De making-of van ‘In de gloria’: ‘Een jeugdvriend van mij had écht ‘den draad”

Geert Zagers
Geert Zagers Journalist bij Knack Focus

Op 11 februari 2000, dag op dag twintig jaar geleden, zond Canvas de eerste aflevering van In de gloria uit. Een nieuwe acteerstijl, een nieuw soort humor, een nieuwe generatie tv-makers: In de gloria introduceerde een nieuw soort Vlaanderen op televisie. De mondelinge making of, verteld door de mensen – voor en achter de schermen – die het programma gemaakt hebben. ‘Dus jullie vinden dat dit het soort huis is waar iemand woont die denkt dat er een draad uit haar gat komt?’

26 februari 1999. Canvas zendt de laatste aflevering van Alles kan beter uit. Mark Uytterhoeven laat weten dat er geen derde seizoen komt. De vierkoppige redactie – Christa ‘Christa’ Eersels, Bart ‘Bère’ Matthys, Olivier ‘Ollie’ Goris en ene Jan ‘Jakke’ Eelen, een 29-jarige regisseur – zit zonder programma.

JAN EELEN: Een spijtige beslissing, maar we begrepen wel dat Mark ermee stopte – Alles kan beter was een uitputtingsslag. Wij vier hadden wel nog zin om verder te gaan. We waren een hechte ploeg: al sinds Mark voor Supersport werkte, waren we zijn vaste redactie. Plus: we hadden zoveel tv-fragmenten bekeken en zoveel ideeën klaarliggen waar we binnen het kader van Alles kan beter niets mee konden doen. Of toch niet in fictiefilmpjes: Guy Mortier en Mark Uytterhoeven acteerden niet graag.

OLIVIER GORIS (redacteur, nu netmanager van één): Tijdens het tweede seizoen van Alles kan beter was Jan zich meer en meer gaan bezighouden met de fictiefilmpjes op het einde van het programma. De parodie op De shoplijn, het hoofd van Dehaene, Rute 98, de kersttruienspecial: dat was allemaal geregisseerd door Jan. Drie vierde van de week hield hij zich daarmee bezig.

TOM VAN DYCK: Daar is het zaadje geplant. De allerlaatste aflevering van Alles kan beter eindigde met Zondag Josdag, waarin we de ietwat grove manier parodieerden waarop Jos Ghysen zijn quizkandidaten behandelde. Ik was een arbeider die niet wist wie PKK-leider Öcalan was, Uytterhoeven was Ghysen. ‘Allez, en ge hadt nog gezegd dat ge gestudeerd hadt!’ Toen we na de opnames naar huis reden, zei Jan: ‘Eigenlijk zouden we een kortfilm moeten draaien over hoe die arbeider ’s anderendaags naar zijn werk gaat. Heel de fabriek heeft zitten kijken naar die uitzending en die man zien afgaan als een gieter. Hoe stap je dan de dag daarop de kantine binnen?’ Die autorit: daar is In de gloria volgens mij begonnen.

EELEN: Na Alles kan beter zijn we naar Wouter Vandenhaute gestapt met de boodschap dat we met ons vier iets wilden maken. Wouter is dan naar Canvas gegaan. ‘Die mannen van Mark willen iets maken.’ Waarna er een tijdslot is ingepland voor begin 2000. Zo gemakkelijk ging dat toen. (lacht) Alleen hadden we zelf nog totaal geen idee welke richting we uit wilden. Het moest iets humoristisch met acteurs worden, meer wisten we niet.

Mei 1999. De redactie trekt naar Hotel Enfrente Arte in het Spaanse Ronda voor een vijfdaagse brainstormvakantie.

GORIS: De mannen van dEUS hadden er een hotel – The Ideal Crash is daar opgenomen. Madonna heeft er zelfs eens geslapen toen ze ginder een clip aan het opnemen was. Een heel fijne plek om na te denken. Alles was voorhanden. Biljarttafels, genoeg eten en vooral veel alcohol.

