zijn alma mater Trinity College hem gaf in 1959. Zie ook Lof.

F-Film Beckett was een filmliefhebber (zie ook Quarantaine) en bewonderde Buster Keaton, het genie van de stille film. In 1964 werkten de twee samen voor Film, een korte film van 22 minuten geschreven door Beckett met Keaton in de hoofdrol. Film bevat geen tekst, op uitzondering van één ‘sssh’ die Keatons personage bij het begin uitspreekt, en is een soort slapstick waarin de camera een man volgt die probeert ongezien door het leven te gaan. Bij de eerste vertoning in 1965 op het New York Film Festival werd Film onthaald op ‘een hatelijke stilte’ en daarna ‘luid boegeroep’. Sindsdien was het werk maar zelden meer te zien.

G-Godot Het meest beroemde personage van Beckett, ook al is hij nooit te zien. Alleen al de naam is een bron van speculaties. Volgens sommigen is het een verbastering van God (iets wat Beckett altijd ontkend heeft), anderen zien er een verwijzing in naar Charlot, de Franse benaming voor het zwerverstypetje van Charlie Chaplin. De leukste verklaring is dat Godot genoemd is naar een Franse wielrenner die door Dublin zou zijn gefietst, net op dezelfde dag (16/6/1904) als die waarop Leopold Bloom in Ulysses van James Joyce door de stad wandelde.

Grafsteen Beckett stierf op 22 december 1989. Hij werd samen met zijn vrouw Suzanne Dechevaux-Dumesnil, die een paar maanden eerder was heengegaan, begraven op het kerkhof van Montparnasse in Parijs. Het graf is een blok van gepolijst graniet, geheel volgens de voorschriften van de schrijver die een steen wou ‘in gelijk welke kleur, zolang het maar grijs is’.

H-Humor Beckett heeft ondertussen het imago van een schrijver die je ofwel naar de fles doet grijpen ofwel in een depressie doet belanden. En dat terwijl zijn werk eigenlijk zeer hoopgevend is, omdat tegenover de absurditeit van het bestaan altijd de wil om te leven staat. Of zoals hij in Wachten op Godot schrijft: ‘Als je in de gracht ligt, zit er niets anders meer op dan te zingen.’ Bovendien is Becketts werk vaak zeer grappig: hij wordt niet voor niets ‘de grootste komiek van de ellende’ genoemd. Als fan van Chaplin, Laurel & Hardy en Buster Keaton stak hij zijn toneelstukken vol slapstickscènes en ook zijn zwarte humor is vaak onovertroffen. Wat dacht u bijvoorbeeld van de openingzin van Murphy, Becketts roman uit 1938: ‘The sun shone, having no alternative, on the nothing new.’

I–Ist De ultieme realist, de laatste modernist (de titel van een biografie uit 1997), de eerste postmodernist: wie op zoek is naar een label voor Beckett heeft keuze te over.

J-Joyce (James) Beckett leerde de auteur van Ulysses kennen in Parijs, en de twee schrijvers werden goede vrienden – Beckett was zelfs secretaris toen Joyce aan Finnegan’s Wake werkte.

K-Krapp’s Last Tape Het meest toegankelijke toneelstuk, uit 1958. In Krapp’s Last Tape luistert het hoofdpersonage naar en reageert hij op oude dagboekfragmenten op zijn taperecorder. Zo’n recorder was toen zo nieuw dat Beckett een handleiding moest opvragen bij de BBC. Vandaar ook dat het stuk zich afspeelt op ‘een avond in de toekomst.’

L-Lof Nadat hij eerst twee decennia genegeerd was, werd Beckett dankzij Wachten op Godot beroemd en kreeg hij van overal lof toegezwaaid. Niet dat hij zich als een ster begon te gedragen: Beckett weigerde zo goed als alle interviewaanvragen omdat hij alleen als schrijver bekend wou zijn, en schermde zich zoveel mogelijk af. Zie ook Nobelprijs.

