David Bowie, het 1977-interview: ‘Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden’

© GF / Photo by Sukita

Vandaag precies veertig jaar oud: “Heroes”, de plaat waarop Bowie gewoon Bowie werd. De Nederlandse popjournalist Elly de Waard had in het najaar van 1977 een tête-à-tête met de herboren popster. ‘Op “Heroes” breng ik het heldendom terug naar de jongens in de straat.’

In 1977 nam David Bowie definitief afscheid van de diverse personages waarachter hij zich in zijn beginjaren schuilhield. Bowie was niet langer Ziggy Stardust, Aladdin Sane of The Thin White Duke. Bowie was gewoon Bowie. De Nederlandse popjournalist Elly de Waard had in het najaar van 1977 een tête-à-tête met de herboren ster, die toen net “Heroes” had uitgebracht.

David Bowie zit op een bank in een suite van Hotel de l’Europe in Amsterdam. De kamer is in beige stoffering uitgevoerd. Aan de muur hangen jachttaferelen. Bowie is gekleed in een lichtgeel T-shirt met een Chinees karakter op de borst (‘Het is Hongkong-Chinees’, zegt hij), een kaki broek van het gangbare model – wijd van boven en met enigszins strak naar beneden toelopende pijpen – en laarzen in natuurlijk leer. Zijn haar is even kort als op de hoes van zijn laatste plaat, “Heroes”. Het is heel duidelijk te zien dat zijn ene pupil veel groter is dan de andere. De vorige keer dat hij hier langer verbleef, in februari 1974, droeg hij er een ooglap voor. ‘Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen.’

Bowie heeft een pittige koorts, omdat hij een dag eerder een tyfusinjectie heeft gehad, want hij wil naar het Amazonegebied reizen. Eerst zal de promotietocht voor zijn nieuwe langspeelplaat hem nog langs Parijs, New York en diverse andere grote steden voeren. In de wachtkamer, die in een ander vertrek van het hotel gecreëerd is voor de journalisten en fotografen, en die gewoon de kamer van een van de mensen uit Bowies gevolg is, ligt op een tafel het uit Londen getelexte, tot op de minuut uitgewerkte plan voor Bowies verblijf in Parijs, waarheen hij nog dezelfde avond zal vertrekken. De lijst vermeldt, behalve precieze uren en minuten waarop Bowie op radio en televisie zal verschijnen, waarop hij geschminkt moet worden en waarop de tapes met zijn muziek aanwezig moeten zijn, dat er een suite voor hem gereserveerd moet worden in het Plaza Athene Hotel, dat er permanent een limo voor hem gereed moet staan en dat er een lijfwacht moet zijn. Bowie zal een kleine week in Parijs verblijven.

Ik hou van reizen. De wereld wordt reëler als je reist. Het is niet langer een plek waarover in een boek gesproken wordt.

David Bowie

Doordat hij koorts heeft, spreekt Bowie heel snel en vrijwel constant. De vragen die ik had voorbereid, vallen er zo nu en dan tussen. Hij vertelt dat zijn hoofd net een rubberen bal is die met de kamer mee inkrimpt en uitdijt en dat hij het gevoel heeft dat hij zojuist heel sterke hasj gerookt heeft.

‘Give me another one!’ roept hij quasi-komisch naar een denkbeeldige persoon achter zich. Hij rookt echter gewoon een van zijn Gitanes, die al enkele jaren deel uitmaken van zijn imago. Hij leent mijn aansteker omdat een vorige bezoeker de zijne in zijn zak heeft gestoken. Uiteindelijk zal hij mijn aansteker houden, en die gun ik hem graag. Ik beschouw het als een kleine genoegdoening voor het fraai geborduurde futuristische jasje dat ik, tijdens een ontmoeting in februari 1974, van hem heb meegenomen. Bowie had toen zijn eigen kleermaker bij zich. Die slaagde erin snel weer een nieuw jasje te maken, zij het, door de haast, zonder het borduurwerk. Bowie drinkt thee en maakt, behalve een koortsige, ook een uiterst sympathieke en intelligente indruk.

DAVID BOWIE: Ik reis bijna het hele jaar door. Dat wil zeggen: als ik niet in de studio ben om platen op te nemen. Maar dat kost me niet al te veel tijd. Ik werk snel en gemakkelijk, ben een toegewijde werker. Ik ben ambitieus in mijn werk en heb er toch een enorm plezier in. Het is de vervulling van een soort droom: echt compleet gelukkig te kunnen zijn met wat je doet, met je werk. In december ga ik weer een nieuwe plaat opnemen. Het is veel, ja, het wordt mijn derde dit jaar, nog afgezien van de twee albums die ik met Iggy maakte. Maar tusendoor is er tijd genoeg om te reizen en ik moet nog heel wat landen zien.

De Amazone ken ik niet. Ik ben wel in Zuid-Amerika geweest, maar niet daar. Dat is de reden dat ik er nu heen ga. Rusland heb ik nu een keer of zes volledig bereisd. Per trein, ja (Bowie heeft vliegangst, nvdr.). Dan dringt het land ook beter tot je door. Het hele Oostblok ken ik goed. De rest van Europa ken ik zo langzamerhand op mijn duimpje. Ik ken de beide Amerika’s en het Verre Oosten eveneens. En ik ben verschillende malen in Japan geweest.

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© Daily Mirror/Mirrorpix/Corbis

REISDUIF

Wat blijft er dan nog te doen, als je alles gezien zult hebben?

BOWIE: Ik heb een brandende ambitie om me daarna eindelijk eens te vestigen! Ik heb nog nooit ergens gewoond, nog nooit een huis gehad. Nadat ik drie maanden ergens geweest ben, moet ik er altijd weer vandoor. Ik ben verschrikkelijk rusteloos, dus zal ik nog wel heel lang blijven reizen. Ik hou van het gevoel ergens op een plaats aan te komen waar ik absoluut niets van afweet. En dan meteen mee te gaan leven. Je leert een stad kennen, maakt er vrienden, bezoekt het land eromheen, gaat zwemmen in de Zuid-Chinese zee. De achtergronden en de tradities vul je zo lévend in. De wereld wordt reëler als je reist. Het is niet langer een plek waarover in een boek gesproken wordt. Ik reisde al lang voor ik geld had, het heeft dus niets te maken met het feit dat ik het me in mijn huidige omstandigheden kan permitteren. Het enige dat voor reizen nodig is, is energie en enthousiasme. Je kunt met heel weinig geld heel ver komen en ook met weinig geld rondkomen.

