Statement van Barbara Wyckmans

© Mathieu Formule

Vijf theatermensen schrijven voor Knack hun (toekomst)visie op de podiumkunsten. Dit is de ‘State of the Union’ van Barbara Wyckmans.

Zijn we met te veel?

Op zaterdag 17 september start HETPALEIS zijn jongste speelseizoen 2011-2012 met een seizoensopener van formaat; ’s middag speelt de familievoorstelling Dodo klein of ei zonder land, ’s avondsde jongerenvoorstelling Dodo groot of land zonder ei. Beide voorstellingen zijn van auteur/ acteur/regisseur Dimitri Leue bijgestaan door een rijke verzameling van podiumtalenten. Ze vertellen het tragische verhaal van de vogel dodo die door het gedrag van de mens volledig van de aardbol is verdwenen in een specifieke theatertaal geënt op de beoogde doelgroep. De oorzaak van de teloorgang van deze vogel is niet te vinden bij grote temperatuurverschuivingen, noch bij de opwarming van de aarde of de afgelopen ijstijden, noch bij de wrede overmacht van dieren onderling van omnivoor of carnivoor; hier is de mens en alleen de mens verantwoordelijk voor de volledige en grondige uitroeiing van een vogelsoort die als symbool voor vrede en verdraagzaamheid zou kunnen dienst doen. Het dier had zelfs de naïviteit geen angst voor gevaar te kennen. In beide voorstellingen schenkt de creator aandacht aan het uniek moment van het besef; we kunnen er nog iets aan doen. Laat ons een ei redden en de hulp inroepen van de wetenschap.

De voorstellingen maken de toeschouwer duidelijk hoe de nonchalance van de homo sapiens inbreuk maakt op een organisch gegroeide situatie. De mens maakt van een gezonde populatie dieren een uitgestorven ras. De laatste ‘dode’ is een opgezette dodo en zelfs het waarheidsgetrouwe daarvan is bediscussieerbaar.

Het voorbeeld van de dodo roept vragen op. Hoe zorgzaam moet een mens zijn met een vanzelfsprekende aanwezigheid en het natuurlijk welzijn van een diersoort? Een eiland dat bevolkt wordt door een grote populatie van een bepaald dier duidt op een gezonde biotoop. Wanneer is een kolonie overbevolkt en de omgeving verzadigd? Wanneer zijn er te veel dodo’s? Wanneer te weinig? Waar ligt die balans?

Het is misschien kort door de bocht maar bij de repetitie van deze creatie in wording betrapte ik me op deze gedachte. Eigenlijk is het geen bocht, het is een redeneringvraag die in het verlengde ligt van een zorg die mij, net als menig ander productiehuisverantwoordelijke, al enige maanden wakker houdt. Lang voor de eerste letter van het nieuwe meerjarenplan ingetoetst wordt, is ons duidelijk gemaakt dat we met te veel zijn en dat, gelet op de cultuurbezuinigingen, schrappen noodzakelijk is. Elk gezelschap wordt schroomvoller in hun subsidieaanvraag. Er ontstaat een ongezonde concurrentiesfeer tussen gezelschappen onderling en elke discipline sluit op zijn beurt de eigen gelederen om gezamenlijk te strijden voor meer bestaansrecht van de betrokken kunstdiscipline.

Maar zijn we echt met te veel? Door het veelvoudig verspreiden van de gedachte en het repetitief blijven herhalen dàt we met te veel zijn, begint iedereen er ook in te geloven en wordt het vraagteken vervangen door het uitroepteken.

De sector moet ophouden met zelf te roepen: “We zijn met te veel!” Er zijn nog altijd meer mensen die niet naar theater gaan dan mensen die wel naar theater gaan.

Het spel van te veel en te weinig wordt bepaald door het perspectief en het uitgangspunt van de stellingname.

Volgt hier een variatie van een teveel of een tekort:

Kan er een teveel zijn aan kwaliteit?

Een te groot aanbod op kwalitatief niveau bestaat niet; kwaliteit kent geen verzadigingsgrens. Verzadiging is iets anders. In de Verenigde Staten zijn er meer televisies dan gezinsleden en meer auto’s dan rijbewijzen; dan kan je stellen dat er grenzen worden overschreden.

Maar is de uitgave van een sterk literair werk onverantwoord omdat alle vorige werken van de literaire Nobelprijswinnaars nog niet zijn uitgelezen, uitgeleend of verkocht?

Moet je een beeldende kunstenaar verhinderen beeldende kunst te maken omdat de museumbezoekers niet in bosjes staan te drummen bij de ingang of omdat alle galerijmuren al vol hangen?