M-Moeder Na WO II keerde Beckett voor het eerst in zes jaar terug naar Dublin, en daar ontdekte hij dat zijn moeder aan Parkinson leed. Het was bij haar ziektebed dat hij naar eigen zeggen een epifanie kreeg – ‘Ik zag mijn eigen dwaasheid onder ogen’, vertelde hij later – die zijn schrijverschap zou bepalen. In plaats van zijn werk vol te stoppen met barokke zinnen en allerlei culturele referenties, zoals hij tot dan had gedaan, besloot hij om alles vanaf dan zo eenvoudig mogelijk te houden. Vandaar ook dat hij voortaan voornamelijk het Frans zou gebruiken, zodat hij ‘zonder stijl’ kon schrijven.

Dat was de start van een creatieve hoogconjunctuur die zowat vijf jaar duurde en waarin hij een grote hoeveelheid proza, gedichten en toneel op papier zette, waaronder de werken die zijn naam zouden vestigen: Wachten op Godot, Eindspel en de trilogie van romans, Molloy, Malone sterft en Naamloos.

N-Nobelprijs Toegekend in 1969. Beckett stuurde zijn kat (of beter: zijn uitgever) naar de ceremonie. Zijn vrouw Suzanne noemde de prijs ‘een catastrofe’ omdat zo de persoon Beckett veel meer aandacht zou krijgen dan de schrijver.

O-Oorlog Een rode draad in Becketts leven. Zijn tienerjaren bracht hij door in een land én een wereld in oorlog, met de Eerste Wereldoorlog, de Engels-Ierse oorlog, waarbij het Britse leger in 1916 Dublin in puin schoot (een gebeurtenis die de tien jaar oude Beckett had gezien van op een heuvel), en de ‘Troubles’, de burgeroorlog tussen katholieke en protestantse Ieren. Toen WO II uitbrak bevond hij zich in Parijs, waar hij zich liet inlijven in het Franse verzet, en in de jaren 50 en 60 was de wereld in de ban van de Koude Oorlog. In zijn werk van na WO II – het belangrijkste deel van zijn oeuvre – schildert hij dan ook een mensheid die gemarteld wordt door herinneringen aan oorlog, angst voor een nucleaire holocaust en de afwezigheid van God.

P-Parijs Tweede moederstad, naast Dublin. In 1937 vestigde hij er zich voorgoed. Dat het, met WO II voor de deur veiliger was in Ierland, deerde hem niet, want hij woonde naar eigen zeggen ‘liever in Frankrijk tijdens een oorlog dan in Ierland in vredestijd’. In Parijs leerde hij James Joyce en Jack Yeats kennen, twee vrienden en belangrijke invloeden, en zijn latere vrouw Suzanne. Hij en Suzanne liggen er samen begraven op het kerkhof van Montparnasse en het Parijse stadsbestuur heeft na zijn dood een straat naar hem genoemd, de Allée Samuel Beckett, vlak bij zijn laatste woonplaats op de Boulevard St Jacques.

Psychoanalyse Begin jaren 30 woonde Beckett weer thuis. Zijn job als leraar aan het Trinity College had hij na een paar semesters opgegeven, hij wist niet wat hij met zijn leven wou aanvangen en werd gekweld door nachtmerries, paniekaanvallen en allerlei lichamelijke kwalen (zie ook Ziektes). Na de dood van zijn vader in 1933 zocht hij hulp bij de Londense psychoanalyticus W.B. Bion, die hem twee jaar lang zou behandelen. (De therapie werd ironisch genoeg betaald door zijn moeder.)

Bion nam hem onder meer mee naar een lezing van de beroemde Carl Jung, die een diepe indruk op hem maakte. In de toespraak had Jung het over een jong meisje dat ‘nooit echt helemaal geboren was geweest’ en sindsdien geloofde Beckett dat hij in hetzelfde geval was: hij vertelde mensen dat hij zich kon herinneren hoe hij in de baarmoeder zat en hoe zijn ‘onvolledige geboorte’ zijn gevoel kon verklaren dat hij niet helemaal in de wereld stond. Vandaar ook dat veel van de personages in zijn werk twijfelen aan het feit of ze wel echt bestaan.

