Statement van Alexander Devriendt

Vijf theatermensen schrijven voor Knack hun (toekomst)visie op de podiumkunsten. Dit is de ‘State of the Union’ van Alexander Devriendt.

Ik heb het een beetje gehad met de poëtische, ludieke en diffuse antwoorden van de kunstensector op de verschillende besparingen in binnen- en buitenland.

Ramsey Nasr

Het enige duidelijke antwoord in Nederland van Ramsey Nasr is enigszins een uitzondering maar plaatst de kunstenaar wederom in een positie aan de rand van de maatschappij, samen met de geesteszieken & asielzoekers, en noemt de beleidsmakers dan maar machtszieke, schofterige orken. Een tekst die, hoewel er enkele belangrijke beleidspunten worden opgegooid, nauwelijks een tegenstander kan overtuigen of tenminste argumenten kan geven om zijn eigen betoog in vraag te stellen. Een ander recent voorbeeld was de reactie op het statement van een Deense politica die geen geld meer wou geven aan “voorstellingen waarin dansers naakt rondlopen terwijl ze luidkeels ‘lalala’ zingen”. Het enige wat een Deense dansrecensent als antwoord gaf was de vruchteloze zoektocht naar die desbetreffende zingende naakte dansers. Veelal is het antwoord vooral een pleidooi voor de eigen achterban en verbergt de spreker zich in de functieloze intellectuele ivoren toren die hem ook telkens opnieuw verweten wordt.

Kunst is functioneel

Kunst is functioneel en het subsidiëren ervan geeft een onmisbare return aan de maatschappij. Dit is al meermaals aangetoond. Laten we in plaats van telkens een kunstig of een te subjectief antwoord te geven op elke besparing in binnen- en buitenland, om hierop verder te denken, het verder te onderbouwen en vooral niet bang te zijn om dit helder te communiceren naar de buitenwereld. Het gemis aan neutrale woordvoerders die duidelijke beleidstaal spreken in onze sector lijkt vooral een gevolg van de noodzakelijke individuele positie van de kunstenaar. Maar het is broodnodig om de culturele sector weerbaarder te maken tegen de populistische tegenargumenten die telkens de kop opsteken.

Telkens als er een concertgebouw een onlogische subsidie krijgt, een ballet tot een fusie wordt gedwongen of het sjoelbakken in het culturele erfgoed wordt opgenomen, belt elke journalist naar enkele vooraanstaande kunstenaars en telkens druipen hun reacties van de angst om de eigen financiële steun te verliezen of verzandt de communicatie in een artistiek discours. Kunnen we hier mee ophouden en duidelijke argumenten geven die verder gaan dan de bescherming van de eigen achterban of vooral op goedkeuring kunnen rekenen binnen de sector zelf?

Kunst is functioneel. Punt uit. Kunst vervult een pioniersrol in het uitdragen van nieuwe ideeën die noodzakelijk zijn om een maatschappij uit te bouwen. Relevante kunst is het speerpunt van nieuwe ideeën in de samenleving, en kan er niet omheen dat ze daardoor soms shockeert. Dat net de uitdragers van nieuwe ideeën in vraag worden gesteld bij elke discussie over subsidies is begrijpbaar: elke machthebber verlangt naar een status quo om zijn eigen machtspositie te verzekeren, maar dat gaat in tegen de basisfunctie van de kunstenaar. Als de politiek de kunstenaar de mond snoert, denk ik dat het hier nauwelijks nodig is om de nefaste gevolgen ervan aan te tonen. Als de politiek enkel een uitdrager zoekt van zijn eigen ideeën, wordt de kunst die daaruit voortvloeit irrelevant op zich en vooral een van de sterkste en gevaarlijkste manipulators.

Kunst als uitdagende stem

De kracht van kunst moet beschermd worden door ze enkel de uiting te laten zijn van een individu of collectief, waardoor ze nooit als een waarheid maar enkel als een uitdagende stem wordt geuit. De vraag naar een Angelsaksisch model op basis van sponsoring en mecenaat staat haaks op dit principe. De weinige bedrijven die in staat zijn tot sponsoring maken niet zelden deel uit van het probleem van ons kapitalistisch systeem, waarop bijna elke kunstenaar direct of indirect kritiek uit. Elke gezonde maatschappij laat deze kritiek toe en integreert ze zelfs, elk gezond bedrijf dat zich als mecenas zou kunnen opwerpen volgt vooral een financiële logica. (Voorbeelden van mecenaat in de Verenigde Staten of Zuid-Amerika tonen aan dat kunst zich tevreden moet stellen met een marginale rol, in Vlaanderen is er zelfs een gebrek aan bedrijven en instellingen die de sector via dit systeem in stand zouden kunnen houden.)