Reizen is niet nodig. Als je door je raam naar buiten kijkt, gebeurt daar ook elke seconde iets anders, als je maar op de details let.

BOWIE: Ja, dat is de visie van een schilder, dat is waar, zo kan ik het ook zien. Maar schilders zitten stil! Ik hou van het effect van de straat op je situatie. Berlijn is daar een ideale stad voor. Ik heb daar nu ruim een jaar af en toe telkens enkele maanden gewoond. Je hebt er alles bij elkaar, een volledige stad met alles erop en eraan, maar ook koeien, velden en meren daar vlakbij. Een dode stad? In zekere zin misschien, maar bepaald niet doods. Het is wel een ernstige stad. De jonge mensen zijn er even serieus als de oudere. Maar alles is er actief, in beweging. Het is een heel belangrijk cultureel centrum. Om een voorbeeld te geven: voor zijn eerste Europese optreden, koos het Chinese Ballet voor Berlijn. Je vindt er ook heel veel goede musea, tentoonstellingen, muziekuitvoeringen. En tegelijkertijd zijn de mensen er reëel, ze houden ook van realistische dingen als nachtclubs, dansen, opgaan in het leven.

Maar ik heb nu genoeg van Berlijn. Het werk dat ik in die sfeer wilde maken, is af – hoogstwaarschijnlijk zal mijn volgende album uit Japan komen. Ik heb er al een goede financiële deal en de apparatuur is er voorhanden.

Punk is een modieuze stroming, zonder substantie. Er zal veel literatuur van overblijven, maar nauwelijks een album.

Bowie

EEN NIEUWE TAAL

Dan zal je volgende plaat vermoedelijk weer heel anders klinken?

BOWIE: Natuurlijk. Dat is de reden dat ik erheen ga. Dát stimuleert me, de sfeer, de verandering. Ik maak gebruik van het contrast dat verschillende plaatsen bieden.

Op mijn laatste twee lp’s war ik een nieuwe taal aan het ontdekken. Een muzikale taal die meer open was. Ik maak geen vastliggende statements meer, ik doe geen uitspraken meer in mijn muziek. Young Americans was het verslag van hoe ik door Amerika geobsedeerd werd, Station to Station was een kreet: ik wilde terugkeren naar Europa. Het was mijn kaartje voor de overtocht terug, om weg te komen uit de Verenigde Staten. Daarna zocht ik een nieuwe taal om in te schrijven. Het moeilijke is dat je, terwijl je zo’n taal aan het vinden bent, alweer een uitspraak produceert, je legt je toch weer vast. Maar mijn nieuwe werk is wel vluchtiger, het is meer efemeer dan wat ik daarvoor maakte. Het is ongewoner. Dat is wat kunst voor mij inhoudt: het scheppen van nieuwe, eigen informatie. Uit de optredens van mijn laatste tournee (in mei 1976 in Amsterdam te zien, geheel in zwart-witte belichting gehouden en met Buñuels Un chien andalou als voorprogramma, heel imponerend – nvdr.) kon men een zekere hoeveelheid ascetische informatie opdoen. Ik verpletterde daarmee alle beelden die ik daarvóór telkens van mezelf getoond had.

Hoe komt het dat je jarenlang geen interviews hebt willen geven en nu opeens wel? BOWIE: Ik wilde in die periode niets over mezelf onthullen. Ik schiep elk jaar een ander personage voor mezelf, dat op een plaat en tijdens de concerten gepresenteerd werd. Die personages moesten dicht blijven, afgesloten, gaaf. De songs, de performance, ikzelf, alles moest in dienst staan van het personage dat ik creëerde, en die rol moest ik tot het einde uitspelen.

HEROES

Ik vind interviews ook niet echt noodzakelijk. In de muziek hoor je meer dan genoeg.

BOWIE: Daar ben ik het volkomen mee eens. Het is ook alleen de riooljournalistiek die je achternazit. De populaire landelijke bladen die in je privéleven zitten te roeren om er wat te kunnen uitpikken. Dat ergert me. Het stoort me dat ik, met de intellectuele pretenties die ik heb, voor de Daily Mirror alleen interessant ben om met wie ik verdorie nu weer naar bed ga. Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen. Dat is de reden dat ik nu opener ben en interviews geef. Ik kan nu ook over mijn vroegere personages praten zonder dat ik de behoefte voel, of zelfs de noodzaak heb – zoals ik altijd had op het podium, als ik ze aan het neerzetten was – om tegen mezelf te zeggen: ‘David, het is in orde, ik ben het niet.’

Bijna tegelijk met “Heroes” verscheen er een plaat van de punkgroep The Stranglers die No More Heroes heet. Vind je dat veelbetekenend?

BOWIE: Ja, enorm. Maar ik denk toch dat het een kwestie van synchroniciteit geweest is. Ook al heb ik die plaat nog niet gehoord, ik ben er zeker van dat wij twee kanten van dezelfde medaille vertegenwoordigen. Mijn held is namelijk een held van de straat. Ik breng het heldendom juist terug naar de jongens in de straat. Mijn boodschap is: geen mythische helden meer. En ik ben pronkziek genoeg om te denken dat The Stranglers hetzelfde zeggen, maar op een verkeerde manier. De hele punkbeweging komt mij trouwens voor als een beweging die wanhopig op zoek is naar een thema. Ze beschikken over een gigantische hoop mediaruimte, maar niet over een onderwerp waarover ze het kunnen hebben. Enthousiasme is er genoeg en aan arrogante poses geen gebrek. Daar zie je ze weer staan op de voorpagina van Melody Maker: de houding is prima, de kleding uitgezocht en met de grootste moeite proberen ze er een gevaarlijk of gewelddadig mogelijke uitspraak te bedenken. Het zijn modieuze stromingen, ze hebben geen substantie. Het is vergelijkbaar met de conceptuele kunst die je in de jaren zestig had. Een enorme hoeveelheid theorieën – een hele bibliotheek bestaat erover -, maar een substantieel bewijs van dat hét bestond ontbreekt. Zo is het ook met de punk. Er zal veel literatuur van overblijven, maar nauwelijks een album. Acht, het zal ten slotte wel iets opleveren in de vorm van nieuwe artiesten, maar we moeten wel uitkijken dat we de zaak niet doodpraten voor het begonnen is. Een groep als The Clash heeft een aantal heel goede songs geschreven en ja, Rotten is groots. (ironisch) That kid has got it, zoals wij in de showbusiness zeggen. Maar ik heb het gevoel dat hij eigenlijk niets met punk te maken heeft en alles met die goeie ouwe showbusiness!

