Waarom arthousecinema op festivals wél nog leeft

© illustratie Serge Baeken

Het arthousecircuit mag dan in het slop zitten, op de filmfestivals is daar vreemd genoeg niets van te merken. Hoe houden die duizenden filmfeesten zich wel overeind tegen de pletwals van de multiplexen en blockbusters?

Een beetje arthousedistributeur vult zijn dagen met trekken en sleuren om de zalen halfvol te krijgen, en als hem dat lukt, mag hij al behoorlijk tevreden zijn. Maar het Film Fest Gent verwelkomt in amper elf dagen een slordige 130.000 toeschouwers voor zo’n 130 films. Oké, Snowden van Oliver Stone zit daarbij, en Sully van Clint Eastwood, met Tom Hanks. Maar van de meeste titels op de affiche ronken de regisseurs- en acteursnamen net iets minder hard bij het grote publiek. De helft van het programma bestaat zelfs uit films waar geen distributeur zich aan waagt.

‘Ik zie het Film Fest Gent als een event dat moet bijdragen aan de verspreiding en de versterking van de filmcultuur’, zegt Patrick Duynslaegher, lang hoofdredacteur van dit blad en tegenwoordig artistiek directeur in Gent. ‘Mensen komen hier niet gewoon om ‘een film te zien’, ze komen voor een belevenis. Daar zorgen wij voor met inleidingen, met vraaggesprekken met de regisseur of de cast en tal van andere events. Als toeschouwer ben je hier ook omringd door mensen die net als jij van film houden. Op een festival voel je je deel van een gemeenschap.’

Marc Boonen, directeur van Mooov, het festival dat elk jaar in acht Vlaamse steden en gemeenten films met zicht op de wereld programmeert, beaamt dat. ‘Zonder negatief te willen doen: in de reguliere bioscopen valt gewoon niet zo veel te beleven. Het is niet leuk om bijna alleen in de zaal te zitten. En we leven nu eenmaal in een eventcultuur. Een filmfestival is in de eerste plaats een vibrerende ontmoetingsplek voor publiek en filmmakers. Het is ook een consecratie: een tiental dagen staat cinema bij pers en publiek in het centrum van de belangstelling.’ ‘Enige glamour helpt daarbij’, zegt Duynslaegher. ‘Met Colin Farrell, Alexander Skarsgård of Isabelle Huppert op de rode loper trek je bovendien meer sponsors aan – we kunnen niet alleen van de kassa en subsidies leven – dan met Béla Tarr, de Hongaarse slowcinemameester.’

Vaak is een festival nog de enige plek waar je sommige nieuwe arthousetitels kunt ontdekken. ‘Het aanbod van dat slag films is de laatste twintig jaar enorm toegenomen: er worden wereldwijd veel meer films gemaakt en dankzij het internet is de geïnteresseerde mens ook veel beter op de hoogte. De arthousebioscopen kunnen dat aanbod niet verwerken. Een festival kan voor dat overaanbod een platform bieden, als correctie en aanvulling op het reguliere filmcircuit.’

Wereldwijd wordt het aantal filmfestivals ondertussen op meer dan drieduizend stuks geschat, met een duidelijke hiërarchie. ‘Cannes torent boven alles en iedereen uit’, aldus Boonen. ‘Het is bangelijk hoeveel macht dat festival heeft. Daaronder komen Venetië, Berlijn en Toronto. De distributeurs pikken op die grote festivals veel films op. Zo goed als alle andere evenementen stellen er hun programma’s samen. Het is een filtersysteem, een soort van omgekeerde trechter: de grote festivals zien bijna alles, hun selectie bepaalt wat de middelgrote spelers gaan aanbieden, en die bepalen op hun beurt het aanbod van de kleintjes.’

Voor veel regisseurs en producenten is dat circuit de redding. ‘De reguliere distributie doet het inderdaad niet geweldig’, zegt Peter Brosens, samen met Jessica Woodworth regisseur van onder meer Khadak (2006) en Altiplano (2009). Hun nieuwe film King of the Belgians is net in Venetië in wereldpremière gegaan. ‘In Vlaanderen zijn er bovendien te veel films voor te weinig zalen. Het alternatief zijn de culturele centra met een filmprogrammering, maar vooral het internationaal festivalcircuit. Dáár vind ik een publiek. Met elk festival maak je bovendien kans dat je alsnog opgepikt wordt door een lokale verdeler. En als je ook nog een prijs pakt, zit je altijd goed.’

