Van Aretha Franklin tot Love: de vergeten klassiekers van 1967

Frank Zappa. © Wikimedia
Jonas Boel
Jonas Boel Jonas Boel is medewerker van Knack Focus

De summer of love van 1967 wordt druk herdacht. Daar hoort veel muziek bij, want albumklassiekers van The Beatles, Pink Floyd en Cream blazen vijftig kaarsjes uit. Maar zien we niet enkele mijlpalen over het hoofd? 1967 is immers meer dan psychedelische rock, en niet alle muzikanten liepen hoog op met de hippie-idealen.

Sla er gerust de notulen op na: naast voornoemde artiesten keren dezelfde namen altijd terug. The Who, The Rolling Stones, The Doors, The Velvet Underground, Jefferson Airplane, The Monkees en ga zo maar door. Alsof de soundtrack bij 1967 geschreven werd door (voornamelijk) blanke mannen met gitaren en lang haar.

Deels de schuld van John Philips van The Mamas and The Papas. Hij is een van de drijvende krachten achter het Monterey Pop Festival in San Francisco, dat in nauwelijks enkele weken tijd wordt opgezet. Ter promotie van het event pent hij San Francisco (Be Sure to Wear Flowers in Your Hair), dat wordt gezongen door zijn maat Scott McKenzie. Het plannetje slaagt: de single wordt in mei 1967 een hit en lokt een maand later tienduizenden bloemenkinderen naar het festival, dat voor meerdere artiesten op de affiche een springplank naar succes blijkt.

Bobbie Gentry, de boerendochter uit Mississippi met een diploma filosofie, raakte een snaar in het turbulente Amerika

Lokale bands als Jefferson Airplane, The Grateful Dead en Big Brother and the Holding Company – met Janis Joplin – verzilveren hun thuisreputatie. Joplin en co. houden er zelfs een platencontract aan over. The Who krijgt definitief voet aan de grond in de VS na een wervelende set die Jimi Hendrix ertoe inspireert een tandje bij te steken. Vóór Monterey was Hendrix vooral een sensatie in Engeland, na zijn performance op het festival – de eerste keer dat de gitarist zijn instrument in brand stak – gaat de bal aan het rollen in zijn thuisland.

Respect

Dat had ook het geval moeten zijn voor Otis Redding. De soulzanger uit Georgia, tot dan toe nauwelijks bekend buiten het r&b-circuit, krijgt het overwegend blanke publiek in San Francisco moeiteloos op zijn hand, maar kan daar nooit de vruchten van plukken: in december 1967 stort het vliegtuig dat hem samen met zijn band naar een optreden brengt neer in een meer. De 26-jarige Redding behoort tot de zeven dodelijke slachtoffers. De jonge oppergod van de soul crasht nog voor hij zijn hoogste toppen kan scheren, maar in datzelfde jaar staat een koningin op: Aretha Franklin.

Na enkele op jazz georiënteerde albums bij Columbia maakt Franklin de overstap naar Atlantic. Daar zwaait Jerry Wexler, de man die Redding boekte op Monterey, mee de plak. Hij geeft de op hits beluste zangeres meer creatieve controle en koppelt haar aan de huisband van de Famestudio in Muscle Shoals, Alabama. ‘It was a case of sit her at the piano and catch the sparks flying’, zal hij later vertellen. ‘Ik zei haar: denk aan de kerk en wees jezelf.’ In maart 1967 verschijnt I Never Loved a Man the Way I Love You, het album dat met hitsingles en toekomstige klassiekers als de titeltrack, Do Right Woman – Do Right Man, Respect en Save Me van Aretha Franklin in één klap een ster maakt. Met Respect heeft ze niet alleen haar eerste nummer 1-hit te pakken, de song wordt ook geadopteerd als lijflied door zowel burgerrechtenactivisten als de feministische beweging.

Niet alleen Aretha kleurt die zomer. Ook Nina Simone (met High Priestess of Soul),The Four Tops (die met hun elpee Reach Out hun Motowncollega’s van The Temptations de loef afsteken) en Sly & the Family Stone (die debuteren met A Whole New Thing) tonen zich soulbroeders en -zusters in uitstekende vorm. Op het album Cold Sweat zet James Brown de eerste krijtlijnen van de funk.