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© GF / Photo by Sukita

Je hebt altijd punks gehad: Iggy, Mott the Hoople. Het verschil met nu is alleen dat zij eenlingen waren en er nu sprake is van een hele generatie, wat toch wel een belangrijk verschil is.

BOWIE: Ja, Mott the Hoople had een heleboel gemeen met wat er nu gebeurt. Je had ook een groep die The Third World War heette, ken je die? Zo rond 1969. Er zat een jongen in die Ian Dury heette, hij zit nu bij Stiff Records. Op welk label zaten ze ook alweer? Regal Zonophone! Dat was het. Een heel goed geheugen, David! Die hebben een paar platen gemaakt – riffs als een zwaar metalen Hendrix en met goeie teksten soms. (Staat op en zingt enthousiast enkele veelbetekenende regels en verbale vondsten die hij zich op slag herinnert.)

Hoe ben je bij Brian Eno terechtgekomen?

BOWIE: Ik kende hem al voordat hij in Roxy Music zat. We kunnen het goed met elkaar vinden en hebben dezelfde opvattingen over muziek. We zijn heel hechte vrienden geworden. Vroeger ontmoette ik hem wel in clubs, maar we hadden toen nooit veel tijd voor elkaar. Toen kwam hij in Roxy Music, dat een buitengewoon belangrijke groep is geweest. Het is een schande en ook heel jammer dat alles zo is afgelopen, en ook zo snel. Eno was een van de oprichters van die groep, nota bene.

Probeer je hedendaagse avant-gardemuziek te combineren met rock-‘n-roll?

BOWIE: Ja, dat is wat ik doe, alhoewel ik er ook weer een beetje huiverig voor ben. Ik wil namelijk niet bekend komen te staan als de man die de avant-garde in de rock probeert te brengen, alleen dát etiket te krijgen. Ik ben er niet zo zeker van dat Eno daar tegen zou zijn. hij blijft er wat vaag over, opzettelijk denk ik, maar ik heb het gevoel dat hij het wel zou willen. (lacht) Ik haat het om ruzie met hem te maken, want hij wint het altijd van me! Hij is dol op debatteren en discussiëren. Hij reist ook heel Engeland af en geeft lezingen op universiteiten. De combinatie van Eno en Robert Fripp is werkelijk heel komisch. Fripp is iemand die uit een gehucht in Midden-Engeland komt en er nog steeds dat boerenaccent op na houdt. Zijn intellectuele capaciteiten zijn dezelfde als die van Eno, een spraakwaterval, uitgebreid te praten en te filosoferen over dat hij dit en dat bedacht heeft en dat zal gaan doen. Fripp komt er dan breeduit naast zitten en begint op die boerse manier van hem en met dat accent alles wat Eno gezegd heeft rustig uit te rafelen en aan een analyse te onderwerpen. (lacht) Dat is ongelooflijk geestig. Ze vormen samen een soort cerebrale Laurel en Hardy. Uiterlijk hebben ze niets met dat tweetal gemeen, maar wel in de manier waarop ze elkaar bestoken!

Ik heb mijn hele leven altijd zelf het front moeten vormen, in het spotlicht moeten staan, zorgen dat alles klopte – alles moeten dragen.

Bowie

GERMAN ROCK

Waarom hou je van die Duitse groepen als Kraftwerk en Tangerine Dream?

BOWIE: Daar hou ik helemaal niet van! Ik vind alleen Edgar Froese, de gitarist van Tangerine Dream, heel goed, en dan nog alleen zijn solowerk. Ik ben helemaal niet zo’n German rockaficionado. De muziek waar ik in dat genre van hou, is die van Philip Glass, Steve Reich, Eno en Robert Fripp, en dit zijn, zoals je begrijpt, slechts enkele voorbeelden. Wat de meeste van die Duitse groepen doen, is sterk nihilistisch, het zijn de Stooges zonder Iggy – brain destructing.

Denk je dat Iggy het in zijn eentje zal kunnen maken, nu hij weer zonder jou moet optreden?

BOWIE: Iggy heeft het tien jaar geleden al gemaakt. En voor de rest: ik weet het niet. wie zal het zeggen? Op dit moment gaat het goed. De maanden dat ik, dit afgelopen voorjaar, gewoon aan de piano zat in zijn begeleidingsgroep waren de fijnste van mijn leven. Zo zorgeloos – zo heb ik voor mezelf nooit kunnen optreden. Ik ging het podium op en speelde en na afloop ging ik lekker naar de kleedkamer, waar ik een beetje kon napraten met de muzikanten, een drankje drinken. Ik heb mijn hele leven altijd zelf het front moeten vormen, in de spotlights moeten staan, zorgen dat alles klopte – alles moeten dragen.

© Vrij Nederland.

Dit interview is verschenen in de Knack Collector’s Edition over David Bowie, nog steeds te koop via mediaclub.be.

In 1977 nam David Bowie definitief afscheid van de diverse personages waarachter hij zich in zijn beginjaren schuilhield. Bowie was niet langer Ziggy Stardust, Aladdin Sane of The Thin White Duke. Bowie was gewoon Bowie. De Nederlandse popjournalist Elly de Waard had in het najaar van 1977 een tête-à-tête met de herboren ster, die toen net “Heroes” had uitgebracht.

David Bowie zit op een bank in een suite van Hotel de l’Europe in Amsterdam. De kamer is in beige stoffering uitgevoerd. Aan de muur hangen jachttaferelen. Bowie is gekleed in een lichtgeel T-shirt met een Chinees karakter op de borst (‘Het is Hongkong-Chinees’, zegt hij), een kaki broek van het gangbare model – wijd van boven en met enigszins strak naar beneden toelopende pijpen – en laarzen in natuurlijk leer. Zijn haar is even kort als op de hoes van zijn laatste plaat, “Heroes”. Het is heel duidelijk te zien dat zijn ene pupil veel groter is dan de andere. De vorige keer dat hij hier langer verbleef, in februari 1974, droeg hij er een ooglap voor. ‘Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen.’

