‘AAN DE DRUGS BEN IK NIET GERAAKT, WEL AAN DE WHISKY’

© JEF BOES

‘Team Bart’, ‘de battles’, ‘de lives’: hij gebruikt het schaamteloos, het taaleigen van The Voice. Bart Peeters is dan ook, zo zegt hij het zelf, een geboren coach. ‘Een talent dat ik zwaar onderontwikkeld heb.’ The Voice maakt hem zowaar gelukkig. ‘Ik kan het beste uit anderen halen, vooral uit mensen van wie niemand het verwacht.’

Het leven van Bart Peeters heeft wel vaker iets schizofreens, maar nu is dat erg letterlijk te nemen. Terwijl zijn lichaam zich net als de voorbije 50+ jaar door de straten van Boechout en omgeving beweegt, zit zijn hoofd in een geluidsstudio in Los Angeles. ‘Ik leef tijdelijk in een andere tijdzone.’ Hij staat op wanneer wij gaan slapen. Voor het slaapritme is dat vervelend, voor de hersenactiviteit om twee uur ’s middags vermoeiend en het zorgt ervoor dat je een koffie drinkt in ’t Kasteeltje in Boechout in een T-shirt met opdruk ‘Surf Naked’. Het zijn verwarrende tijden voor iedereen.

In LA wordt Peeters’ nieuwe live-cd – ‘een dansbaar plaatje met één hemels nummer’ – gemasterd door Gentry Studer, die die klus ook al klaarde voor Ryan Adams en Deftones. Ze horen elkaar via Skype, sturen via WeTransfer versies van nummers door en Studer pimpt het geluid zonder een woord Nederlands te verstaan. Het bevestigt Peeters in zijn muzikale dromen en ambities: taal hoeft geen grens te zijn. ‘Ook al zing je in het Nederlands, de wereld kan je podium zijn’, zegt hij vriendelijk, met die bijna kneedbare glimlach van hem, maar achter de boutade zit veel meer overtuiging dan hij doet uitschijnen. ‘Zonder migratie geen muziek’, voegt hij eraan toe. Opnieuw die brede glimlach, alsof hij dat toevallig hier in ’t Kasteeltje bedacht heeft. Maar hij moet alleen maar de levensverhalen van de leden van zijn band, De Ideale Mannen, overlopen en hij is de halve wereld rondgereisd. Percussionist Amel Serra Garcia groeide op in de straten van Havana. Violist Emile Verstraeten is een blonde jongen met blauwe ogen, maar zijn voorouders behoorden tot het rondtrekkende deel van de bevolking. ‘Er zijn voordelen aan mensen die migreren. En ons land is een ongelooflijk muzikale smeltkroes. De wereld ligt hier letterlijk op wandelafstand.’

Meer wil hij daar niet over kwijt. Hij stelt het vast. Het is een feit.

‘Ik ben zanger, geen politicus.’

Die zin heeft hij de voorbije weken vaak herhaald. Terwijl hij de violen stemde met LA, optrad voor uitverkochte zalen en de wijsheid van een zanger met ervaring deelde met zijn blind gekozen Team Bart, werd hij tegen wil en dank gebombardeerd tot ‘Zanger des Vaderlands’. In de nasleep van de aanslagen in Parijs had hij een liedje gezongen over God en de hemel. ‘Ik stond op het podium van cultureel centrum Westrand in Dilbeek, op amper vijf kilometer van de hoofdstad, die op dat moment afgesloten was. Lockdown. Terreurniveau 4. Scholen en metro waren dicht, winkelen werd afgeraden. “Ik heb met Abdeslam in de klas gezeten”, vertelde een van de techniekers. Hemel was tot dan een paar zinnen, losse notities, een nummer dat ik nog niet had afgewerkt. Daar in die zaal aan de rand van Brussel viel alles in de juiste plooi. Dat is de kracht van live spelen. Je kunt het moment helemaal grijpen. Wist ik veel dat iemand het met zijn iPhone had zitten filmen, dat op YouTube zou smijten en het nummer viraal zou gaan. “We melken dit niet uit”, heb ik nog gedacht. Het is iets van hier en nu, van deze zaal, dit publiek.’