Q-Quarantaine Beckett stuurde in 1936 een brief naar de beroemde Russische regisseur Sergei Eisenstein met de vraag of hij stagiair mocht worden aan de Moskouse filmschool. De brief raakte verloren omdat Eisenstein na een uitbraak van pokken in quarantaine zat.

R-Romans Hoewel hij het bekendst is om zijn toneelstukken, bevat het oeuvre van Beckett ook een zeer groot deel proza. Zijn grootste verwezenlijking op prozagebied is de romantrilogie die hij vlak na WO II schreef, met Molloy, Malone sterft en Naamloos. Omdat hij in die boeken meer en meer de conventionele verhaalstructuren – plots, beschrijvingen, duidelijke personages – weerde, kreeg Beckett het etiket ‘moordenaar van de roman’ opgespeld.

S-Spartaans De Ierse dichter William Butler Yeats (broer van Jack Yeats) had ooit gezegd dat acteurs beter in tonnen gestoken konden worden om hen te verhinderen zichzelf uit te drukken. Beckett vond die suggestie geweldig: in 1962 schreef hij zelfs een stuk – met de ironische titel Play – waarin de drie personages tot aan hun nek in urnen zitten. Play kan symbool staan voor de manier waarop Beckett zijn toneelstukken steeds meer Spartaans maakte: hij beperkte of elimineerde de beweeglijkheid van de acteurs, vereenvoudigde het decor en bracht het theater terug tot de essentie: licht en stem. Hoogtepunt van die evolutie is Not I uit 1972, waarin je enkel de bewegende mond ziet van een oudere vrouw, terwijl de rest van het podium in duisternis is gehuld. Not I werd in 2000 verfilmd door Neil Jordan voor de tv-reeks Beckett on Film, waarin 19 van zijn toneelstukken op het kleine scherm werden gebracht. Julianne Moore speelde toen de hoofdrol, voor zover je dat woord natuurlijk nog kunt gebruiken.

T-Tweetalig Beckett is, samen met Vladimir Nabokov, een van de weinige schrijvers die literair succes oogsten in twee talen. Voor WO II schreef hij alles in het Engels, daarna grotendeels in het Frans. Omdat hij zelf de vertalingen van zijn stukken verzorgde, zijn de verschillen tussen de Franse en Engelse versies vaak aanzienlijk. Dat levert ook grappige momenten op: in La Fin, de eerste novelle die Beckett schreef na WO II, is de verteller verbaasd dat het blijkbaar mogelijk is om tot je 50e te masturberen. Vijftien jaar later kwam de Engelse vertaling uit, The End, en daarin is dat cijfer plotseling verhoogd tot 70. Dat de schrijver zelf ondertussen de 50 gepasseerd was, zat daar misschien voor iets tussen…

U-Ussy sur Marne Een plaatsje vijftig kilometer ten oosten van Parijs waar Beckett in 1952 een ‘schuilplaats’ liet bouwen, om weg te vluchten van alle drukte die er sinds het succes van Wachten op Godot was ontstaan.

V-Verzet Nadat de nazi’s Frankrijk waren binnengevallen, ging Beckett in het verzet bij een cel van de British Special Operations. Zijn taak: informatie over de Duitse troepen zo beknopt mogelijk vertalen naar het Engels, zodat ze op microfilms naar Londen kon worden gestuurd. Eind 1942 werd de cel ontdekt: Beckett en zijn partner Suzanne konden, enkele uren voordat de Gestapo hun appartement binnenviel, wegvluchten en gingen schuilen in Roussillon, een klein dorpje in de Provence. (Beckett gaf trouwens later in een zeldzaam interview toe dat de dialogen in Wachten op Godot voor een groot deel gebaseerd waren op gesprekken tussen hemzelf en Suzanne in Roussillon.) Na het einde van de oorlog kreeg Beckett voor zijn verzetsdaden van de Franse overheid de Croix de Guerre. Zelf heeft hij zijn bijdrage altijd geminimaliseerd: hij sprak van ‘boy scout stuff’.