Bowie heeft een pittige koorts, omdat hij een dag eerder een tyfusinjectie heeft gehad, want hij wil naar het Amazonegebied reizen. Eerst zal de promotietocht voor zijn nieuwe langspeelplaat hem nog langs Parijs, New York en diverse andere grote steden voeren. In de wachtkamer, die in een ander vertrek van het hotel gecreëerd is voor de journalisten en fotografen, en die gewoon de kamer van een van de mensen uit Bowies gevolg is, ligt op een tafel het uit Londen getelexte, tot op de minuut uitgewerkte plan voor Bowies verblijf in Parijs, waarheen hij nog dezelfde avond zal vertrekken. De lijst vermeldt, behalve precieze uren en minuten waarop Bowie op radio en televisie zal verschijnen, waarop hij geschminkt moet worden en waarop de tapes met zijn muziek aanwezig moeten zijn, dat er een suite voor hem gereserveerd moet worden in het Plaza Athene Hotel, dat er permanent een limo voor hem gereed moet staan en dat er een lijfwacht moet zijn. Bowie zal een kleine week in Parijs verblijven.

Doordat hij koorts heeft, spreekt Bowie heel snel en vrijwel constant. De vragen die ik had voorbereid, vallen er zo nu en dan tussen. Hij vertelt dat zijn hoofd net een rubberen bal is die met de kamer mee inkrimpt en uitdijt en dat hij het gevoel heeft dat hij zojuist heel sterke hasj gerookt heeft.

‘Give me another one!’ roept hij quasi-komisch naar een denkbeeldige persoon achter zich. Hij rookt echter gewoon een van zijn Gitanes, die al enkele jaren deel uitmaken van zijn imago. Hij leent mijn aansteker omdat een vorige bezoeker de zijne in zijn zak heeft gestoken. Uiteindelijk zal hij mijn aansteker houden, en die gun ik hem graag. Ik beschouw het als een kleine genoegdoening voor het fraai geborduurde futuristische jasje dat ik, tijdens een ontmoeting in februari 1974, van hem heb meegenomen. Bowie had toen zijn eigen kleermaker bij zich. Die slaagde erin snel weer een nieuw jasje te maken, zij het, door de haast, zonder het borduurwerk. Bowie drinkt thee en maakt, behalve een koortsige, ook een uiterst sympathieke en intelligente indruk.

DAVID BOWIE: Ik reis bijna het hele jaar door. Dat wil zeggen: als ik niet in de studio ben om platen op te nemen. Maar dat kost me niet al te veel tijd. Ik werk snel en gemakkelijk, ben een toegewijde werker. Ik ben ambitieus in mijn werk en heb er toch een enorm plezier in. Het is de vervulling van een soort droom: echt compleet gelukkig te kunnen zijn met wat je doet, met je werk. In december ga ik weer een nieuwe plaat opnemen. Het is veel, ja, het wordt mijn derde dit jaar, nog afgezien van de twee albums die ik met Iggy maakte. Maar tusendoor is er tijd genoeg om te reizen en ik moet nog heel wat landen zien.

De Amazone ken ik niet. Ik ben wel in Zuid-Amerika geweest, maar niet daar. Dat is de reden dat ik er nu heen ga. Rusland heb ik nu een keer of zes volledig bereisd. Per trein, ja (Bowie heeft vliegangst, nvdr.). Dan dringt het land ook beter tot je door. Het hele Oostblok ken ik goed. De rest van Europa ken ik zo langzamerhand op mijn duimpje. Ik ken de beide Amerika’s en het Verre Oosten eveneens. En ik ben verschillende malen in Japan geweest.

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© Daily Mirror/Mirrorpix/Corbis

REISDUIF

Wat blijft er dan nog te doen, als je alles gezien zult hebben?

BOWIE: Ik heb een brandende ambitie om me daarna eindelijk eens te vestigen! Ik heb nog nooit ergens gewoond, nog nooit een huis gehad. Nadat ik drie maanden ergens geweest ben, moet ik er altijd weer vandoor. Ik ben verschrikkelijk rusteloos, dus zal ik nog wel heel lang blijven reizen. Ik hou van het gevoel ergens op een plaats aan te komen waar ik absoluut niets van afweet. En dan meteen mee te gaan leven. Je leert een stad kennen, maakt er vrienden, bezoekt het land eromheen, gaat zwemmen in de Zuid-Chinese zee. De achtergronden en de tradities vul je zo lévend in. De wereld wordt reëler als je reist. Het is niet langer een plek waarover in een boek gesproken wordt. Ik reisde al lang voor ik geld had, het heeft dus niets te maken met het feit dat ik het me in mijn huidige omstandigheden kan permitteren. Het enige dat voor reizen nodig is, is energie en enthousiasme. Je kunt met heel weinig geld heel ver komen en ook met weinig geld rondkomen.

Reizen is niet nodig. Als je door je raam naar buiten kijkt, gebeurt daar ook elke seconde iets anders, als je maar op de details let.

BOWIE: Ja, dat is de visie van een schilder, dat is waar, zo kan ik het ook zien. Maar schilders zitten stil! Ik hou van het effect van de straat op je situatie. Berlijn is daar een ideale stad voor. Ik heb daar nu ruim een jaar af en toe telkens enkele maanden gewoond. Je hebt er alles bij elkaar, een volledige stad met alles erop en eraan, maar ook koeien, velden en meren daar vlakbij. Een dode stad? In zekere zin misschien, maar bepaald niet doods. Het is wel een ernstige stad. De jonge mensen zijn er even serieus als de oudere. Maar alles is er actief, in beweging. Het is een heel belangrijk cultureel centrum. Om een voorbeeld te geven: voor zijn eerste Europese optreden, koos het Chinese Ballet voor Berlijn. Je vindt er ook heel veel goede musea, tentoonstellingen, muziekuitvoeringen. En tegelijkertijd zijn de mensen er reëel, ze houden ook van realistische dingen als nachtclubs, dansen, opgaan in het leven.

Maar ik heb nu genoeg van Berlijn. Het werk dat ik in die sfeer wilde maken, is af – hoogstwaarschijnlijk zal mijn volgende album uit Japan komen. Ik heb er al een goede financiële deal en de apparatuur is er voorhanden.

EEN NIEUWE TAAL

Dan zal je volgende plaat vermoedelijk weer heel anders klinken?

BOWIE: Natuurlijk. Dat is de reden dat ik erheen ga. Dát stimuleert me, de sfeer, de verandering. Ik maak gebruik van het contrast dat verschillende plaatsen bieden.