Toen ontploften de bommen op de luchthaven en in metrostation Maalbeek. De VRT belde in allerijl of hij geen nummer had, ‘iets met een moslim’, werd er gevraagd. Ik heb wel een liedje over de Bataclan, antwoordde Peeters. ‘Ja, maar dat gaat over de Bataclan.’ Hij legde uit dat dat niet helemaal klopte, dat het over zo veel meer ging, over dat wie of wat we God noemen nooit over haat kan gaan. In die milliseconde na de aanslagen dat we één waren in de rouw, leverde Bart Peeters de soundtrack aan. ‘Met een nummer’, zegt hij zelf, ‘dat geen nummer is, maar wat gedachten bij een gitaar.’

Meer niet. Vooral niet.

Liedjes zijn geen meningen.

‘Het is een open deur intrappen, zeggen dat muziek verbindt. Maar als het publiek je verstaat, krijgt ieder woord ook meer gewicht. In het Engels kun je makkelijk je gebrek aan inhoud verdoezelen, in het Nederlands gaat het maar best ergens over. Het nadeel is dat je snel in een hokje wordt gestopt. ‘Zanger des Vaderlands’, zo heette ik plots in Nederland nadat Hemel even alomtegenwoordig was geweest. In die zin is de live-cd waar ik nu aan werk ook een statement: onze muziek is een féést. Er mag op gedanst worden. Door iedereen, trouwens.’

Daar is hij weer. De speldenprik verhuld in wolligheid. Het is een kunst die Peeters zich eigen heeft gemaakt: zeggen waar het op staat zonder het er vingerdik op te leggen. Inhoud is goed, maar hij mag de muziek niet in de weg staan en de boodschapper niet overschaduwen. Het is ook een van de praktijktips waar hij zijn Team Bart in The Voice regelmatig mee bestookt. Hij heeft er nog wel een paar: bijvoorbeeld dat een zinvolle zanger een rugzak nodig heeft waarin zo veel meer moet zitten dan vocale techniek. ‘Iets te vertellen hebben is belangrijker dan de hoogste noot die je kunt halen. Al is het niet altijd duidelijk of dat in zangwedstrijden de doorslag geeft. De true original wint nooit. Dat weet iedereen. De echte winnaar is niet de winnaar.’

Ondanks die wetenschap laat je je toch verleiden om coach te zijn van zo’n zangwedstrijd?

BART PEETERS: Omdat het – vreemd genoeg – is wat ik goed kan, maar altijd keihard genegeerd heb. Ik ben niet geboren voor het podium. Als ik terugkijk op mijn jeugd in Boechout, dan zie ik mezelf als de grote aanjager. Ik schreef musicals, componeerde ze, timmerde de decors in elkaar, knutselde de accessoires. Er was maar een ding dat ik vooral niet deed en absoluut vermeed: optreden. Daar had ik anderen – en vooral mijn broer Stijn – voor. Ik voelde mezelf daarvoor niet in de wieg gelegd. Ik ben entertainer geworden uit pure noodzaak, omdat mijn broer op een dag met de traumatische mededeling kwam dat hij architect wilde worden en niet langer mijn Michael Jackson kon zijn. Om de meubels te redden, heb ik het van hem overgenomen.

Is dat niet typisch voor entertainers, dat ze worstelen met hun behoefte om op dat podium te kruipen?

PEETERS: Bij mij ging dat in elk geval erg ver. Ik moest altijd iets overwinnen voor ik in die schijnwerpers ging staan. Op een bepaald moment heb ik een psycholoog onder de arm genomen, omdat de kloof tussen het lage struikgewas waarin mijn bestaan zich afspeelde en dat podium wel erg diep werd. Zijn besluit was duidelijk, maar verder onbruikbaar: mijn persoonlijkheidsstructuur klopt niet. Ik ben zowel verregaand introvert als extravert. Hij voorspelde dat me dat wel wat problemen zou opleveren. Ondertussen heb ik dat kunnen plaatsen, maar nu, als coach, ga ik voor een stuk terug in de tijd. Ik heb het talent om mensen boven zichzelf te laten uitstijgen.

In de jaren 70 trokken we met de musical Hocus Pocus door het land. Ik moet toen 18 geweest zijn, Anneke Bellens – mijn vrouw – was er 17. Zij had en heeft werkelijk niets met optreden, maar nu en dan heb ik haar ertoe verplicht. In Hocus Pocus speelde zij een autistisch prinsesje, dat ze zo geloofwaardig neerzette dat de eigenaar van het zaaltje hier in Boechout waar we repeteerden, weigerde haar de sleutel toe te vertrouwen. ‘Nooit geef ik een sleutel aan een autistisch meisje’, zei hij. ‘Wel, wel, ‘ dacht ik, ‘het is me toch maar mooi gelukt mijn vrouw overtuigend een autist te laten spelen.’ Ik kan dat dus, het beste uit anderen halen, vooral uit mensen van wie niemand het verwacht. Dat heeft zelfs een bizar en onverwacht neveneffect.