CHRISTA EERSELS (redacteur-producer, nu redacteur bij De ideale wereld): We hebben er veel tv gekeken. Stapels videocassettes hadden we bij. De nieuwe golf Britse humorprogramma’s, van The Fast Show tot de dingen van Alan Partridge. Heel veel van Arjan Ederveen ook: met 30 Minuten had hij in Nederland net een satire gemaakt op de documentaire en reality-tv.

EELEN: Heel indrukwekkend vond ik dat, 30 Minuten. Zeker met het oog op wat wij wilden maken. Eigenlijk waren dat een soort kortfilms van een halfuur, heel goed geacteerd en zonder echte grappen – de humor zat vooral in de sfeer en de personages. Dat is een grote invloed geweest: In de gloria is niet uit het niets gekomen.

EERSELS: En dan waren er nog de videocassettes met Vlaamse programma’s. In de jaren 90 had voor het eerst de Gewone Vlaming zijn plaats op tv verworven. Big Brother moest nog beginnen, maar je had wel al de voxpops in Het journaal, de human interest van Jambers en Goedele en programma’s als Het hart van Vlaanderen. Dat was een nieuw fenomeen toen.

EELEN: Tegenwoordig weten mensen perfect wat er van ze verwacht wordt als ze op tv komen. De kandidaten die nu in Komen eten meedoen, praten zelf al in televisiequotes. Maar in die beginperiode van de gewone man hadden mensen vaak geen idee waar ze in terechtkwamen. Ik herinner me één reportage van Jambers Magazine over een vrouw die door haar man geslagen werd. Dat stuk eindigde met een scène waarin die vrouw, volgens de commentaarstem, ‘haar huis beveiligde’. Concreet: ze pakte een stroomdraad, maakte die vast aan de klink en stak dan de stekker in het stopcontact. Natúúrlijk springt de plomb dan. Het intrigeerde mij hoe zo’n reportage tot stand gekomen was. Waarom niemand – niet tijdens de opnames, niet tijdens de montage en niet tijdens de eindredactie – had gevraagd of die scène er wel in moest. Terwijl het enige wat de mensen van dat trieste portret onthouden hadden die plomb was.

Dat soort tv-fragmenten is de aanzet voor In de gloria geweest: een actuamagazine waarvan de redactie van kwade wil was. Klootzakken die niets liever hebben dan dat bompa in zijn broek kakt bij het benjispringen en twee buren slaande ruzie krijgen over een lelijke tuinkabouter. Niet zozeer om dat soort tv aan te klagen – de fragmenten waarin die verontwaardiging het meest expliciet naar voren komt, vind ik zelf de minste – maar vooral omdat dat perverse opzet heel erg de fantasie prikkelde. Het was ook een wereld die we kenden: we hadden zelf voor Man bijt hond gewerkt. ‘Voor en na’, ‘De cameraad’, ‘De minuut’: we wisten naar wat voor formats we moesten zoeken om mee aan de haal te gaan.

GORIS: Bizar wel. In Ronda leek het alsof we alleen maar gebiljart en gedronken hadden, maar toen we terugkwamen, hadden we wel een uitgewerkt concept. Typisch Jan: je hebt de hele tijd het gevoel dat je je tijd aan het verdoen bent, maar op het einde van de rit levert het altijd iets op. Jan heeft omwegen nodig om iets te bedenken. Heel veel omwegen.

EERSELS: De eerste titel van het programma was trouwens Ronda. Heel even heeft het daarna Op de gloria geheten – voornamelijk omdat Jan dat heel grappig vond – maar dat is op een ‘No way!’ van Wouter Vandenhaute gestoten. Terecht. (lacht) Niet snel daarna is het dan In de gloria geworden.

EELEN: Er zat ook al een stukje over ‘In de gloria’ – het verjaardagsliedje dan – in Vaneigens. Die traditie heeft me altijd gefascineerd. Het kan iets heel vrolijks hebben als dat gezongen wordt, maar even goed iets heel triestigs. Dat paste wel bij wat ik in gedachten had. Trouwens, wat is dat ook, ‘de gloria’?