Tomas Leyers van Minds Meet, het productiehuis achter de films van Caroline Strubbe, Gust Van den Berghe en Bas Devos, mikt daar doelbewust op. ‘Cruciaal is het festival waar je film in wereldpremière gaat. Daar vertrekt de raket. Dat bepaalt hoeveel aandacht je voor je film kunt creëren. Daar stem ik onze strategie zorgvuldig op af. Afhankelijk van wanneer de film af is, hoop je op Cannes, Venetië, Toronto of Berlijn. Zeker ben je nooit, tenzij je Terence Malick heet.’ Daarna kan de lange tocht langs de vele andere festivals beginnen. Leyers: ‘Een release en de présence in je eigen land zijn uiteraard ook belangrijk, maar wij bestaan dankzij de festivals. Violet van Bas Devos klokte in België af op 7000 toeschouwers, wat erg genoeg niet slecht is voor een arthousefilm. Maar op de Berlinale alleen al zijn 4500 mensen komen kijken. Tel daar nog een veertigtal festivals bij, met telkens gemiddeld 800 kijkers, en ik kom aan veertigduizend kijkers. En zo’n festivalcarrière kan lang duren. Drie jaar na data pikken kleinere festivals nog altijd af en toe Caroline Strubbes I’m the Same, I’m an Other op of een van onze andere films.’

Niet alleen de releasestrategie, ook het verdienmodel van het arthousecircuit richt zich steeds meer op festivals. ‘Voor de sales agents is het een kleine business geworden’, zegt Duynslaegher. Brosens noemt het een ’terechte verzakelijking’: ‘Op het filmfestival van Sydney hebben destijds vierduizend mensen Altiplano gezien. Aan 10 euro per ticket geeft dat 40.000 euro. Dat is niet niks. Het lijkt me maar terecht dat festivals een vergoeding betalen, een screening fee. Zeker als je niet in competitie zit en niet mag of wil afreizen. De A-festivals betalen uiteraard niet, maar de B-, C- en D-festivals meestal wel. Geen enorme bedragen maar als je veel festivals doet, tikt dat wel aan. Tegenwoordig zijn er al sales agents die gespecialiseerd zijn in kleine festivals. Het geld gaat deels naar hen, deels naar de producenten, die daar dan de subsidies mee terugbetalen. Wijzelf worden er niet rijk van.’

Tomas Leyers zag hoe dat in korte tijd veranderd is. ‘Ten tijde van Strubbes Lost Persons Area (2009) werden festivals nog gezien als promotie. Vandaag reken ik ook op de inkomsten van festivals. Ik financier daar de eigen distributie mee en de kosten die zo’n festival meebrengt. Wij vragen een kleine financiële vergoeding als we niet uitgenodigd worden of niet in competitie zitten. Als je dertig, veertig festivals doet, zoals met Violet, wordt dat wel een werkbare som.’

Ondertussen maakt iedereen dezelfde redenering. Of dacht u dat het toeval is dat tegenwoordig zowat alle Vlaamse films in het najaar – met in september het filmfestival van Oostende en in oktober dat van Gent – lijken uit te komen. Leyers: ‘In het ideaal scenario lanceren we onze film op een groot internationaal festival en brengen we hem drie, vier weken na Gent uit zodat we nog profiteren van het momentum van dat festival. Voor ons soort films is die extra aandacht zéér nuttig. Dat de twee grote Vlaamse festivals, Gent en Oostende, zo dicht bij elkaar liggen is voor onze film dus eigenlijk geen goede zaak.’

De volgende stap? Die is eigenlijk al bezig: het event wordt een merk. Niet toevallig is het Amerikaanse Sundance Festival al enkele jaren ook een zender op uw tv. En Gent wil straks inzetten op een omvangrijker jaarwerking. Duynslaegher: ‘In het Kask tonen we nu al elke maand een onuitgegeven film. Dat kunnen we uitbreiden naar andere steden.’ ‘Toronto staat al ontzettend ver in die evolutie’, zegt Boonen. ‘Het festival is er het jaarlijkse hoogtepunt maar ook daarbuiten zijn ze continu bezig: met tentoonstellingen, met een aantal kleinere festivals en met een eigen arthousecinema.’ Film Fest Gent, binnenkort van Gullegem tot Gingelom!

door Niels Ruëll – illustratie Serge Baeken

‘Naar Violet zijn in ons land 7000 mensen komen kijken, met de festivals erbij komen we in totaal aan zo’n 40.000 kijkers. Kleine productiehuizen zoals wij bestaan bij gratie van de festivals.’ Tomas Leyers (Minds Meet)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content