Kunstenaarstalent laat zich niet inbinden door voorgangers, tijdgenoten en toekomstige kunstenaars. Integendeel; aanwezig talent stimuleert nieuw talent, zoals een goed restaurant een enthousiaste kok van een straat verder ongetwijfeld enthousiasmeert of uitdaagt.

Is er voldoende kwalitatief aanbod voorradig om de programmatie van alle culturele centra kwalitatief te voeden?

Of anders gezegd: loopt de stijging van de culturele infrastructuur en podiumvoorzieningen parallel met het aanbod dat een spreidingszorg verdient? Op 30 jaar tijd zijn er meer dan 100 culturele centra gebouwd. Samen met de schouwburgen en de kunstencentra komen we aan ruim 120 podia in Vlaanderen alleen al. Als deze elk jaarlijks 150 presentaties voor hun rekening nemen, vraagt dit 18 000 activiteiten per jaar om deze markt te bevoorraden. De kans is reëel dat kwaliteitsmindere creaties programmeringskansen krijgen wegens een tekort aan voldoende aanbod. We zijn niet met te veel; integendeel. Er zijn te weinig podiumkunstenaars die de mogelijkheid krijgen om collectief de kwaliteit van de podiumkunstenaars te waarborgen.

En moet alles getoond worden? Is het niet verrassend dat er op een seizoen zo weinig geschrapt wordt? Er is een onderscheid tussen creëren, presenteren, overdragen en spreiden. Een publiek dat een kwaliteitsvolle voorstelling wil meemaken moet tijd maken voor de voorstelling zelf maar ook tijd én financiële ruimte voor de ticketaankoop, de verplaatsing naar de schouwburg, het regelen van babysit… Het zoeken naar kwaliteit verdient dus alle aandacht en is onlosmakelijk verbonden met het recht om te mogen mislukken.

En toch verdienen ook die niet geslaagde creatiepogingen ondersteuning omdat ze noodzakelijk zijn voor andere, nieuwe en betere creaties. Zonder intens onderzoek komen er ook geen heilbrengende medicamenten.

Schrijvers, hoe gelauwerd ook, schrijven meer dan ze publiceren.

Creëren verdraagt net als de liefde geen gebiedende wijs.

Zijn we niet met te weinig toeschouwers?

Binnen elke samenleving is er 3% van de bevolking met een vanzelfsprekende interesse in cultuur. Zij zijn van nature avontuurlijk ingesteld of bekleden een functie die er voor zorgt dat ze vooraan in de rij staan bij culturele evenementen. Over hen hoeven we ons geen zorgen te maken; we ontmoeten hen wel op de premières en vernissages. Ons belangt die 97% anderen aan. Hoe ziet deze verzameling eruit? Hoe overtuigen en betrekken we hen tot actieve cultuurparticipant? Hoe behouden en vergroten we het vertrouwen van hen die een eerste keer geproefd hebben? Hoe krijgen we ontgoochelden terug richting theaterzaal? Hoe ‘verleiden’ we de twijfelaars? Hoe prikkelen we de nieuwsgierigen? Hoe maken we de onwetenden nieuwsgierig?

De grote zorg en de daaraan gekoppelde budgetten voor infrastructuur en faciliteiten staat dikwijls in schril contrast met de noodzakelijke aandacht voor onthaal, publieksomkadering en -verbreding. Een infrastructuur alleen sensibiliseert geen publiek. Een zaal kan nog zo hoog scoren op toegankelijkheid en comfort als ze leeg is, heeft ze geen nut.

Programmeren enkel in functie van het reeds trouwe publiek verarmt op korte termijn. De voortdurende vraag van de programmator: “Ga ik voor dat wat het publiek graag ziet of wil ik dat brengen wat ze graag zùllen zien? Ga ik voor bewondering of voor verwondering?” Dikwijls schommelt de balans ergens in het midden.

Als elk huis er een streven van zou maken om elk seizoen zijn adressenbestand met 20% nieuwe adressen uit te breiden dan zou de groei gedurende zelfs één meerjarig plan voelbaar zijn.

Er is tot nog toe steeds een te grote vanzelfsprekende uitsluiting van publieksgroepen die toch geen theaterinteresse zouden hebben in plaats van het als uitdaging te ervaren deze niet-zwemmer te leren zwemmen.

Is er voldoende zorg voor de smaakvorming van een hele generatie?

Kunst is altijd tweeledig en gebaseerd op een noodzakelijke dialoog. Zonder kunstenaar geen kunst en zonder toeschouwer ook geen kunst. Maar kunst waarderen wordt niet uit het niets geboren. Met de komst van het alfabet kan niet iedereen lezen en met de uitvinding van de boekdrukkunst is het analfabetisme niet verdwenen.

Elke zwemmer is verantwoordelijk voor elke niet-zwemmer. Natuurlijk speelt het onderwijs hierin een belangrijke rol. De democratische gedachte dat via de leerplicht ook cultuurrecht wordt onderwezen is een cadeau voor levenslang genot.