Juli 1999. De redactie van Ronda neemt haar intrek in haar kantoor op het gelijkvloers van de Woestijnvisgebouwen in Zaventem – later tevens het decor van Het eiland.

EERSELS: ‘Kot’ ware een beter woord dan ‘kantoor’. Woestijnvis zat op de eerste verdieping, wij zaten daaronder weggestoken. Van Woestijnvis hadden we ook geen echte bureaus gekregen – Jan had volgens de bazen niet genoeg eerbied voor meubilair, geloof ik. Waar ze wel gelijk in hadden. (lacht) We zijn er uiteindelijk tweedehands gaan kopen.

EELEN: Eigenlijk was dat een soort clublokaal, waar we met ons vier tussen de videorecorders en de klerenrekken zaten te werken. Ik moet zeggen: dat had wel iets.

GORIS: Op zich is het wat vreemd, fictie met een redactie maken, maar binnen het concept van In de gloria paste dat. Alles liep doorheen. Productie, schrijven, ideeën bedenken: niemand had een duidelijk afgelijnde functie. Jan werkt het liefst zo: met een vriendengroep ideeën spuien.

EERSELS: Een van de eerste reportages die we bedacht hebben, was ‘Euthanasie’. Jaren daarvoor had ik Jan een verhaal verteld dat ik gehoord had over een ziekenbed dat in de weg stond voor een plechtige communie. Ik was al vergeten dat ik het hem ooit had gezegd, maar ineens was dat een item dat we gingen draaien.

EELEN: Ik had een klein blauw schriftje waarin ik alle grappige dingen schreef die ik tegenkwam. Daar stonden veel tv-fragmenten in. ‘Boemerang’, waarin Tom Van Dyck de slappe lach krijgt met het hoge stemmetje van Lucas, was een combinatie van een fragment uit Alan Partridge, waarin hij op een verkeerd moment de slappe lach kreeg, en de programma’s van Edwin Ysebaert – de eerste keer dat mensen op tv over gevoelens praatten. En verder stonden er veel verhalen in die ik ooit eens opgevangen had. ‘Den draad’ bijvoorbeeld, dat was iets dat een jeugdvriend van mij echt had: een soort compulsief gedrag waarbij hij altijd op zijn eigen stappen moest terugkeren. ‘Anale seks’ kwam van de vader van een vriend van mij. Zijn vrouw had hem beloofd dat hij ‘in het jaar 2000’ de eerste keer anale seks mocht hebben. Het idee om dat te plannen: vond ik heel grappig. Ik heb wel nooit geweten of het er in 2000 echt van gekomen is. (lacht)

Wat wel belangrijk is: ik heb de personages nooit willen uitlachen. Dat soort verhalen, dat is Vlaanderen. Ik kom uit Linden in Vlaams-Brabant: daar heb ik genoeg van dat soort mensen gekend. Op elke spaghettislag in het parochiecentrum was er wel een gepensioneerde schoolmeester die een veel te moeilijk schema had opgehangen van hoe de kookshiften het efficiëntst zouden functioneren – om dan, als het mis liep, te verkondigen dat het zeker niet aan zijn schema gelegen had, want dat was perfect. Dat is grappig, maar dat is ook schoon. Op een of andere manier heeft me dat altijd geraakt. Als ik een koppel zie lopen in hetzelfde trainingspak, begin ik me onmiddellijk voor te stellen hoe ze dat in de winkel gekocht hebben. Hoe ze daar staan en beslissen: ‘Bon, we gaan hetzelfde trainingspak kopen.’ Het gaat niet om uitlachen, maar om de fascinatie.

EERSELS: Zodra er wat ideeën lagen, is Jan langzaamaan beginnen te casten.

EELEN: Frank Focketyn en Tania Van der Sanden kende ik nog van Vaneigens: die moesten meedoen. Tom Van Dyck had ik bij Alles kan beter binnengebracht: hem wilde ik er ook absoluut bij – we kennen elkaar nog van toen ik een jaar of achttien was.

