Sven Gatz: ‘Moet cultuur niet wat nederiger zijn?’

Els Van Steenberghe
Els Van Steenberghe Els Van Steenberghe is theaterrecensent.

Net nadat alle cultuurorganisaties hun subsidiedossiers indienden, stelt Vlaams Minister van Cultuur Sven Gatz (Open VLD) zijn visie op cultuur voor in zijn boek Bekentenissen van een cultuurbarbaar. Tien citaten die kunnen tellen.

Waarom schrijft een minister van cultuur een boek over zijn eerste jaar als minister van cultuur? Om zijn beleid toe te lichten en te promoten, uiteraard. In Gatz’ geval, in een taal die helder en vlot leesbaar is, ook voor leken. Deze zelfverklaarde en niet van zelfrelativering gespeende cultuurbarbaar houdt van cultuur en vertelt in acht hoofdstukken (plus inleiding en epiloog) graag over de ontmoetingen en ervaringen van dat afgelopen jaar.

Hij geniet er zichtbaar van het kunstenlandschap te doorkruisen. Zijn bewondering voor de kunstenaars is oprecht. Vol enthousiasme bouwt hij – per hoofdstuk – helder aan de motivatie van zijn beleid. Die hoofdstukken hebben ronkende titels als ‘Cultuur is van de mensen’, ‘En dat met ons Vlaams geld!’ of ‘Here we speak Dutch’. Jazeker, Gatz flirt graag met platgekauwde oneliners om ze vervolgens te nuanceren. In ‘Cultuur is van de mensen’, stelt hij bijvoorbeeld dat cultuur essentieel is maar ‘wat nederiger mag zijn’ in deze tijden van besparing. In ‘En dat met ons Vlaams geld!’ verdedigt hij het subsidiesysteem maar maakt er ook kanttekeningen bij. En in ‘Here we speak Dutch’ werkt hij een verplicht nummertje af over de veerkracht van het Nederlands en de Vlaamse cultuur.

Hij geniet. En net dat is een argument dat hij niet letterlijk benoemt in het boek maar zo bepalend is voor zijn beleid. Voor Gatz moet cultuur doen genieten, prikkelen, raken. Zo lijkt het. Al geeft hij in ‘Cultuur is van de mensen’ ook grif toe dat kunst moet kunnen choqueren, experimenteren en bekritiseren. Toch blijkt uit de rest van het boek en de vele voorbeelden die hij aanhaalt dat hij de cultuursector in eerste instantie beschouwt als een groep organisaties en individuen die vooral handelen in schoonheid en genot. En die hun handelswaar het liefst ook buiten de grenzen aanbieden. De sector reageert op deze liberale stelling als een blazende kat op een hond.

Men is bang van deze flamboyante minister en koppige cultuurminnaar met een passie voor de kunsten, voor de vrijheid (‘Niemand ontsnapt aan de vrijheid’, schrijft hij in ‘In de stad is het altijd wat’, een hoofstuk waarin hij tracht aan te tonen dat cultuur beter in de stad gedijt) én met zijn nuchtere en zakelijke blik op de kunstensector. Hij wil die sector namelijk aanmoedigen (of dwingen?) om ook private middelen aan te boren. De sector is bang dat door deze ingreep de (dankzij subsidies) internationaal florerende kunsten meer kwaad dan goed zal doen. Gatz is overtuigd van het tegendeel en blijft pleiten voor een alternatieve financiering. Eind dit jaar wil hij daarover een ‘witboek’ klaarhebben.

In acht hoofdstukken behandelt Gatz met verrassend gemak alle beleids(knel)punten, evenals de mediastormpjes waarin hij verzeilde. Behalve het stormpje over de projectsubsidies van deze zomer, dat opstak nadat hij dit boek voltooide. Al geeft hij in dit boek wél een antwoord op die storm: Gatz wil ‘die unieke positie van de individuele kunstenaar in het kunstenlandschap’ versterken. ‘Niet als de figuur die bij uitstek gepamperd en gesubsidieerd dient te worden. Wel als de figuur die in volle vrijheid wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling, in zijn artistieke en expressieve talent. Daarom zal ik meer inzetten op beurzen en projectsubsidies voor individuele kunstenaars.’