Op mijn laatste twee lp’s war ik een nieuwe taal aan het ontdekken. Een muzikale taal die meer open was. Ik maak geen vastliggende statements meer, ik doe geen uitspraken meer in mijn muziek. Young Americans was het verslag van hoe ik door Amerika geobsedeerd werd, Station to Station was een kreet: ik wilde terugkeren naar Europa. Het was mijn kaartje voor de overtocht terug, om weg te komen uit de Verenigde Staten. Daarna zocht ik een nieuwe taal om in te schrijven. Het moeilijke is dat je, terwijl je zo’n taal aan het vinden bent, alweer een uitspraak produceert, je legt je toch weer vast. Maar mijn nieuwe werk is wel vluchtiger, het is meer efemeer dan wat ik daarvoor maakte. Het is ongewoner. Dat is wat kunst voor mij inhoudt: het scheppen van nieuwe, eigen informatie. Uit de optredens van mijn laatste tournee (in mei 1976 in Amsterdam te zien, geheel in zwart-witte belichting gehouden en met Buñuels Un chien andalou als voorprogramma, heel imponerend – nvdr.) kon men een zekere hoeveelheid ascetische informatie opdoen. Ik verpletterde daarmee alle beelden die ik daarvóór telkens van mezelf getoond had.

Hoe komt het dat je jarenlang geen interviews hebt willen geven en nu opeens wel? BOWIE: Ik wilde in die periode niets over mezelf onthullen. Ik schiep elk jaar een ander personage voor mezelf, dat op een plaat en tijdens de concerten gepresenteerd werd. Die personages moesten dicht blijven, afgesloten, gaaf. De songs, de performance, ikzelf, alles moest in dienst staan van het personage dat ik creëerde, en die rol moest ik tot het einde uitspelen.

HEROES

Ik vind interviews ook niet echt noodzakelijk. In de muziek hoor je meer dan genoeg.

BOWIE: Daar ben ik het volkomen mee eens. Het is ook alleen de riooljournalistiek die je achternazit. De populaire landelijke bladen die in je privéleven zitten te roeren om er wat te kunnen uitpikken. Dat ergert me. Het stoort me dat ik, met de intellectuele pretenties die ik heb, voor de Daily Mirror alleen interessant ben om met wie ik verdorie nu weer naar bed ga. Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen. Dat is de reden dat ik nu opener ben en interviews geef. Ik kan nu ook over mijn vroegere personages praten zonder dat ik de behoefte voel, of zelfs de noodzaak heb – zoals ik altijd had op het podium, als ik ze aan het neerzetten was – om tegen mezelf te zeggen: ‘David, het is in orde, ik ben het niet.’

Bijna tegelijk met “Heroes” verscheen er een plaat van de punkgroep The Stranglers die No More Heroes heet. Vind je dat veelbetekenend?

BOWIE: Ja, enorm. Maar ik denk toch dat het een kwestie van synchroniciteit geweest is. Ook al heb ik die plaat nog niet gehoord, ik ben er zeker van dat wij twee kanten van dezelfde medaille vertegenwoordigen. Mijn held is namelijk een held van de straat. Ik breng het heldendom juist terug naar de jongens in de straat. Mijn boodschap is: geen mythische helden meer. En ik ben pronkziek genoeg om te denken dat The Stranglers hetzelfde zeggen, maar op een verkeerde manier. De hele punkbeweging komt mij trouwens voor als een beweging die wanhopig op zoek is naar een thema. Ze beschikken over een gigantische hoop mediaruimte, maar niet over een onderwerp waarover ze het kunnen hebben. Enthousiasme is er genoeg en aan arrogante poses geen gebrek. Daar zie je ze weer staan op de voorpagina van Melody Maker: de houding is prima, de kleding uitgezocht en met de grootste moeite proberen ze er een gevaarlijk of gewelddadig mogelijke uitspraak te bedenken. Het zijn modieuze stromingen, ze hebben geen substantie. Het is vergelijkbaar met de conceptuele kunst die je in de jaren zestig had. Een enorme hoeveelheid theorieën – een hele bibliotheek bestaat erover -, maar een substantieel bewijs van dat hét bestond ontbreekt. Zo is het ook met de punk. Er zal veel literatuur van overblijven, maar nauwelijks een album. Acht, het zal ten slotte wel iets opleveren in de vorm van nieuwe artiesten, maar we moeten wel uitkijken dat we de zaak niet doodpraten voor het begonnen is. Een groep als The Clash heeft een aantal heel goede songs geschreven en ja, Rotten is groots. (ironisch) That kid has got it, zoals wij in de showbusiness zeggen. Maar ik heb het gevoel dat hij eigenlijk niets met punk te maken heeft en alles met die goeie ouwe showbusiness!

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© GF / Photo by Sukita

Je hebt altijd punks gehad: Iggy, Mott the Hoople. Het verschil met nu is alleen dat zij eenlingen waren en er nu sprake is van een hele generatie, wat toch wel een belangrijk verschil is.

BOWIE: Ja, Mott the Hoople had een heleboel gemeen met wat er nu gebeurt. Je had ook een groep die The Third World War heette, ken je die? Zo rond 1969. Er zat een jongen in die Ian Dury heette, hij zit nu bij Stiff Records. Op welk label zaten ze ook alweer? Regal Zonophone! Dat was het. Een heel goed geheugen, David! Die hebben een paar platen gemaakt – riffs als een zwaar metalen Hendrix en met goeie teksten soms. (Staat op en zingt enthousiast enkele veelbetekenende regels en verbale vondsten die hij zich op slag herinnert.)

Hoe ben je bij Brian Eno terechtgekomen?

BOWIE: Ik kende hem al voordat hij in Roxy Music zat. We kunnen het goed met elkaar vinden en hebben dezelfde opvattingen over muziek. We zijn heel hechte vrienden geworden. Vroeger ontmoette ik hem wel in clubs, maar we hadden toen nooit veel tijd voor elkaar. Toen kwam hij in Roxy Music, dat een buitengewoon belangrijke groep is geweest. Het is een schande en ook heel jammer dat alles zo is afgelopen, en ook zo snel. Eno was een van de oprichters van die groep, nota bene.

Probeer je hedendaagse avant-gardemuziek te combineren met rock-‘n-roll?

BOWIE: Ja, dat is wat ik doe, alhoewel ik er ook weer een beetje huiverig voor ben. Ik wil namelijk niet bekend komen te staan als de man die de avant-garde in de rock probeert te brengen, alleen dát etiket te krijgen. Ik ben er niet zo zeker van dat Eno daar tegen zou zijn. hij blijft er wat vaag over, opzettelijk denk ik, maar ik heb het gevoel dat hij het wel zou willen. (lacht) Ik haat het om ruzie met hem te maken, want hij wint het altijd van me! Hij is dol op debatteren en discussiëren. Hij reist ook heel Engeland af en geeft lezingen op universiteiten. De combinatie van Eno en Robert Fripp is werkelijk heel komisch. Fripp is iemand die uit een gehucht in Midden-Engeland komt en er nog steeds dat boerenaccent op na houdt. Zijn intellectuele capaciteiten zijn dezelfde als die van Eno, een spraakwaterval, uitgebreid te praten en te filosoferen over dat hij dit en dat bedacht heeft en dat zal gaan doen. Fripp komt er dan breeduit naast zitten en begint op die boerse manier van hem en met dat accent alles wat Eno gezegd heeft rustig uit te rafelen en aan een analyse te onderwerpen. (lacht) Dat is ongelooflijk geestig. Ze vormen samen een soort cerebrale Laurel en Hardy. Uiterlijk hebben ze niets met dat tweetal gemeen, maar wel in de manier waarop ze elkaar bestoken!