VAN DYCK: Jan woonde in een appartement in Antwerpen. Daar aan de keukentafel heb ik mee het lijstje samengesteld van welke acteurs hij zou kunnen vragen. Kort daarvoor had ik met Sien Eggers en Lucas Van den Eynde De cocu magnifique gemaakt voor Het Toneelhuis: ik geloof dat hun namen zo ter sprake zijn gekomen.

LUCAS VAN DEN EYNDE: Op een dag belde Jan: hij wilde afspreken in Café Zeezicht, aan de Dageraadplaats in Berchem. Daar heeft hij het concept uitgelegd. Ik heb meteen toegezegd: het klonk onmiddellijk als een heel goed plan. Er waren ook geen audities of zo: zodra ik ja zei, hoorde ik erbij. Het zegt veel over zijn vertrouwen: tot die dag had ik Jan nog nooit ontmoet.

VAN DYCK: Niemand heeft casting moeten doen. Jan kende iedereen goed genoeg van het theater. Hij wist wat iedereen kon.

EELEN: Dat klopt wel. Wim Opbrouck had ik opgemerkt bij de Blauwe Maandag Compagnie. Anneke Miller kende ik van haar afstudeerproject aan Studio Herman Teirlinck – ik ging in die tijd heel veel naar afstudeerprojecten kijken. In die periode zag je heel interessante dingen gebeuren in het theater. De Koe en de Roovers hadden een nieuwe manier van theater maken geïnstalleerd. Het verbaasde me elke keer wat je daar zag: goede acteurs, goede stukken en grappige dialogen – en niemand die dat buiten de theaterwereld wist. Die overlap van tegenwoordig tussen theater en tv was er toen nog niet. Dat waren echt twee gescheiden werelden. En als theateracteurs op tv mocht komen, dan moesten ze braaf een scenario volgen. Inbreng hadden ze niet. Er werd, kortom, heel veel talent niet benut.

VAN DYCK: Ook langs de theaterkant waren we dat niet gewoon. Ik kwam nog uit de toneelopleiding van Dora van der Groen, nog een echte toneelopleiding waar Het Theater verkondigd werd. Toen ik afstudeerde, dacht ik dat je als acteur Griekse tragedies moest spelen. Op dat vlak was In de gloria een bevrijding: mijn fantasie lag sowieso meer bij postbodes en mislukte havenarbeiders dan bij Griekse goden. In de gloria was een soort speeltuin waar ik in terechtkwam.

EELEN: Lucas Van den Eynde heeft dan Appie Gorter aangebracht – de laatste sleutel. Appie was een grimeur en pruikenman die voor de Blauwe Maandag Compagnie gewerkt had. Elke week kwam hij vanuit Friesland naar Zaventem en bleef hij op kamers.

VAN DYCK: Appie zaliger – hij is enkele jaren geleden overleden – was een figuur apart. De ruwste grimeur en pruikenman die er rondliep – die trok en sleurde aan je hoofd. Een boer eigenlijk, net zoals Jan, maar heel aimabel en heel goed in wat hij deed. Als Tina Turner in Nederland was, was het Appie die de pruiken op haar hoofd mocht gaan zetten. Bij Appie werd het ook nooit pruikenkolder. Hij maakte een mal van je hoofd en weefde met de hand de pruiken uit echt haar. Als je zijn pruiken droeg, werd je dat personage. Ik ben een acteur die graag fysiek transformeert. Voor mij was dat een geschenk.

VAN DEN EYNDE: Het klinkt misschien wat raar, maar zonder Appie was In de gloria geen tv geweest, maar radio.

EELEN: Dat was de basis van elk personage: de pruik van Appie en de kleren van An D’Huys. An, de kleedster, was voor de kostuums langs elke stockverkoop en rommelmarkt in het land geweest. Onze redactie zag eruit als een tweedehandswinkel. Maar om personages te bedenken, was dat briljant: je kon zo langs de rekken lopen en je laten inspireren. Zoeken naar het typetje. Draagt De Bruyne, Henri zo’n sjaal en zo’n jas? En heeft hij lang haar of is hij grijs en kalend? Elke keer was dat een soort Soundmixshow.