En dat is?

PEETERS: Mijn vrouw merkte het onlangs nog op. Ik kwam thuis van The Voice, had er een van de workshops op zitten. Ze keek me aan en zei – ja, er zat wat ongeloof in haar stem: ‘Kan het dat jij gelukkig bent?’ Ik geniet er oprecht van, die mensen te horen toveren met hun stemmen. Neem nu Jan Van de Ven. Je kunt denken: wat heeft een 59-jarige nu te winnen bij zo’n wedstrijd? Van de Ven heeft een prachtstem. Hij heeft alleen de pech gehad om met zijn groep Van de Ven & The Men deel te nemen aan de Rock Rally in het historische jaar 1990, toen Noordkaap won en Gorki derde werd. Hij is straatmuzikant geweest, heeft zijn hele leven opgetreden in kleine zalen en cafés. Als hij dankzij The Voice met twee begeleidingsmuzikanten en een kleine PA kan gaan spelen, dan is dat mooi meegenomen.

We leefden ooit met het misverstand dat muziek enkel voor de jeugd was. Ik ben blij dat we daarvan af zijn. Ooit zijn Anneke en ik onderweg naar ex-Joegoslavië omgereden via Turijn om daar het in onze ogen laatste concert van The Rolling Stones mee te maken. Mick Jagger was 36. Nog even, dachten we, en die is dood. Als ik naar mezelf kijk, moet ik toegeven dat ik pas na mijn veertigste de moed heb gehad om de zanger te worden die ik ben. Daarvoor was ik Bart Peeters van The Radios. Ik kwam heel erg in de buurt van wat een popster is. Meisjes vielen flauw als wij optraden. Ik kon tijdens een concert niet ineens ook Joe Roxy zijn of Cas Goossens, of absurde onzin aan elkaar breien tot bindteksten. Mensen zouden boos zijn geworden. Nu kan ik me alles permitteren. Op een bepaald moment word je minder neurotisch en word je een projectiel waarvan je eigen ziel de piloot is.

Vrij vertaald: het kan je minder schelen wat ‘men’ van je denkt. Heb je te lang op je woorden gepast en je imago bewaakt, uit een soort verlangen om vooral iedereen te behagen?

PEETERS: Een mens wordt ouder, en dat helpt. Een tv-mens die muziek maakt, is sowieso verdacht. Toen ik met The Radios begon, was ik in Nederland vooral bekend als presentator. Als ik probeerde duidelijk te maken dat muziek er altijd geweest was, kreeg ik de wat smalende reactie: ‘Welja, Linda de Mol heeft ook net een plaat uitgebracht.’ Bovendien is een tv-mens er zogezegd voor alle mensen. Je hoedt je er onbewust voor om iets verkeerds te zeggen. En je mag het muzikale racisme uit mijn jeugdjaren niet onderschatten. Ik was elf jaar en fan van The Beatles – wat ik nog altijd ben – en dan kreeg je ineens in de klas te horen dat The Beatles voorbijgestreefd waren. Het was 1971 en wij maakten ons klaar voor de gruwel die men progrock is gaan noemen. De meezingers uit mijn jeugd zijn constructies van achttien minuten met zevenentwintig ritmeveranderingen van Yes, Gentle Giant en Emerson, Lake & Palmer. Ik kan dat dus meezingen, hé. Er zitten hele nummers van Yes in mijn brein geplant. Wat me soms wel bang maakt voor de dag waarop ik dement word. Zal ik dan Yes zingen?