Het unieke feit dat een kind, leerling of student een inspirerende leerkracht treft die bij hem of haar het avontuur van cultuurverwondering weet op te wekken is te veel op ‘geluk’ gebouwd en te weinig op ‘evidentie’. Leerkrachten en leerkrachten in wording dienen met grote zorg als eerste cultuurmilitanten benaderd en omringd te worden.

In de cultuurbeleving spelen de media eveneens een interessante gesprekspartner; als informant, als waarnemer, als kritische bevrager, als schetser van het landschap, als verslaggever, als historicus, als gids, als professioneel geïnteresseerde, als verbindingsman, als ogenopener, als vragensteller bij ingrijpende wijzigingen … Het komen, het gaan en het zelfs het onverwacht verdwijnen van belangrijke cultuurjournalisten (waar is Karl van den Broeck bij Knack ?) maakt het de cultuursector niet gemakkelijk. Het noodzakelijke dialoogbeleid heeft nood aan trouwe gesprekspartners.

Een aparte alinea verdient hier de televisie. Meer bepaald de openbare omroep. De impact van wat aan kinderen dagelijks getoond wordt, is enorm. Programma’s en tv-reeksen zijn smaakmakers voor een hele huidige en toekomstige generatie. Het is daarom van belang diversiteit te bewaken en kindercultuur niet te monopoliseren tot één strekking. Er is in die zin zeker een gunstige evolutie op te merken. Het wordt uitkijken naar de plannen en de komst van het derde net.

Ook op organisatorisch vlak is de interesse voor het zoekproces en de ontplooiing van smaakvorming toegenomen. Er was een tijd dat de professionele podiumkunsten gedurende de zomermaanden op een zeer laag vuurtje stonden. Vandaag plaatsen vele steden ’s zomers stevige vuurbakens met kwaliteitsvolle projecten en met muzikale, literaire, museale en theatrale accenten. En niet alleen met louter amusementswaarde! Geen buitenland doet ons dit na. Culturele verveling is uitgesloten. De goesting in en honger naar cultuur worden hiermee aardig gestimuleerd. Menig toeschouwer neemt het voornemen om tijdens het komende speelseizoen actiever te participeren aan het culturele aanbod. Als bindende factor tussen deze twee periodes kan gelukkig sinds kort het Theaterfestival beschouwd worden. Het festival is van een hermetisch ons-kent-ons-feestje terug open gebloeid naar een brede ontmoetingskans waar ook ‘niet- professionele toeschouwers’ zich welkom voelen.

Verdient cultuur in tijden van crisis dezelfde bezuinigingscoëfficiënt als alle andere instanties?

Een mooie anekdote die ik de laatste maanden prettig vind om te vertellen is de reactie van de Britse staatsman Churchill. Toen Winston Churchill ten tijde van WOII werd gevraagd te bezuinigen op de kunst vanwege de huizenhoge oorlogsuitgaven, was zijn antwoord: ‘Maar waar vechten wij dan nog voor?’

Een staatshoofd met een grote culturele bezorgdheid kan het verschil maken. Ook en zeker in tijden van crisis.

Een zogenaamde eerlijke maatregel dat bij eenieder dezelfde spelregel wordt toegepast is de gemakkelijkste stellingname maar getuigt niet van een goed beleid. In de strijd voor meer evidentie van kunstbeleving in elke milieu is het vergroten van de militantengroep noodzakelijk om te voorkomen dat de subsidiebudgetten worden ingekrompen of gestabiliseerd. Integendeel! Net nu dienen budgetten te vermeerderen al dan niet met uitgeschreven opdrachten.

Sta me toe om hier een lans te breken voor kinderkunsten in het algemeen en kindertheater in het bijzonder. Vandaag zijn er maar 11 professionele kindertheatergezelschappen die mee moeten ijveren voor de evidentie van cultuurparticipatie. Van hen wordt stevig werk verwacht.

Omdat die vanzelfsprekendheid zoek is, is het van belang dat we de overheid op beleidsniveau helpen bij het verzamelen van munitie door hen argumenten aan te reiken om degenen te overhalen die nog overhaald moeten worden. Het vereist een maatschappelijke inspanning die niemand onverantwoord naast zich neer kan leggen. Dit maakt van burgers actieve burgers.

Eén minister die de hele (kinder)cultuursector moet verdedigen in het halfrond is te weinig.

Waarop wacht u?

Barbara Wyckmans

Directeur van HETPALEIS

2011-08-12

NootSommige paragrafen citeer ik letterlijk uit mijn tekst DE PRIEMGETALLEN VAN HETPALEIS, een uitgave van HETPALEIS die half september verschijnt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content