Het beleid van de cultuurbarbaar in tien citaten:

  1. Over subsidies : ‘De effecten van gestegen investeringen in en toelagen voor cultuur zijn vaak moeilijker te voorspellen of becijferen zijn dan voor veel andere beleidsterreinen.’
  2. Over de besparingen: ‘Ik vind het terecht dat de zorg voor de toekomst van onze jongeren, voor mensen met een beperking en voor onze ouderen in de samenleving net iets zwaarder doorweegt dan de zorg voor onze cultuur.’
  3. Over internationalisering: ‘Kleine cultuurgebieden doen er goed aan zich zo veel mogelijk in andere cultuurgebieden te manifesteren.’ EN OOK: ‘Je boterham verdienen met cultuur kan in Vlaanderen. Maar om echt vooruit te gaan, moet je werk internationaal gewaardeerd worden.’
  4. Over private investeringen:‘Ik vind het niet nodig dat kunst en cultuur geld moeten opbrengen voor wie er private middelen in investeert, hoewel het ook geen taboe mag zijn. Culturele investeringen mogen best een filantropische motivatie kennen: vroeger zagen bemiddelde burgers het vaak als hun morele plicht om te investeren in schoonheid, volksverheffing, via musea, theater of muziekopvoeringen. Ik zou die attitude graag opnieuw in ere herstellen’ EN OOK: ‘Ik stel met enige droefenis vast dat bedrijfsleiders die goed boeren tegenwoordig vooral geld stoppen in voetbalclubs of wielerploegen. Ik wou dat ze dat ook deden in stadstheaters met een gemeenschapsvormende missie, in fondsen rond gevestigde auteurs, getalenteerde jonge schrijvers of gespecialiseerde uitgeverijen, in startende muziekgroepjes of orkesten, in interessante beeldende kunst waarvan je eigenlijk wel kan voorspellen dat de kans minimaal is dat ze ooit voor veel geld zal worden verkocht.’ EN OOK: ‘Ik geloof dat de integriteit van de kunst vandaag voldoende sterk is om aan andere dan artistieke overwegingen weerstand te bieden. Het is niet mijn bedoeling om de kunstenaar in te lijven in het leger van de cultuurindustrie.’
  5. Over sociaal-artistiek beleid:‘Ik wil een frissere wind laten waaien in de soms wat vastgeroeste verenigingen die al jarenlang structureel worden ondersteund.’ (Gisteren voegde hij de daad bij het woord en kondigde aan dat hij de middelen voor de sociaal-culturele sector (51,2 miljoen euro) herverdeelt en vijf nieuwe sociale bewegingen , twee vormingsinstellingen en één verenigingen erkent.’ Tot de nieuwkomers behoren onder meer vzw Ouders van Verongelukte Kinderen, MIEX vzw, een beweging die de participatie in de samenleving van mensen met een beperking stimuleert, LETS Vlaanderen en Autodelen.net.)
  6. Over multiculturaliteit: ‘Zij schrijven meer dan alleen mooie verhalen over hoe de diversiteit onze Nederlandstalige cultuur verrijkt, zij schrijven verhalen met een universele boodschap en zij zijn ze.’ over auteurs Fikry El Azzouzi, Mustafa Kör en Kader Abdolah.
  7. Over stedelijkheid: ‘Cultuur in een stad gedijt beter dan op het platteland. (…) Steden zijn de geboortegrond van vernieuwing, de broeihaarden van innovatie, de vindplaatsen van de homo sapiens als individu.’
  8. Over de digitalisering van de kunstensector:‘Mijn belangrijkste zorg als cultuurminister is de bibliotheken in Vlaanderen te helpen om mee te zijn met de digitale samenleving.’

Concluderend luidt het in een van de laatste hoofdstukken, ‘In het diepst van mijn gedachten’ dat: ‘De beste kunstenaars blinken uit door hun talent in de eerste plaats, maar ook door hun doorzettingsvermogen, hun wilskracht, hun karakter, hun neus voor succes, hun ondernemingsgeest, hun charme en alle andere eigenschappen die tot succes leiden. Het beleid moet ervoor zorgen dat er aan de basis een breed vertakt net bestaat waar amateurkunsten bloeien en waar vorming en opleiding makkelijk toegankelijk zijn voor iedereen die dat wenst.’

Te midden het heldere, overwegend positieve betoog vonkt een passage, snoeihard, te kort door de bocht en angstwekkend nuchter. In ‘Cultuur is van de mensen’ stelt hij dat hij het logisch vindt ‘dat cultuur niet gratis is, dat culturele organisaties ook naar eigen inkomsten moeten zoeken en dat van cultuurconsumenten ook een bijdrage mag worden gevraagd.’ En dan volgt een stommiteit: ‘Ik ben er immers van overtuigd dat wat gratis is, waarde verliest.’ Vindt hij dan dat alle boeken die gratis ontleend worden in de bibliotheken hun waarde verliezen? Dat het gratis Middelheimmuseum waardeloos is? Dat de gratis voorstellingen tijdens het nakende Theater op de Markt geen waarde hebben? Barbaars.

Els Van Steenberghe

Alle info: Sven Gatz, Bekentenissen van een culltuurbarbaar, Van Halewyck, ISBN: 978-94-6131-420-8, 16 €, www.vanhalewyck.be en www.svengatz.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content