EERSELS: Om te kijken of alles geloofwaardig overkwam, hebben we één test gedraaid. We hadden Frank Focketyn ingeschreven voor een rondleiding van de KVAV op de VRT. Om te zien of het blendde – of de pruiken en kostuums opgingen in die van de mensen rondom hem.

EELEN: Focketyn heeft die hele rondleiding als zijn personage gedaan, terwijl ik filmde. En dat werkte: mensen interageerden gewoon met hem – ze zagen die pruik niet. Daar zag je al dat de opnames heel, heel plezant gingen worden.

19 september 1999. Start van de opnames, vier maanden voor de reeks op antenne moet. In de eerste week worden drie fragmenten gedraaid: ‘Anale Seks’, ‘Euthanasie’ en ‘Ministerie: de laatste dag’.

EERSELS: Call sheets, scenario’s met uitgeschreven dialogen waren er niet. De opnames waren heel erg rock-‘n-roll.

VAN DYCK:In de gloria is tussen de soep en de patatten opgenomen. Meestal belde Jan in het begin van de week om te zeggen dat hij een idee voor je had, en of je die woensdag tijd had – we speelden ondertussen allemaal ook nog in het theater, dus tijd was een groot probleem. Lukte het, dan kreeg je ’s ochtends op Woestijnvis een pruik en een kostuum aangemeten en werd er naar een locatie gebeld dat we wilden langskomen. Onderweg vertelde Jan dan wat het idee was en wat er ongeveer ging gebeuren.

EELEN: Dat waren wel bijzondere autoritten. Zeker met Focketyn: zodra die zijn pruik op had, werd hij zijn personage. En dan kwam hij er ook niet meer uit. Toen hij met Sien Eggers naar het ministerie reed, voor een van de eerste reportages die we gedraaid hebben, is hij onderweg tegengehouden door de politie: zelfs tegen die flikken bleef hij Willy Goris, zijn personage.

EERSELS: In ‘De woudloper’, een reportage in een bejaardentehuis, speelde Focketyn een seniele vader. Tussen twee takes waren we hem kwijtgespeeld. Toen we hem terugvonden, zat hij in een kring tussen de bejaarden als seniele oude opa mee te doen met de rest. Dat stopte nooit bij hem.

EELEN: Focketyn is geen method actor: Focketyn is gewoon altijd method.

VAN DYCK: Een keer heb ik er zelf ook in overdreven. Ik moest naar een set rijden waar ik een politieman speelde – ik had mijn uniform al aan. Om onnozel te doen draaide ik, terwijl een auto mij voorbijstak, het venster open om teken te doen dat ze rustig moesten rijden. Een kilometer verder keek ik door mijn achteruitkijkspiegel en zag ik dat de hele autostrade achter mij aan het blokrijden was. De volgende afrit ben ik eraf gereden: ik had te veel schrik. Ik bedoel: probeer je dáár maar eens uit te praten als de politie je tegenhoudt. (lacht)

AN DE WOLF (location hunter, regie- en productieassistent): De huizen waar we gingen filmen waren een verhaal apart. Voor de locaties hadden we brieven gebust in de hele buurt van Woestijnvis en een annonce gezet in de koopjeskrant. Bij de gezinnen die reageerden, ging ik met een klein cameraatje filmen. Daarmee hadden we een VHS-cassette gevuld. Chique huizen, stereotiepe Vlaamse interieurs: meer dan honderd huizen zaten in die databank. Het probleem was wel dat veel mensen dachten dat ‘de tv’ bij hen langskwam. Op iets als In de gloria waren ze niet voorbereid. Ik herinner me één spandoek met ‘Welkom Woestijnvis’ toen we aankwamen. Als je dan moet uitleggen wat er precies gaat gebeuren, is dat even slikken. ‘Dus jullie vinden dat dit het soort huis is waar iemand woont die denkt dat er een draad uit haar gat komt?’

