Paul Baeten

‘Muziekbandjes zijn vooral nuttig om de eigen leden van therapie te voorzien’

Paul Baeten Columnist bij Knack Focus

P.B. Gronda, auteur van onder meer Wanderland en Straus Park, blikt terug op zijn muzikale jeugd: ‘Als je lang genoeg op dezelfde school zat of in dezelfde verkaveling woonde, had uiteindelijk iedereen ook wel eens in elke band gespeeld.’

Toen ik opgroeide, zat bijna iedereen die ik kende in een bandje.

Dat is niet echt waar. Maar zo voelde het wel. Waarschijnlijk omdat iedereen die muziek speelt mensen kent die ook muziek spelen. Als je lang genoeg op dezelfde school zat of in dezelfde verkaveling woonde, had uiteindelijk iedereen ook wel eens in elke band gespeeld.

Naar mijn weten heeft elk Vlaams dorp of stadje een spinal-tapeske muziekgeschiedenis van het type ‘de dagen toen den Bolle nog bij Cradle of Redemption speelde’ of ‘van voor de split van Icepony maar juist voor de Gerry van café De Rolluik zijn pols brak en – een halfuur voor de legendarische matineeshow op Rock Heultje – op drums vervangen werd door zijn broer, die nu een vrouw is en Pascale heet en gescheiden is van ik-zou-het-godverdomme-duizend-keer-zeggen.’ Of, in West-Vlaamse dorpen: ‘van voor/na we onverstaanbaar Engels met een gitaar onder vervingen door een onverstaanbaar dialect met een beat onder’.

Bandjes zijn vooral nuttig om de eigen leden van therapie te voorzien

Toen ik steeds vaker naar Italië begon te reizen, viel het op hoe anders het er op dat vlak is. Ik vond bijna niemand die in een groepje zat, en nog straffer: als er al een groepje te vinden was, dan speelden ze bijna altijd uitsluitend covers. Heel uitzonderlijk eens een eigen nummer. Dat was dan Het Eigen Nummer en dat vonden ze zelf ook nooit goed en vaak terecht, want nummers schrijven en covers spelen verhouden zich tot elkaar als schilderen tot painting by numbers.

Net het omgekeerde als mijn ervaringen in Belgie, kortom, waar ‘coverband’ amper rock-‘n-rollder klonk dan ‘fanfare’ , ‘Zornik’ of ‘schaaktoernooi’.

Wat we ook vaak deden, was gaan optreden. In jeugdhuizen, jeugdclubs, jeugdzalen, parochiezalen, cafés, garages, dubbele garages, vrije podia, rockwedstrijden en uiteindelijk natuurlijk ook clubs en festivals.

Ook hier weer: niet zo bij den Italiaan. Hier heb je in de zomer wel eens een bierfeest en daar komen dan groepen die ik nog het best kan omschrijven als ambianceacts. Een goeie zangeres met een groepje gerateerde sessiemuzikanten die meestal halverwege ook een danceduo op laten komen.

Vergeef mij mijn ouderwets gedachtegoed, maar ik geloof wel een beetje dat muziek kunnen maken een van de fundamenten is van een zinvolle jeugd.

En nu hoor ik dat bands veel moeilijker aan shows raken in het circuit van jeugdhuizen en soortgelijke architecturale initiatieven voor de experimenterende leeftijden, omdat comedy meer en meer opkomt.

Als er in Italiu0026#xEB; al een groepje te vinden was, speelden ze bijna altijd uitsluitend covers, terwijl in Belgiu0026#xEB; ‘coverband’ amper rock-‘n-rollder klonk dan ‘fanfare’ of ‘Zornik’.

Stand-uppers kosten minder en vergen een veel eenvoudiger PA. En ze zijn populair. Ik vermoed dat de golf aan comedyspecials op Netflix jongeren doet dromen van een soortgelijke toekomst en het publiek intussen aanleert dat comedy ook een waardig avondje uit kan zijn.

Dat maakt het moeilijk voor mij, omdat ik de inhaalbeweging voor comedy toejuich, en ondanks al mijn liefde voor muziek ook wel lang genoeg in bandjes heb gespeeld om te weten dat ze vaak vooral nuttig zijn om de eigen leden van therapie te voorzien. Maar dat kan van veel comedy ook gezegd worden.

De vraag van 250 subsidie-euro’s van het jeugdhuis wordt dus: is comedy de nieuwe rock-‘n-roll?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content