NINA SIMONE
NINA SIMONE© © Getty Images

Met hun progressieve anti-establishmentagenda en experimenteerdrift hoeven de hippies van 1967 op weinig sympathie te rekenen binnen de countrymuziek, waar traditie, familiewaarden en patriottisme hoog in het vaandel staan. Onder druk van de popindustrie polijsten vele countryartiesten hun sound met strijkers en koortjes. Vooral Nashville draait overuren om een tamme countryvariant te produceren. Pogingen om het oude met het nieuwe Westen te verzoenen, door onder meer Bob Dylan en The Byrds, worden met argusogen bekeken.

Ode to Bobbie

Er zijn ook uitzonderingen. Bobbie Gentry is een boerendochter uit Mississippi met een diploma filosofie en een modellenportfolio op zak wanneer ze midden jaren zestig het clubcircuit van Los Angeles afschuimt met haar liedjes. In de zomer van 1967 verschijnt, via Capitol, haar debuutsingle Mississippi Delta. Het is een rauwe hybride van country en southern rock, meer Janis Joplin dan Patsy Cline. Radiozenders pikken vooral de B-kant op: Ode to Billie Joe, het mysterieuze, met rustiek getokkel en spaarzame arrangementen aangeklede relaas van ene Billie Joe McAllister dat zich afspeelt tegen de achtergrond van Chickasaw County, Gentry’s geboortestreek. De met hese stem gezongen mininovelle portretteert het alledaagse leven in het Diepe Zuiden, en raakt een snaar in het turbulente Amerika. Wanneer niet veel later haar gelijknamige langspeler verschijnt, verdrijft de debutante Sgt Pepper’s Lonely Heart Club Band van The Beatles van de nummer 1-stek in de Amerikaanse albumcharts waar die plaat al vijftien weken kampeerde.

Gentry is een zeldzaamheid in het countrywereldje: ze pent haar eigen songs en bedient ook zelf de knoppen in de studio. Zingen doet ze met een plattelandstongval en southern spitsheid, de muziek bestrijkt een breed palet van country, folk, blanke soul en rock. Ondanks enkele geslaagde albums zal Gentry na 1967 nooit de status van andere countrydiva’s als Tammy Wynette, Loretta Lynn of Dolly Parton behalen, en eind jaren zeventig keert ze de muziekwereld de rug toe. Wat er van haar geworden is, blijft tot vandaag een mysterie als dat van Billie Joe.

Van Aretha Franklin tot Love: de vergeten klassiekers van 1967

Zappa!

Niet alleen rednecks botsen met de nieuwe idealen die gepropageerd worden in het zomerse San Francisco, ook in eigen rangen is kritiek te horen. Frank Zappa, die met zijn extravagante band The Mothers of Invention en hun in juni 1966 verschenen debuut Freak Out! mee de blauwdruk voor de hippiebeweging maakte – The Beatles waren fan – , toont zich niet mals voor de bloemenkinderen en hun idolen. Met We’re Onlyin It for the Money (1968) dient hij het fotogenieke volkje in de straten van San Fran van repliek: ‘Hey punk, where you goin’ with that flower in your hand?/ Well, I’m goin’ up to Frisco to join a psychedelic band’, klinkt het sarcastisch in Flower Punk. ‘Hey punk, where you goin’ with that button on your shirt?/ I’m goin’ to the love-in to sit and play my bongos in the dirt.’

Met door freejazz, klassiek en musique concrète beïnvloede albums als Lumpy Gravy en Absolutely Free is 1967 een vruchtbaar jaar voor Zappa en zijn Mothers. Zijn jeugdvriend Don Van Vliet maakt nog meer indruk, als Captain Beefheart & His Magic Band, die in de lente van 1967 hun eerste langspeler, Safe As Milk, boven de doopvont houden. Beefheart en zijn kornuiten, onder wie een twintigjarige Ry Cooder, zijn net als Zappa zelfverklaarde freaks, de vreemde eenden in de bijt van A&M, het door loungekoning Herb Alpert opgestarte platenlabel. Wanneer Alpert en zijn zakenpartner Jerry Moss de eerste demo’s van Beefhearts psychedelische, door deltablues geïnspireerde, met surrealistische humor doorspekte rhythm & blues horen, schrikken ze zich een hoedje, en de groep wordt meteen bedankt voor (on)bewezen diensten. Het kleine Buddah Records ziet wel brood in hun moerassige, ontspoorde sound, in de studio mee vormgegeven door Ry Cooder en zijn slidegitaar. Lang blijft Cooder niet aan boord van het stuurloze schip van kapitein Beefheart. Tijdens een desastreuze show op een festival in San Francisco dondert Van Vliet van het drie meter hoge podium, onder invloed van lsd. Wanneer hij achteraf beweert dat hij in het publiek een dansend meisje zag dat in een vis veranderde, dient Cooder meteen zijn ontslag in. De geplande passage tijdens Monterey Pop zien Beefheart en de overgeblevenen zich door de neus geboord.