VAN DYCK: Het ergste op dat vlak was ‘Partnerruil’. Als er, zonder context, ineens een wilde Wim Opbrouck in een tangaslip door je huis loopt, kan dat vreemd overkomen. Ik zie die mensen nog vanuit de keuken staan kijken: die wisten niet wat hen overkwam. Op een bepaald moment was Opbroucks piet uit zijn tanga geslipt terwijl hij in hun leren zetel zat. De hele klos bloot. Ik denk niet dat die mensen na onze passage ooit nog hetzelfde in hun zetel hebben gezeten.

GORIS: Als redacteurs was onze voornaamste bekommernis op de set de eigenaars van het huis rustig te houden. Niet evident. Jan riep voortdurend dingen als ‘Frankske, ge weet zelf dat het niet goed was’ of ‘Hond! Opnieuw!’ We leken vaak een bende boeren. Het duurde ook lang: als Jan voor de veertigste keer een stuk opnieuw wilde doen, begon dat voor de bewoners die aan hun avondeten wilden beginnen wel te duren. Ze waren blij als we toekwamen, ze waren nog blijer als we weer vertrokken.

EELEN: Vaak duurden die opnames ook zo lang omdat ze plezant waren. Dat was zoals een scoutskamp: je wilde niet dat het stopte. We hadden vaak op een halfuur weer buiten kunnen staan, maar dan hadden we die dag maar een halfuur bij elkaar gezeten. Ik wilde scènes soms langer laten duren simpelweg omdat we anders klaar waren. Er is ook nooit ruzie geweest op de set. Geen enkel conflict in zes maanden draaien: we waren echt een vriendengroep.

VAN DYCK: Jan was nooit een bullebak: alles wat hij zei of deed, kwam vanuit een liefde. Hij was ook de enige regisseur van wie ik zoiets kon verdragen. Er heerste een soort schaamteloosheid op de set – dat was ook nodig. Wij moesten voortdurend improviseren. Drie vierde van de tijd ga je dan de mist in. Als er dan geen vertrouwen is op de set, wordt het gênant en ga je je schamen. Dat is niet goed.

TANIA VAN DER SANDEN: Alles draaide om dat improviseren. Een script was er nooit. Voor ‘Anale seks’ bijvoorbeeld hadden we alleen de grote lijnen meegekregen. Mijn personage had het initiatief genomen om anale seks te proberen, Frank was wat afkerig. Er waren een paar zinnetjes die er zeker in moesten – ‘Goede vrienden komen langs de achterdeur’ was het voornaamste. En al de rest is ter plekke verzonnen. Je bleef spelen tot Jan de slappe lach had: dan wist je dat het goed zat.

EELEN: De slappe lach krijg je nooit van een vooraf geschreven pointe, dat zit in iets heel kleins dat heel juist zit. Een soort accuraatheid. Tom Van Dyck die in ‘De minuut’ hoestend zegt dat hij ‘ne krets’ heeft. De Duitse uitspraak van ‘Kondomen’ in ‘Hallo televisie’. De blik van Anneke Miller in ‘Partnerruil’ waaruit duidelijk blijkt dat zij Wim Opbrouck niet ziet zitten. Focketyn die tegen het hout tikt en ‘laminaat’ zegt. Je kunt niet uitleggen waarom dat grappig is, het is vooral geweldig accuraat.

Daarom waren er ook geen scripts. Moppen schrijven, ik kan dat niet. Maar ik had wel blokken in mijn hoofd: eerst het interview vooraf, waarin het koppel geïnterviewd werd over wat ze van plan waren. Ze mochten niet te snel prijs geven wat er ging gebeuren – pas bij het woord ‘achterdeur’ mocht de kijker doorhebben waar het naartoe ging. Humor draait ook om wanneer je welke informatie aan de kijker geeft. En dan was er een blok achteraf, waaruit blijkt dat het voor Focketyn een iets betere ervaring was dan voor Tania – met als uitsmijter nog een blok waarin ze bij de dokter buitenstappen met een pommade. Dat was de ideale manier van werken: vrijheid in de beperking.