GERMAN ROCK

Waarom hou je van die Duitse groepen als Kraftwerk en Tangerine Dream?

BOWIE: Daar hou ik helemaal niet van! Ik vind alleen Edgar Froese, de gitarist van Tangerine Dream, heel goed, en dan nog alleen zijn solowerk. Ik ben helemaal niet zo’n German rockaficionado. De muziek waar ik in dat genre van hou, is die van Philip Glass, Steve Reich, Eno en Robert Fripp, en dit zijn, zoals je begrijpt, slechts enkele voorbeelden. Wat de meeste van die Duitse groepen doen, is sterk nihilistisch, het zijn de Stooges zonder Iggy – brain destructing.

Denk je dat Iggy het in zijn eentje zal kunnen maken, nu hij weer zonder jou moet optreden?

BOWIE: Iggy heeft het tien jaar geleden al gemaakt. En voor de rest: ik weet het niet. wie zal het zeggen? Op dit moment gaat het goed. De maanden dat ik, dit afgelopen voorjaar, gewoon aan de piano zat in zijn begeleidingsgroep waren de fijnste van mijn leven. Zo zorgeloos – zo heb ik voor mezelf nooit kunnen optreden. Ik ging het podium op en speelde en na afloop ging ik lekker naar de kleedkamer, waar ik een beetje kon napraten met de muzikanten, een drankje drinken. Ik heb mijn hele leven altijd zelf het front moeten vormen, in de spotlights moeten staan, zorgen dat alles klopte – alles moeten dragen.

© Vrij Nederland.

Dit interview is verschenen in de Knack Collector’s Edition over David Bowie, nog steeds te koop via mediaclub.be.

In 1977 nam David Bowie definitief afscheid van de diverse personages waarachter hij zich in zijn beginjaren schuilhield. Bowie was niet langer Ziggy Stardust, Aladdin Sane of The Thin White Duke. Bowie was gewoon Bowie. De Nederlandse popjournalist Elly de Waard had in het najaar van 1977 een tête-à-tête met de herboren ster, die toen net “Heroes” had uitgebracht.

David Bowie zit op een bank in een suite van Hotel de l’Europe in Amsterdam. De kamer is in beige stoffering uitgevoerd. Aan de muur hangen jachttaferelen. Bowie is gekleed in een lichtgeel T-shirt met een Chinees karakter op de borst (‘Het is Hongkong-Chinees’, zegt hij), een kaki broek van het gangbare model – wijd van boven en met enigszins strak naar beneden toelopende pijpen – en laarzen in natuurlijk leer. Zijn haar is even kort als op de hoes van zijn laatste plaat, “Heroes”. Het is heel duidelijk te zien dat zijn ene pupil veel groter is dan de andere. De vorige keer dat hij hier langer verbleef, in februari 1974, droeg hij er een ooglap voor. ‘Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen.’

Bowie heeft een pittige koorts, omdat hij een dag eerder een tyfusinjectie heeft gehad, want hij wil naar het Amazonegebied reizen. Eerst zal de promotietocht voor zijn nieuwe langspeelplaat hem nog langs Parijs, New York en diverse andere grote steden voeren. In de wachtkamer, die in een ander vertrek van het hotel gecreëerd is voor de journalisten en fotografen, en die gewoon de kamer van een van de mensen uit Bowies gevolg is, ligt op een tafel het uit Londen getelexte, tot op de minuut uitgewerkte plan voor Bowies verblijf in Parijs, waarheen hij nog dezelfde avond zal vertrekken. De lijst vermeldt, behalve precieze uren en minuten waarop Bowie op radio en televisie zal verschijnen, waarop hij geschminkt moet worden en waarop de tapes met zijn muziek aanwezig moeten zijn, dat er een suite voor hem gereserveerd moet worden in het Plaza Athene Hotel, dat er permanent een limo voor hem gereed moet staan en dat er een lijfwacht moet zijn. Bowie zal een kleine week in Parijs verblijven.

Doordat hij koorts heeft, spreekt Bowie heel snel en vrijwel constant. De vragen die ik had voorbereid, vallen er zo nu en dan tussen. Hij vertelt dat zijn hoofd net een rubberen bal is die met de kamer mee inkrimpt en uitdijt en dat hij het gevoel heeft dat hij zojuist heel sterke hasj gerookt heeft.

‘Give me another one!’ roept hij quasi-komisch naar een denkbeeldige persoon achter zich. Hij rookt echter gewoon een van zijn Gitanes, die al enkele jaren deel uitmaken van zijn imago. Hij leent mijn aansteker omdat een vorige bezoeker de zijne in zijn zak heeft gestoken. Uiteindelijk zal hij mijn aansteker houden, en die gun ik hem graag. Ik beschouw het als een kleine genoegdoening voor het fraai geborduurde futuristische jasje dat ik, tijdens een ontmoeting in februari 1974, van hem heb meegenomen. Bowie had toen zijn eigen kleermaker bij zich. Die slaagde erin snel weer een nieuw jasje te maken, zij het, door de haast, zonder het borduurwerk. Bowie drinkt thee en maakt, behalve een koortsige, ook een uiterst sympathieke en intelligente indruk.

DAVID BOWIE: Ik reis bijna het hele jaar door. Dat wil zeggen: als ik niet in de studio ben om platen op te nemen. Maar dat kost me niet al te veel tijd. Ik werk snel en gemakkelijk, ben een toegewijde werker. Ik ben ambitieus in mijn werk en heb er toch een enorm plezier in. Het is de vervulling van een soort droom: echt compleet gelukkig te kunnen zijn met wat je doet, met je werk. In december ga ik weer een nieuwe plaat opnemen. Het is veel, ja, het wordt mijn derde dit jaar, nog afgezien van de twee albums die ik met Iggy maakte. Maar tusendoor is er tijd genoeg om te reizen en ik moet nog heel wat landen zien.