W-Wachten op Godot ‘Ik heb geen visie op het theater. Ik weet er niets van. Ik ga nooit.’ Dat schreef Beckett aan een vriend een jaar voor de publicatie van Wachten op Godot. En toch slaagde hij erin met zijn eerste toneelstuk, waarin zoals de criticus Vivien Mercier schreef ‘niets gebeurt, twee keer’, een revolutie te ontketenen. Het verhaal over de zwervers Vladimir en Estragon die twee avonden vruchteloos wachten en ondertussen allerlei gevoelens ervaren – verveling, vriendschap, contemplatie, verlangen, wanhoop, diepe onzekerheid – was een perfecte parabel voor de moderne mens, die de wreedheid van het bestaan inziet, niet in staat is om het te begrijpen maar veroordeeld is om het te leven.

De eerste opvoering, in 1953 in het Théatre de Babylone in Montparnasse, werd onthaald op vijandigheid én ongebreideld enthousiasme (Jean Anouilh, belangrijkste dramaturg in Frankrijk toen, noemde het de belangrijkste première in 40 jaar). Door mond-aan-mondreclame trok het stuk steeds meer bezoekers en in hetzelfde jaar werd al de eerste Duitse productie op poten gezet. Voor Beckett betekende het succes niet alleen dat hij eindelijk erkenning kreeg, maar ook dat hij voor het eerst kon rondkomen zonder toelage van zijn familie.

X-X-rated Beckett heeft ondertussen het imago van een halve heilige, wat niet helemaal strookt met de werkelijkheid. Vooral in zijn eerste jaren in Parijs was de auteur goed geïntroduceerd in het nachtleven, met alles wat daarbij hoorde, van alcohol tot prostituees. In 1937 belandde hij zelfs in het ziekenhuis nadat hij neergestoken was door een pooier. Zijn eerste werken als Droom van matig tot mooie vrouwen en Murphy springen dan ook heen en weer tussen hoogdravende culturele referenties naar Dante of Proust en scabreuze beschrijvingen van seksuele uitspattingen.

Beckett en Suzanne Deschevaux- Dumesnil ontmoetten elkaar in 1938 en trouwden in 1961 (vooral om administratieve redenen), maar hun relatie is altijd ‘open’ gebleven. Eén keer was de auteur op reis in Berlijn, waar hij zelfs drie vrouwen tegelijk entertainde, waaronder Suzanne. Volgens zijn biograaf James Knowlson (auteur van het standaardwerk Damned To Fame) leidde dat tot ‘interesting timetabling’.

Y-Yeats (Jack) Een schilder uit Dublin (1871 – 1959) die Beckett mateloos bewonderde. Yeats’ schilderijen staan vol met geïsoleerde en eenzame figuren, die moeten optornen tegen een vijandige wereld: de invloed op Beckett is dan ook duidelijk. Bij zijn dood noemde Beckett Yeats ‘een van de grote artiesten van onze tijd, die licht werpt op de zinloze beproeving van het bestaan’.

Z-Ziektes Vanaf het einde van de jaren 20 kreeg Beckett allerlei psychische en lichamelijke klachten, van paniekaanvallen en nachtmerries over uitbraken van psoriasis en eczeem tot hardnekkige cysten en zweren in zijn nek en anus (zie ook Psychoanalyse). Beckett droeg veel van zijn kwaaltjes over op zijn personages, net als zijn angst voor slapeloosheid en de afkeer voor de gebreken van het menselijke lichaam.

Door Stefaan Werbrouck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content