Keith Jarrett @ Bozar: vlugge vingers, lange tenen

© /

Zijn komst op zich is een evenement: pianist Keith Jarrett, dit jaar zeventig geworden, en een levende jazzlegende. Het Brusselse festival Hello Jazz! wist hem te strikken voor één van zijn zeldzame soloperformances, op 13 november in een uitverkochte Henri Le Boeufzaal van de Bozar.

De komst van de Amerikaanse pianist is de kers op de verjaardagstaart van het Hello Jazz!-festival, dat dit jaar aan zijn 30ste editie toe is. Zijn naam werd pas te elfder ure aangekondigd en haalde zelfs de deadline van de affiche niet, maar alle 2100 zitjes raakten in geen tijd uitverkocht. Jarrett doet dan ook slechts vier steden aan tijdens deze herfsttournee: Londen, Dublin, Firenze en Brussel, waar enkel de Henri Le Boeufzaal goed genoeg bevonden wordt door de virtuoos. Een zaal – voor het eerst geopend in 1929 – met naam, faam en geschiedenis. Onder meer klassieke meesters als Rachmaninov, Stravinksi en Prokofiev stonden er ooit, en de akoestiek wordt tot de vijf beste ter wereld gerekend.

De organisatie bezorgde ons een felbegeerd zitje vlakbij het podium, op de vijfde rij. Ter verduidelijking: ik ben geen volbloed klassiek- of jazzkenner, maar Keith Jarrett speelde voor een deel de soundtrack bij m’n jeugd. Dat is te danken aan The Köln Concert, de dubbele live-elpee uit 1975 die veertig jaar na de release nog steeds tot de best verkochte en meest populaire jazzalbums ooit behoort. Hij draaide thuis vele rondjes op de platendraaier, en het exemplaar kampeert tegenwoordig in mijn eigen collectie. Ook de periode dat Jarrett in de begeleidingsband van Miles Davis elektrische piano speelde – begin tot midden jaren ’70 – is mij niet onbekend, net als het werk van zijn twee al even legendarische tijds- en leeftijdsgenoten aan de piano: Herbie Hancock en Chick Corea (die eerder al te gast was op deze editie van Hello Jazz!).

Maar Keith Jarrett is geen purist: hij put in zijn spel regelmatig uit z’n klassieke opleiding, maar verweeft ook invloeden uit gospel en blues in zijn improvisaties. Ik zal me dus net als de meester zelf laten meevoeren door het moment.

Hij heeft een reputatie, Keith Jarrett. Die van fenomenaal improvisator, maar ook van een nukkige, soms arrogante man. Drie jaar geleden speelde hij met zijn trio tijdens een Italiaans festival een half concert in het pikkedonker, uit protest tegen toeschouwers die foto’s namen. Regelmatig stormt hij van het podium wanneer in het publiek gehoest wordt. Soms ontsteekt hij in tirades tegen diezelfde hoesters. Het publiek in Bozar wordt vooraf dan ook in drie talen aangemaand om telefoons uit te schakelen, geen foto’s te maken, niet te hoesten. Tot tweemaal toe.

Foto’s nemen tijdens een concert, je hoort het mij niet goedpraten. Maar dat de hele zaal met een krop in de keel zit nog voor er één noot is gespeeld, zorgt voor een vreemd, nerveus sfeertje.

En het wordt meteen erger, wanneer Jarrett het podium betreedt en onmiddellijk getrakteerd wordt op een blauwe lichtflits. Terechte ergernis, en meteen een preek: ‘Ik zweer het, ik geef de brui aan deze job als ik nog één keer, voor ik start, zoiets mee maak – het duurt geen 70 jaar om een andere taal te leren, je zou denken dat mensen op die tijd leren om níet op een knopje te duwen’.

Oké, die zit. Maar Jarrett is niet klaar.

‘Maar eigenlijk ben ik blij dat ik hier zit, zo ben ik tenminste niet iemand die denkt ‘oh nee, we gaan hem nooit meer zien” – en als uitsmijter: ‘ze zouden trouwens wel eens gelijk kunnen hebben’.

En dan zet hij zich (eindelijk) neer en laat hij de muziek spreken.

Het heeft iets bestiaals, de manier waarop Keith Jarrett in contact treedt met de vleugelpiano. Ineen gebogen, het hoofd tussen de schouders op een tiental centimeter van het klavier, licht naar rechts gedraaid. Terwijl zijn vingers als een vogelspin over de toetsen wriemelen, komt hij soms recht van z’n stoel, kont achteruit, stompend en kreunend. Soms klinkt het notoir geneurie van Jarrett – ook tijdens The Köln Concert-opnames is het duidelijk hoorbaar – bijna als briesen, zijn gezicht wringt zich in vreemde grimassen. Was het resultaat van deze bizarre, primale paringsdans geen wervelende freejazz, je zou af en toe denken dat Jerry Lee Lewis aan de piano zit.