De Amazone ken ik niet. Ik ben wel in Zuid-Amerika geweest, maar niet daar. Dat is de reden dat ik er nu heen ga. Rusland heb ik nu een keer of zes volledig bereisd. Per trein, ja (Bowie heeft vliegangst, nvdr.). Dan dringt het land ook beter tot je door. Het hele Oostblok ken ik goed. De rest van Europa ken ik zo langzamerhand op mijn duimpje. Ik ken de beide Amerika’s en het Verre Oosten eveneens. En ik ben verschillende malen in Japan geweest.

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© Daily Mirror/Mirrorpix/Corbis

REISDUIF

Wat blijft er dan nog te doen, als je alles gezien zult hebben?

BOWIE: Ik heb een brandende ambitie om me daarna eindelijk eens te vestigen! Ik heb nog nooit ergens gewoond, nog nooit een huis gehad. Nadat ik drie maanden ergens geweest ben, moet ik er altijd weer vandoor. Ik ben verschrikkelijk rusteloos, dus zal ik nog wel heel lang blijven reizen. Ik hou van het gevoel ergens op een plaats aan te komen waar ik absoluut niets van afweet. En dan meteen mee te gaan leven. Je leert een stad kennen, maakt er vrienden, bezoekt het land eromheen, gaat zwemmen in de Zuid-Chinese zee. De achtergronden en de tradities vul je zo lévend in. De wereld wordt reëler als je reist. Het is niet langer een plek waarover in een boek gesproken wordt. Ik reisde al lang voor ik geld had, het heeft dus niets te maken met het feit dat ik het me in mijn huidige omstandigheden kan permitteren. Het enige dat voor reizen nodig is, is energie en enthousiasme. Je kunt met heel weinig geld heel ver komen en ook met weinig geld rondkomen.

Reizen is niet nodig. Als je door je raam naar buiten kijkt, gebeurt daar ook elke seconde iets anders, als je maar op de details let.

BOWIE: Ja, dat is de visie van een schilder, dat is waar, zo kan ik het ook zien. Maar schilders zitten stil! Ik hou van het effect van de straat op je situatie. Berlijn is daar een ideale stad voor. Ik heb daar nu ruim een jaar af en toe telkens enkele maanden gewoond. Je hebt er alles bij elkaar, een volledige stad met alles erop en eraan, maar ook koeien, velden en meren daar vlakbij. Een dode stad? In zekere zin misschien, maar bepaald niet doods. Het is wel een ernstige stad. De jonge mensen zijn er even serieus als de oudere. Maar alles is er actief, in beweging. Het is een heel belangrijk cultureel centrum. Om een voorbeeld te geven: voor zijn eerste Europese optreden, koos het Chinese Ballet voor Berlijn. Je vindt er ook heel veel goede musea, tentoonstellingen, muziekuitvoeringen. En tegelijkertijd zijn de mensen er reëel, ze houden ook van realistische dingen als nachtclubs, dansen, opgaan in het leven.

Maar ik heb nu genoeg van Berlijn. Het werk dat ik in die sfeer wilde maken, is af – hoogstwaarschijnlijk zal mijn volgende album uit Japan komen. Ik heb er al een goede financiële deal en de apparatuur is er voorhanden.

EEN NIEUWE TAAL

Dan zal je volgende plaat vermoedelijk weer heel anders klinken?

BOWIE: Natuurlijk. Dat is de reden dat ik erheen ga. Dát stimuleert me, de sfeer, de verandering. Ik maak gebruik van het contrast dat verschillende plaatsen bieden.

Op mijn laatste twee lp’s war ik een nieuwe taal aan het ontdekken. Een muzikale taal die meer open was. Ik maak geen vastliggende statements meer, ik doe geen uitspraken meer in mijn muziek. Young Americans was het verslag van hoe ik door Amerika geobsedeerd werd, Station to Station was een kreet: ik wilde terugkeren naar Europa. Het was mijn kaartje voor de overtocht terug, om weg te komen uit de Verenigde Staten. Daarna zocht ik een nieuwe taal om in te schrijven. Het moeilijke is dat je, terwijl je zo’n taal aan het vinden bent, alweer een uitspraak produceert, je legt je toch weer vast. Maar mijn nieuwe werk is wel vluchtiger, het is meer efemeer dan wat ik daarvoor maakte. Het is ongewoner. Dat is wat kunst voor mij inhoudt: het scheppen van nieuwe, eigen informatie. Uit de optredens van mijn laatste tournee (in mei 1976 in Amsterdam te zien, geheel in zwart-witte belichting gehouden en met Buñuels Un chien andalou als voorprogramma, heel imponerend – nvdr.) kon men een zekere hoeveelheid ascetische informatie opdoen. Ik verpletterde daarmee alle beelden die ik daarvóór telkens van mezelf getoond had.

Hoe komt het dat je jarenlang geen interviews hebt willen geven en nu opeens wel? BOWIE: Ik wilde in die periode niets over mezelf onthullen. Ik schiep elk jaar een ander personage voor mezelf, dat op een plaat en tijdens de concerten gepresenteerd werd. Die personages moesten dicht blijven, afgesloten, gaaf. De songs, de performance, ikzelf, alles moest in dienst staan van het personage dat ik creëerde, en die rol moest ik tot het einde uitspelen.

HEROES

Ik vind interviews ook niet echt noodzakelijk. In de muziek hoor je meer dan genoeg.

BOWIE: Daar ben ik het volkomen mee eens. Het is ook alleen de riooljournalistiek die je achternazit. De populaire landelijke bladen die in je privéleven zitten te roeren om er wat te kunnen uitpikken. Dat ergert me. Het stoort me dat ik, met de intellectuele pretenties die ik heb, voor de Daily Mirror alleen interessant ben om met wie ik verdorie nu weer naar bed ga. Maar nu, op mijn nieuwe album, hoef ik geen rol meer te spelen. Dat is de reden dat ik nu opener ben en interviews geef. Ik kan nu ook over mijn vroegere personages praten zonder dat ik de behoefte voel, of zelfs de noodzaak heb – zoals ik altijd had op het podium, als ik ze aan het neerzetten was – om tegen mezelf te zeggen: ‘David, het is in orde, ik ben het niet.’

Bijna tegelijk met “Heroes” verscheen er een plaat van de punkgroep The Stranglers die No More Heroes heet. Vind je dat veelbetekenend?