We hadden in onze kop gestoken dat we een EFP-ploeg waren – een camera- en een geluidsman zoals Man bijt hond die gebruikte. We maakten geen fictie, we maakten reportages. Eigenlijk is In de gloria heel vreemd gekadreerd: er zitten nauwelijks close-ups in, de camera blijft altijd veraf. Wat maakt dat je permanent theater aan het verfilmen bent – en dat bedoel ik op een goede manier. Voor acteurs is dat veel plezanter. Je wordt niet de hele tijd onderbroken om dezelfde scène vanuit een andere camerahoek te spelen. Je moest met niks anders bezig zijn dan puur met spelen. In de gloria was meer een acteursprogramma dan regisseurstelevisie: het was vooral genieten van hoe er gespeeld werd – en af en toe zorgen dat die briesende paarden in het gareel bleven.

GORIS: Na enkele weken kwamen Bettina Geysen en Peter Suetens, de netmanagers van Canvas, eens kijken waar we mee bezig waren. We hebben twee dingen laten zien die klaar waren: ‘Anale Seks’ en ‘Euthanasie’, waarin een bedlegerige opa geëuthanaseerd werd omdat zijn bed in de weg stond voor de plechtige communie. Wij waren daar heel trots op, maar zonder context moet dat heel raar zijn overgekomen – zeker voor mensen die ‘een sketchesprogramma’ verwachtten. We hebben die twee toen iets aangedaan. Ik herinner me hoe ze bleek wegtrokken toen het fragment gedaan was. ‘Maar in de rest van dat programma gaat toch nog gelachen worden?’ (lacht)

EELEN: Er was ook binnenshuis wat kritiek op die eerste fragmenten. Ze duurden te lang en er zaten geen grappen in. Ik heb even getwijfeld, maar uiteindelijk voet bij stuk gehouden. Alles waar kritiek op was, was net de bedoeling. Ik wilde niet dat er pointes waren: ik wilde dat de kijker moest zoeken naar wat er grappig aan was. Dat het altijd even tragisch als humoristisch was. ‘Neen, doe dat niet.’ ‘Nee, zeg dat niet.’ ‘Oh, dit is verschrikkelijk.’ Dat is mijn lievelingshumor. Bijna alles van In de gloria is gebaseerd op gêne. Gêne die je herkent omdat je het al gezien of meegemaakt hebt. Dat is een soort loutering, denk ik: liever hij dan ik.

Misschien was dat iets nieuws, ja. Daarvoor was comedy op tv iets met een lachband. Pas toen The Office een paar jaar later begon, zag je dat soort gênante humor meer op tv. Maar het werkte wel: mensen in beperkte kring die ik fragmenten liet zien, vonden het grappig. Ik kon alleen maar hopen dat die groep groter zou worden.

11 februari 2000. Canvas zendt op vrijdagavond de eerste aflevering van In de gloria uit, voor 233.000 kijkers.

VAN DEN EYNDE: Eerder die avond moest ik naar Woestijnvis – De Vis, zoals wij zeiden – om in een klein kamertje de voice-over in te spreken. De redactie had daar de hele week op Red Bull en meeneempizza gebivakkeerd. Onder de montagetafel lag een matras, waar Jan af en toe een paar uur sliep. Tot op het allerlaatste moment bleef hij hermonteren en stukken aanpassen. Pas een uur voor het op antenne ging, kwam de motard om de tape naar de VRT te brengen. Ik was zelf maar net op tijd thuis om de eerste aflevering te zien.

EERSELS: Dat viel al beter mee dan bij Alles kan beter: de eerste aflevering daarvan is twintig minuten te laat uitgezonden omdat ze nog aan het monteren waren. Canvas heeft toen inderhaast een kwartier lang een natuurdocumentaire over walvissen moeten uitzenden. (lacht) Dat is de school van Uytterhoeven: tot op het laatste blijven sleutelen om het beste programma te maken. Er zijn genoeg ochtenden geweest dat ik ’s morgens terugkwam op Woestijnvis en Jan een hele nacht niet geslapen had.