No Love

Captain Beefheart is niet de enige die de flowerpowertrein uit San Francisco mist. Frank Zappa, die de lokale scene ‘chauvinistisch en etnocentrisch’ noemt, slaat een invitatie af. The Doors krijgen er tot hun ontsteltenis geen in de bus. The Kinks en Donovan raken vanuit Engeland de VS niet in door problemen met werkvergunningen en/of drugs. En dan is er Love, de groep uit LA onder leiding van Arthur Lee, die net als Zappa een plaats op de affiche weigert.

Ondanks wat hun naam doet uitschijnen is Love niet bepaald het toonbeeld van vredelievendheid. ‘Hate ware een betere groepsnaam geweest’, zegt originele drummer Alban Pfisterer tijdens een interview na zijn afscheid bij de band.

Van Aretha Franklin tot Love: de vergeten klassiekers van 1967

Arthur Lee, zoon van een blanke muzikant en een zwarte lerares uit Memphis, is een taaie, intimiderende jongen. In plaats van Beatleslaarsjes of sandalen draagt hij combatboots, door zijn gekleurde brillenglazen – één rood, één blauw – ziet hij een totaal andere wereld dan het nakende tijdperk van Aquarius opdoemen. Het derde album van Love, Forever Changes, is een antwoord op het naïeve idealisme en de liefdevolle visioenen van tijdgenoten, met songs waarin geweld, oorlog, duisternis en paranoia de toon zetten. ‘More confusions, blood transfusions/ The news today will be the movies for tomorrow/ And the water’s turned to blood, and if/ You don’t think so, go turn on your tub’, orakelt Lee in A House Is Not a Motel. Terwijl de flowerpower in volle bloei is, ziet hij de bui hangen. ‘Somebody said to me/ You know that I could be in love with almost everyone’, klinkt het schertsend in Alone Again Or. ‘I think that people are/ The greatest fun/ And I will be alone again tonight, my dear.’ Het is een waarschuwing: wie net als The Beatles en Jimi Hendrix zijn bewustzijn wil aanboren en verruimen, zou het niet prettig kunnen vinden wat hij daar aantreft.

Een jaar voor John Lennon tijdens Revolution‘You can count me out’ zal zingen, gebruikt Arthur Lee dezelfde uitdrukking in The Red Telephone, een aanklacht tegen de Koude Oorlog en het repressieve staatsapparaat van Lyndon B. Johnson: ‘They’re locking them up today/ They’re throwing away the key/ I wonder who it will be tomorrow, you or me?’

Arthur Lee, in 1996 overleden aan leukemie, omschreef zijn songs als wiegeliedjes, bedoeld om de luisteraar onbewust te beïnvloeden. Het door de media opgeklopte circus van de summer of love is in zijn ogen slechts een rookgordijn, fake news dat dient om de aandacht af te leiden van wat er zich écht binnen en buiten Amerika afspeelt: rassenrellen, discriminatie, illegale oorlogen, corruptie en armoede. De jonge, massaal trippende idealisten zijn de kanaries in de koolmijn, gewillige slachtoffers die bezwijken aan verveling, manipulatie en – uiteindelijk – door drugs aangewakkerde paranoia. Met zijn nihilistische doembeelden is Arthur Lee in 1967 een van de voorlopers van de punk, een andere jongerencultuur en muzikale protestbeweging die zal opgeslokt worden door het zwarte gat van de commercialisering. In You Set the Scene ziet hij het aankomen: ‘For the time that I’ve been given’ssuch a little while/ And the things that I must do consist of more than style/ There will be time for you to start all over.’ Tien jaar later zal ene Johnny Rotten de fakkel in ontvangst nemen.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content