Toen kwam de punk. Dat kon ik volgen. Ik was een punkdrummertje. Wie luid speelt, verhult ook zijn gebrek aan kunnen. Minder leuk vond ik dat het publiek tijdens die optredens zijn enthousiasme niet uitte door te applaudisseren, maar door pisbakken van de muur te sleuren en die op het podium te smijten. Ondertussen zat de muzikale schizofrenie al in mij. Ik speelde punk, maar ging uit in de Royal Inn in Antwerpen, dé zwarte discotheek, waar Marvin Gaye nog heeft opgetreden om wat bij te verdienen. In het punkmilieu moest je daar niet mee afkomen. Op melodieus werd gespuwd. Aan dansen deed men niet. The Police, die op schitterende wijze reggae en punk vermengden, werden afgekraakt, want punk en reggae konden en mochten niets met elkaar te maken hebben. Het muzikale snobisme vierde hoogtij. Mensen die in die tijd heel goed waren, zoals Piet Van den Heuvel die nu bij mij in de groep alle denkbare instrumenten bespeelt of Alain Tant van Luna Twist, vielen tussen de plooien. Omdat een paar idioten beslisten dat ze niet cool genoeg waren. Wij zaten in de kramp van de coolness. Ik was met The Radios graag doorgebroken in 1978, maar dat was onmogelijk. Als je toen in close harmony ‘She goes nanana’ had gezongen, hadden ze je met flessen bekogeld. Bovendien wist ik toen al dat ik liever in het Nederlands schreef, dat me dat ook beter af ging, maar dat kon enkel als je onverstaanbaar door de microfoon brulde. Het was niet fijn om toen in de muziek op te groeien. Pas eind jaren tachtig kon het, en dan nog omdat we in het begin heel erg deden alsof het allemaal niet serieus was. De inzet van The Radios was absoluut niet ernstig. I’m into Folk is het persoonlijkste nummer dat ik ooit voor The Radios geschreven heb. Ik deed toen niet aan persoonlijke nummers. Dat was not done. Maar dat nummer was minder een parodie dan mensen dachten.

The Radios was de grap die ernst werd. Heeft het succes je verbaasd?

PEETERS: Achteraf gezien waren we vooral een vreemd allegaartje. Ronny en Robert Mosuse heb ik met de hulp van Mike Naert, toen piepjong en nu de baas van Het Depot in Leuven, rechtstreeks uit weeshuis Het Zonnehuis geplukt. ‘Ik heb hen nodig’, zei ik tegen juffrouw Annemie. ‘We beginnen een belangwekkende popgroep, en nee, ze zullen niet om tien uur ’s avonds thuis zijn.’ Ondertussen logeerde Dany Lademacher, een Franstalige Brusselaar die bij Herman Broods Wild Romance verzeild was geraakt en naar wie ik als gitarist erg opkeek, al even bij ons thuis, om van een paar ernstige middelen af te kicken. Hij was vertrokken bij de Wild Romance, vooral omdat de groep eenzijdig beslist had niet meer te eten, maar enkel nog drank en drugs tot zich te nemen. Dat was erover voor Dany. Naast gitarist was hij ook fijnproever. Een leven zonder drugs kon hij zich moeilijk voorstellen, maar een leven zonder lekker eten nog moeilijker. Enfin, het stond niet in de sterren geschreven dat die mensen samen een groep konden vormen. Onze eerste single, Lucky Day, kwam uit en was een instanthit. Maar voor hetzelfde geld was Dany afgekickt en had het niet geklikt.

Of waren jullie met z’n allen aan de drugs gegaan.

PEETERS: Aan de drugs ben ik niet geraakt, ik ben wel mee aan de drank gegaan. Dany wilde in één keer met alle drugs – en dat was behoorlijk zwaar spul – stoppen. Tijdens ons eerste optreden zat hij geweldig te bibberen. ‘Plankenkoorts’, dachten we – van drugs wisten we niet zo veel – en dus besloten we dat Dany voor ieder concert onder toezicht van ons allen voldoende whisky moest drinken. Liever dat dan een shot zetten. Maar dan namen we ook de wat minder gezonde gewoonte aan om iedere avond elk een fles whisky soldaat te maken. Hij en ik. Rond de tafel in onze woonkamer. Ik kan dat. Ik ben alcoholresistent. Dat is familiaal bepaald. Lodewijck Van Boeckel, een grootoom van ons moeder, was kunstsmid in Lier en stond erom bekend dat hij elke dag een paar bakken bier kon verzetten zonder een schijn van dronkenschap. Iedere avond werden Dany en ik zat, boenkten we op onze cowboylaarzen rond de tafel en spuiden we de wildste ideeën. Ik mocht dan nog beweren dat het goed was voor mijn muzikale ontwikkeling, ik voelde zelf ook aan dat het geen oplossing was. We hebben dat dan toch wat afgebouwd.

Hielp die drank ook bij de schizofrenie? Je speelde een popster, zong over Swimming in the Pool, maar wilde diep vanbinnen gewoon in het Nederlands zingen?