Nu, sowieso had Jan een ietwat vreemd werkethos. De meeste items waren voor de start al opgenomen, maar er waren ook actuele reportages – de bus van De zevende dag, om er maar een te noemen – die tijdens de week opgenomen moesten worden. Soms stonden er ’s anderendaags vier acteurs ingepland en hadden we geen idee wat we gingen doen. Terwijl iedereen begon te stressen, zat Jan dan videospelletjes te spelen achter zijn computer. De hele draaiperiode van In de gloria was hij verslaafd aan een of ander spel – Kapitein Zed of zo.

EELEN: Generaal Zod – enfin, het spel heette eigenlijk Z. Heel goede game – beetje Command & Conquer – maar je werd er wel volledig krankjorum van.

EERSELS: Hij niet alleen. ‘De generaal roept’, zei hij dan – en dan waren we hem weer een uur kwijt. Om onnozel van te worden. Maar het ding was: ondertussen zat hij wel na te denken. Hij had dat nodig. Het kwam ook altijd goed. Jan had gewoon zijn eigen manieren om dat te bereiken.

Ik wist wel niet meer dat we maar 233.000 kijkers hadden. Ik dacht dat het er meer waren.

VAN DYCK: Eigenlijk zat In de gloria weggemoffeld in de late uren van Canvas.

VAN DEN EYNDE: Die eerste afleveringen waren heel low profile. Maar week na week begon het meer te leven. Op een gegeven moment sprak mijn automecanicien me aan over ‘Euthanasie’: ‘Dat was toch niet echt, hé, wat je met je vader hebt gedaan?’ Je merkte dat het een gespreksonderwerp werd.

VAN DYCK:In de gloria is pas met de jaren geworden hoe mensen het zich nu herinneren. Eerst, in 2007, waren er de heruitzendingen op één – dat is het moment waarop de meeste mensen In de gloria hebben leren kennen. Daarna is het verspreid geraakt over het internet. En dan in het bijzonder ‘Boemerang’. Jay Leno heeft dat ooit uitgezonden als ‘Video we found on YouTube’.

EELEN: Ik heb nooit geweten hoe dat zat. Leno zei er ook niet bij dat het nep was. Ofwel was dat een heel luie redacteur die het fragment gevonden had, ofwel een heel slimme die zijn mond erover hield. Ik denk het tweede.

VAN DEN EYNDE: Daar zou ik zo zeker niet van zijn. Dat jaar ben ik ook door Ivo Niehe opgebeld omdat ‘Boemerang’ viraal aan het gaan was in Nederland. ‘Natuurlijk is dat niet echt’, heb ik toen moeten zeggen. In het buitenland werd daar echt aan getwijfeld. Een schoner compliment kun je natuurlijk niet krijgen.

EELEN: Het blijft fascinerend hoe die reeks een eigen leven is gaan leiden. Het aantal mensen dat letterlijk hele dialogen kan quoten, dat is indrukwekkend.

EERSELS: Zelf heb ik dat ook een beetje: ik kan niet langs Bavikhove rijden zonder onwillekeurig ‘deelgemeente van Harelbeke’ erbij te denken. Het ding is: op dat moment hadden wij dat zelf niet door.

EELEN: We hadden het veel te druk met ons onder elkaar te amuseren om ons te realiseren wat we aan het maken waren. En te midden van al dat plezier hebben we haast per toeval iets nieuws ontdekt. Na de eerste reeks kreeg ik een mail van Wim Vanseveren, de netmanager van TV1. Of ik ook iets voor TV1 zou kunnen maken – dat is dan later Het eiland geworden. Nu, in die mail zei hij ook dat In de gloria zijn tijd tien jaar vooruit was. Ik snapte toen niet zo goed wat hij daarmee bedoelde, maar achteraf heeft hij misschien toch een beetje gelijk gekregen.

VAN DEN EYNDE: Het vreemdste blijft dat het op een bepaald moment een uitdrukking is geworden. ‘Dat is precies In de gloria.’ Of: ‘Dat is pure In de gloria.’ De eerste aflevering is al vijftien jaar oud, maar telkens er iets tragikomisch gebeurt waar wij mee aan de haal zouden zijn gegaan, blijft dat In de gloria. Een tv-programma dat een staande uitdrukking wordt: dat is wel iets.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content