Wie bespeelt wie, bekruipt me de vraag. Na een twintigtal minuten zit de eerste improvisatie – waarin ik ook Gershwin-achtige melodieën meen te ontwaren – er op en volgt een eerste buiging onder denderend applaus. Nadien lijkt de geest van de pas overleden Allen Toussaint te zijn neergedaald in Jarrett, en dringen rhythm & blues, gospel en zelfs ragtime door in het boeket. Het zijn korte fragmenten, soms maar een zevental minuten lang, telkens onderbroken door een buiging en applaus.

Keith Jarrett @ Bozar: vlugge vingers, lange tenen
© /

Wanneer één piste vroegtijdig en abrupt afgebroken wordt, weerklinkt er – vlak voor Jarrett de draad wil opnemen – een droge hoest in de zaal. Geen goede timing, en dus: ‘Hou je vooral niet in voor mij, hoor’. Hij zegt het met een lach, maar is het niet meer de opmerking dan de hoest die het moment, en de intimiteit, breekt?

Na nog een paar minuten vingervlugheid is het tijd voor pauze, twintig minuten.

Het tweede bedrijf begint meer ontspannen. Er zit nu frivoliteit in Jarretts spel, een vleugje romantiek zelfs. Ik ken jazzliefhebbers die hier het etiket ‘melig’ op zouden plakken. Stroop voor de één, zalf voor de ander. De ingetogen, haast traditionele passages oogsten in elk geval het luidste applaus.

Context is misschien niet alles, maar wel veel. Het is moeilijk om tijdens het luisteren ’s mans renommee weg te denken, het voorrecht om één van de beste muzikanten ter wereld te aanschouwen, in een moment waarop hij zich helemaal aan de muziek overlevert. Ik denk aan Joshua Bell, de vermaarde en bekroonde violist die enkele jaren geleden bij wijze van experiment anoniem in de metro van Washington DC ging spelen. Twee dagen eerder had hij een schouwburg uitverkocht, maar in incognito gedaante hielden slechts zeven mensen hielden halt bij zijn muzikale kunsten, goed voor 32 dollar kleingeld.

Wanneer houdt muziek op enkel maar mooi te zijn en wordt ze briljant? Ik ben niet gekomen om The Köln Concert opnieuw te horen, dat is onmogelijk, maar de magie die van die bewuste opnames zo’n klassieker maakt, voel ik niet. Ligt het aan mij? En dan onderbreekt Jarrett zichzelf: ‘Wait a minute’, zegt hij. ‘Ik besef net dat ik kan stoppen wanneer ik wil, het is tenslotte improvisatie’. Een lachsalvo uit de zaal.

‘Wanneer ik thuis stop, heb ik daar geen probleem mee. Wanneer er een publiek aanwezig is, is het moeilijker om daar geen probleem mee te hebben, voor mij’. Lachsalvo.

‘Dissonantie blijft niet lang hangen, weet je. Ik ben nu dus aan het experimenten met iets. Jullie vinden het vast niet erg dat dit geen jazzconcert is’. Het gelach klinkt ietsje groener.

Meester of geen meester, de sfeer slaat om. Akkoord, de man heeft zijn pluimen meer dan verdiend, maar hij hoeft er nu ook niet té veel mee te koop te lopen. Bij mij is de betovering in elk geval verbroken. Experimenten doe je maar in je vrije tijd, deze mensen zijn gekomen om een performance te zien.

Is creativity without humility, by definition, flawed?’, schreef een jazzcolumnist drie jaar geleden, naar aanleiding van Keith Jarretts kuren, waarin hij ook de vraag opwerpt of het wel verstandig is dat Jarrett nog optreedt. Het risico bestaat namelijk dat zijn muzikale herinnering ooit overschaduwd wordt door zijn arrogantie.

Einde tweede bedrijf, de meester buigt, hier en daar gaan mensen staan. Maar de ovatie is niet compleet. ‘There’s a thing like too many bows’, klinkt het, wanneer hij na een minuut uit de coulissen terugkeert – er is zoiets als te veel buigingen. Waarmee hij het verplicht nummertje ‘applaus-podium verlaten-bisnummer’ aan de kaak wil stellen. ‘I just feel like playing, you know’.

We krijgen dus een bis, Jarrett buigt, een tweede poging tot staande ovatie wordt ondernomen… en hij keert terug voor een tweede bisnummer. En een derde. En elke keer klappen er stoeltjes omhoog. Maar niet allemaal. De derde bis is een standard, ik meen I Fall In Love Too Easily te herkennen, bekend van Frank Sinatra, maar ook van Miles Davis en Chet Baker. Na afloop gaat er opnieuw een flits af in de zaal. Zucht. ‘Zo lang mensen niet naar andere mensen luisteren, zullen we in een steeds ergere en ergere hightechwereld leven’, bijt hij de hele zaal toe, en dan marcheert Keith Jarrett met de kin omhoog het podium af.

‘Waren we toch beter gewoon naar het voetbal wezen kijken’, hoor ik een man zeggen, onderweg van de Bozar naar Brussel Centraal. De stand in België-Italië is 3-1, zie ik door het raam van een taverne. Op de trein richting Gent lopen op mijn telefoon de eerste berichten van het Parijse bloedbad binnen.

Context.

Jonas Boel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content