PEETERS: Ik was nuchter genoeg om in te zien dat het moeilijk is een popster te spelen als je er zelf niet meer in gelooft. Ons eerste optreden in de VS, in 1994, was een, nu ja, ontnuchterende ervaring. We mochten tijdens het WK voetbal optreden in Orlando. Doen, dachten we, tijd voor de grote doorbraak. Maar dat was buiten het gebrek aan populariteit van voetbal in de VS gerekend. We traden op in een nokvol stadion: zatte Nederlanders, dronken Duitsers, bezopen Britten, maar geen enkele Amerikaan. Anneke was op dat moment zwanger van Winnie, onze tweede dochter. Op het podium schoot het als een bliksemflits door mijn hoofd: ‘Wat als ze nu bevalt? Dan mis ik dat omdat ik hier een bende zatte Europeanen sta te entertainen in Amerika.’ Na het concert heb ik mijn spullen gepakt en de eerste vlucht naar huis genomen.

Ik was nauwelijks vier uur eerder in België dan de rest van de band, Anneke is pas drie weken later bevallen, maar ik was over een grens gegaan. Ik kon het niet meer. Ik heb zeven jaar niet meer opgetreden. Tot Toon Hermans me op het einde van zijn leven uit mijn kot heeft gelokt. ‘Jij bent het typische voorbeeld van zo’n jongen die zelf niet weet wat-ie wil. Stop toch met dat Engelse gejengel’, zei hij. ‘Meneer Hermans, we staan op nummer één in Nederland.’ ‘Ik zei het toch: gejengel.’ Treiterig voegde hij eraan toe: ‘Een miljoenenpubliek is niets. Durf je in een kleine zaal te staan?’ Een publiek van 22 mensen, op de zolder van zijn manager, dat bood hij me aan. Hij zou me regisseren, op één voorwaarde: ik moest in het Nederlands zingen. Toen ik er klaar voor was, was hij al gestorven. Als je in het Nederlands schrijft, schrijf je onherroepelijk liedjes over jezelf. Een beginnersziekte, noemt Hugo Matthysen dat, maar ik raak er niet van af. En soms, soms hebben dingen gewoon hun tijd nodig. Of het lukt pas als de noodzaak er echt is.

Zoals met Hemel.

PEETERS: Of zoals met Wat nog komen zou. Dat is mijn lied over afscheid nemen geworden. Ik was er al mee bezig in 2000, het jaar waarin ik in het Nederlands begon, het jaar ook waarin Robert Mosuse is gestorven. Maar ik raakte er toen niet uit, ik geloofde ook niet dat het in het Nederlands kon. Een half jaar voor het overlijden van mijn vader heb ik het nummer weer opgepikt, maar ik heb er pas een punt achter gezet toen hij gestorven is. ‘Alles moet doorgaan’, had hij me altijd op het hart gedrukt. Ik zat Bart & Siska te presenteren toen het nieuws binnenkwam. Het was geen verrassing. Hij was al langer aan het dementeren. Niet alle fases van het afscheid nemen van een dementerende vader zijn een aanrader. Dat mijn vader, die weinig met muziek had en niet zo’n zanger was, samen met mij Op de purperen hei begon te zingen, zegt minder over zijn liefde voor muziek dan over dementie en over het auteurschap van Armand Preud’homme. Blijkbaar kleeft de muziek uit je jeugd aan je hersenen. Dat belooft wat te worden als in mijn generatie de dementie toeslaat. Het onmogelijke zal gebeuren. De comeback van de progrock.

THE VOICE VAN VLAANDEREN

Elke vrijdag om 20.35 uur op VTM.

BART PEETERS LIVE 2015-2016

Uit op 29/4 bij Simpletone / Warner.

Bart Peeters en de Ideale Mannen treden – de laatste concerten van deze tournee – op 30/4 en 1/5 op in De Roma in Borgerhout. Het tweede concert is al uitverkocht. Alle info: bartpeeters.net

DOOR TINE HENS – FOTO’S JEF BOES

‘ONS LAND IS EEN ONGELOOFLIJK MUZIKALE SMELTKROES. DE WERELD LIGT HIER LETTERLIJK OP WANDELAFSTAND.’ MEER WIL BART PEETERS DAAR NIET OVER KWIJT. ‘IK BEN ZANGER, GEEN POLITICUS.’

‘ER ZITTEN HELE PROGROCKNUMMERS VAN YES IN MIJN BREIN GEPLANT. WAT ME SOMS WEL BANG MAAKT VOOR DE DAG WAAROP IK DEMENT WORD: ZAL IK DAN YES ZINGEN?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content