Kunst is er voor de kunstliefhebber, maar kunstliefhebbers worden mede gecreëerd door subsidies. Meer dan ooit in het verleden worden mensen in contact gebracht met allerlei kunstvormen, en kunnen ze betrokken worden in boven vermelde uitdagingen. Het argument dat kunst enkel de intellectuele bovenlaag aanspreekt van de maatschappij bevat zeker enige waarheid, maar hoeft daarom geen tegenargument te zijn. In een maatschappij met een kwalitatief onderwijssysteem, wordt de intellectuele bovenlaag onvermijdelijk steeds breder. Kunst kan geen verplichting worden voor een volwassen persoon, maar kan, net als bij bijvoorbeeld sport, stimuleren om te participeren. Kunst zal echter altijd een kernpubliek hebben, voor wie ze een broodnodige voedingsbodem vormt. Politici, wetenschappers, academici, bedrijfsvoerders zullen in kunst altijd een metafoor vinden die kan toegepast worden op hun eigen werkgebied.

Hoewel er nauwelijks een partij in België is die duidelijk een standpunt inneemt over cultuur en ze omarmt, is de uitstraling van cultuur voor België en Vlaanderen van een onschatbare waarde. Nationalisme is zelden een inspirerende voedingsbodem voor de kunstenaar zelf, maar de kunstenaar wordt wel sinds mensenheugenis als vertegenwoordiger van zijn samenleving naar voren geschoven. Naast chocolade, wafels en bier wordt België voornamelijk positief geïdentificeerd met Hergé, Magritte, Brel, Tuymans, Platel, De Keersmaeker en de constante verbazing dat zo’n klein grondgebied zo een grote hoeveelheid vooruitstrevende kunstenaars heeft gehad.

Het subsidiëren van cultuur in België is een van de belangrijkste stimulansen van die ontwikkeling, maar is ook op veel momenten een groot discussiepunt. Ramsey Nasr aanvaardt volledig de overtuiging dat de ‘gewone’ burger vindt dat er te veel geld gaat naar cultuur, en vindt het vooral oneerlijk dat een politieker dat uit stemgewin durft uit te spreken. Het grootste probleem ligt echter in de onwaarheid van die overtuiging. Zeker als het gaat over het geld dat besteed wordt aan experimenteel werk, de gemakkelijkste zondebok die er telkens uitgelicht wordt als de grootste opslokker van ‘ons belastingsgeld’. In Nederland heeft de regering beslist om vooral de grote en (inter-)nationaal vermaarde gezelschappen te blijven subsidiëren, maar vergeet de logica dat veel van die kleine gezelschappen de groten van morgen zullen worden.

Dank aan het VTi

De analyse van het Vlaams Theater instituut dat “als de Vlaamse overheid één euro in de kunstensector investeert, de kunstenorganisaties dan 1,25 euro uitbetalen aan hun medewerkers” is één van de sterkste wapens tegen elke populistische uitspraak over besparing. “Voor de twee onderzochte jaren, 2007 en 2008, staat tegenover een structurele subsidie van 86 tot 89 miljoen euro een totale opbrengst van 220 tot 229 miljoen euro.” (Een transparant cijfer dat ik graag met de subsidiëring van andere sectoren zou willen vergeleken zien.) In Vlaanderen is de kunstensector een economisch gegeven dat geld opbrengt. In dezelfde studie werd ook aangetoond dat een afbouw van de subsidies met het oog op een dynamisch podiumkunstenlandschap niet aan de orde is. Dankzij het Vti is de podiumsector voorzien van een relevante studie die letterlijk het beeld van een geldopslorper tegenspreekt, maar dit spookbeeld plaagt evenzeer de andere kunsttakken. De kunstensector in Vlaanderen is niet marginaal, ze zal het worden als de basisinvestering daaruit wordt weggehaald. Hoewel deze volledige analyse is voorgelegd aan het parlement is dit bericht nauwelijks opgenomen in de nationale media, en is er nauwelijks reactie gekomen vanuit de politieke wereld. Het lijkt zelfs alsof de podiumsector zelf, misschien uit angst om economische beleidstaal te spreken, die studie naast zich heeft neergelegd.

In plaats daarvan zijn de antwoorden even diffuus als de sector zelf. Die diversiteit is in de sector een rijkdom, die absoluut gevrijwaard moet worden, maar mij lijkt het noodzakelijk om in onze communicatie naar de samenleving duidelijke beleidstaal te durven spreken. Moeten onze woordvoerders zo nodig de kunstenaar blijven uithangen wanneer ze spreken in naam van de hele sector? Laten we dat vooral doen in ons werk, en vechten voor de broodnodige vrijheid om het te maken.

Alexander Devriendt, artistiek leider van Ontroerend Goed

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content