BOWIE: Ja, enorm. Maar ik denk toch dat het een kwestie van synchroniciteit geweest is. Ook al heb ik die plaat nog niet gehoord, ik ben er zeker van dat wij twee kanten van dezelfde medaille vertegenwoordigen. Mijn held is namelijk een held van de straat. Ik breng het heldendom juist terug naar de jongens in de straat. Mijn boodschap is: geen mythische helden meer. En ik ben pronkziek genoeg om te denken dat The Stranglers hetzelfde zeggen, maar op een verkeerde manier. De hele punkbeweging komt mij trouwens voor als een beweging die wanhopig op zoek is naar een thema. Ze beschikken over een gigantische hoop mediaruimte, maar niet over een onderwerp waarover ze het kunnen hebben. Enthousiasme is er genoeg en aan arrogante poses geen gebrek. Daar zie je ze weer staan op de voorpagina van Melody Maker: de houding is prima, de kleding uitgezocht en met de grootste moeite proberen ze er een gevaarlijk of gewelddadig mogelijke uitspraak te bedenken. Het zijn modieuze stromingen, ze hebben geen substantie. Het is vergelijkbaar met de conceptuele kunst die je in de jaren zestig had. Een enorme hoeveelheid theorieën – een hele bibliotheek bestaat erover -, maar een substantieel bewijs van dat hét bestond ontbreekt. Zo is het ook met de punk. Er zal veel literatuur van overblijven, maar nauwelijks een album. Acht, het zal ten slotte wel iets opleveren in de vorm van nieuwe artiesten, maar we moeten wel uitkijken dat we de zaak niet doodpraten voor het begonnen is. Een groep als The Clash heeft een aantal heel goede songs geschreven en ja, Rotten is groots. (ironisch) That kid has got it, zoals wij in de showbusiness zeggen. Maar ik heb het gevoel dat hij eigenlijk niets met punk te maken heeft en alles met die goeie ouwe showbusiness!

David Bowie, het 1977-interview: 'Ik wil niet alléén als avant-gardist bestempeld worden'
© GF / Photo by Sukita

Je hebt altijd punks gehad: Iggy, Mott the Hoople. Het verschil met nu is alleen dat zij eenlingen waren en er nu sprake is van een hele generatie, wat toch wel een belangrijk verschil is.

BOWIE: Ja, Mott the Hoople had een heleboel gemeen met wat er nu gebeurt. Je had ook een groep die The Third World War heette, ken je die? Zo rond 1969. Er zat een jongen in die Ian Dury heette, hij zit nu bij Stiff Records. Op welk label zaten ze ook alweer? Regal Zonophone! Dat was het. Een heel goed geheugen, David! Die hebben een paar platen gemaakt – riffs als een zwaar metalen Hendrix en met goeie teksten soms. (Staat op en zingt enthousiast enkele veelbetekenende regels en verbale vondsten die hij zich op slag herinnert.)

Hoe ben je bij Brian Eno terechtgekomen?

BOWIE: Ik kende hem al voordat hij in Roxy Music zat. We kunnen het goed met elkaar vinden en hebben dezelfde opvattingen over muziek. We zijn heel hechte vrienden geworden. Vroeger ontmoette ik hem wel in clubs, maar we hadden toen nooit veel tijd voor elkaar. Toen kwam hij in Roxy Music, dat een buitengewoon belangrijke groep is geweest. Het is een schande en ook heel jammer dat alles zo is afgelopen, en ook zo snel. Eno was een van de oprichters van die groep, nota bene.

Probeer je hedendaagse avant-gardemuziek te combineren met rock-‘n-roll?

BOWIE: Ja, dat is wat ik doe, alhoewel ik er ook weer een beetje huiverig voor ben. Ik wil namelijk niet bekend komen te staan als de man die de avant-garde in de rock probeert te brengen, alleen dát etiket te krijgen. Ik ben er niet zo zeker van dat Eno daar tegen zou zijn. hij blijft er wat vaag over, opzettelijk denk ik, maar ik heb het gevoel dat hij het wel zou willen. (lacht) Ik haat het om ruzie met hem te maken, want hij wint het altijd van me! Hij is dol op debatteren en discussiëren. Hij reist ook heel Engeland af en geeft lezingen op universiteiten. De combinatie van Eno en Robert Fripp is werkelijk heel komisch. Fripp is iemand die uit een gehucht in Midden-Engeland komt en er nog steeds dat boerenaccent op na houdt. Zijn intellectuele capaciteiten zijn dezelfde als die van Eno, een spraakwaterval, uitgebreid te praten en te filosoferen over dat hij dit en dat bedacht heeft en dat zal gaan doen. Fripp komt er dan breeduit naast zitten en begint op die boerse manier van hem en met dat accent alles wat Eno gezegd heeft rustig uit te rafelen en aan een analyse te onderwerpen. (lacht) Dat is ongelooflijk geestig. Ze vormen samen een soort cerebrale Laurel en Hardy. Uiterlijk hebben ze niets met dat tweetal gemeen, maar wel in de manier waarop ze elkaar bestoken!

GERMAN ROCK

Waarom hou je van die Duitse groepen als Kraftwerk en Tangerine Dream?

BOWIE: Daar hou ik helemaal niet van! Ik vind alleen Edgar Froese, de gitarist van Tangerine Dream, heel goed, en dan nog alleen zijn solowerk. Ik ben helemaal niet zo’n German rockaficionado. De muziek waar ik in dat genre van hou, is die van Philip Glass, Steve Reich, Eno en Robert Fripp, en dit zijn, zoals je begrijpt, slechts enkele voorbeelden. Wat de meeste van die Duitse groepen doen, is sterk nihilistisch, het zijn de Stooges zonder Iggy – brain destructing.

Denk je dat Iggy het in zijn eentje zal kunnen maken, nu hij weer zonder jou moet optreden?

BOWIE: Iggy heeft het tien jaar geleden al gemaakt. En voor de rest: ik weet het niet. wie zal het zeggen? Op dit moment gaat het goed. De maanden dat ik, dit afgelopen voorjaar, gewoon aan de piano zat in zijn begeleidingsgroep waren de fijnste van mijn leven. Zo zorgeloos – zo heb ik voor mezelf nooit kunnen optreden. Ik ging het podium op en speelde en na afloop ging ik lekker naar de kleedkamer, waar ik een beetje kon napraten met de muzikanten, een drankje drinken. Ik heb mijn hele leven altijd zelf het front moeten vormen, in de spotlights moeten staan, zorgen dat alles klopte – alles moeten dragen.

© Vrij Nederland.

Dit interview is verschenen in de Knack Collector’s Edition over David Bowie, nog steeds te koop via mediaclub.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content