Er wordt gevloekt in de Vlaamse pop en rock. Omdat er zeven continenten te veroveren vallen. En omdat de meeste groepen niet eens voorbij de taalgrens geraken. Ozark Henry en Das Pop zetten hun entourage al gefrustreerd op straat. Hooverphonic veranderde van platenmaatschappij. En als Sioen dit jaar niet internationaal doorbreekt, geeft zijn manager er zélf de brui aan. Waarom komen muzikanten toch zo moeilijk los uit de Vlaamse klei?

Misschien moeten we maar meteen beginnen met de uitzonderingen. Want die zijn er altijd, en dan zijn we ervan af.

Dan moeten we het over dEUS hebben. Verkopen zalen uit van IJsland over Israël tot Thailand. Headlinen de grootste Europese festivals. En haalden in de VS al Beavis And Butthead én de cover van Rolling Stone.

Dan moeten we het over Stephen en David Dewaele hebben. Doen meer air miles dan de meeste lijnvluchtpiloten. Mogen David Bowie én de muziekredactie van The New York Times tot hun fans rekenen. En hebben Tiga, James Murphy en al wie overmorgen cool wordt al op speed dial staan.

Dan moeten we het over Goose hebben. Kregen meteen een contract bij het Britse Skint-label van Fatboy Slim. En cruisen as we speak over de eindeloze highways van Australië, van Melbourne over Brisbane tot Sydney en terug.

Dan moeten we het over…

Ja, over wie moeten we het dan eigenlijk nóg hebben?

Vive La Fête? De tijd dat Danny Mommens en Els Pynoo de hippere modedefilés in Milaan en New York van een soundtrack voorzagen, ligt alweer een paar platen achter ons.

Hooverphonic? Ook bij hen lijkt het al een eeuwigheid geleden dat ze anderhalf jaar onafgebroken op de tourbus zaten. Hun laatste plaat Sweet Music/No More Sweet Music werd in de meeste Europese landen zelfs niet eens uitgebracht.

D.A.A.U. en Styrofoam? Zeer groot in hun niches, maar te zeer niche om echt groot te zijn.

Axelle Red, Arno, Zita Swoon en An Pierlé dan maar? Goden in Frankrijk, nobele onbekenden daarbuiten.

De bijna-blues

Nee, als we het over Vlaamse groepen hebben die buiten de Benelux écht meetellen, zijn we heel snel uitgepraat. Hoe hard de pop en rock van eigen kweek ook boomt. Hoe populair sommige groepen hier ook zijn. Hoe vaak ze de AB, Vorst en het Sportpaleis ook uitverkopen. En hoe hoog de gouden bergen ook waren die hen in het buitenland werden voorspeld.

Joost Zweegers? Niets meer van vernomen sinds de man achter Coldplay zijn plaat hermixte voor de Europese markt.

Millionaire? Van héél hoog gevallen nadat ze met Josh Homme van Queens Of The Stone Age in Los Angeles een plaat gingen opnemen.

Ozark Henry? Ondanks schouderklopjes van David Bowie nooit veel verder dan de taalgrens geraakt.

Om maar te zeggen: Vlamingen met internationale ambities, dat blijft een verhaal van losse flodders en van gemiste kansen. Van kleine anekdotes die met de regelmaat van de klok worden opgerakeld. Maar die verder zonder gevolgen bleven.

The Wallace Collection die ei zo na een wereldhit scoorden.

The Pebbles die bijna een plaat mochten uitbrengen op het label van The Beat-les.

T.C. Matic, dat de wereld net niet ver-overde.

Jasper Steverlinck, die heel even de nieuwe Jeff Buckley dreigde te worden.

En zo kunnen we nog wel een paar pagina’s doorgaan. Ook met uitspraken van mensen die er zich vrolijk of druk over maakten, zoals Tom Lanoye tien jaar geleden al.

‘Hier in Vlaanderen zijn ze te klein voor hun talent of ze hebben geen talent genoeg om zo groot te zijn als ze denken’, klonk het, in een interview.

‘Zoiets leidt altijd tot tragiek. Al zit er soms wel een schone blues in. In De Standaard las ik een keer een brief van de broer van Ferre Grignard. Die schreef dat Ferre bijna in de Olympia had gespeeld. En dat, als hij had durven vliegen, hij heel groot geweest zou zijn in Amerika.’

Bijna: het zou een geweldige titel zijn voor de definitieve Belpopgeschiedenis.

Rock around the klokkentoren

Maar wat is nu – voorbij de schone blues en de tragische verhalen – de reden waarom zoveel Vlaamse pop- en rockgroepen niet vanonder hun kerktoren weg geraken? Zelfs niet in deze tijden van globalisering, waarin de wereld meer dan ooit een dorp is geworden?

‘Het probleem is dat onze thuismarkt te klein is’, laten we ons door een paar zeer betrouwbare bronnen vertellen in een muzikantencafé. ‘Het talent is er, meer dan ooit zelfs. Het genereert alleen te weinig geld om uit Vlaanderen weg te geraken. Vroeg of laat botst iedereen hier tegen het glazen plafond.’

Maar waarom spelen groepen uit IJsland en Noorwegen wereldwijd dan wel voor bomvolle zalen? Die hebben toch ook een kleine thuismarkt?

‘Omdat die er exotisch uitzien, natuurlijk. Zelfs dat kunnen we hier niet zeggen. En die zitten bijna allemaal bij Britse platenmaatschappijen, hé. Net als dEUS destijds. En Goose nu. Dát is het geheim van hun succes. Dát en niets anders.’

Allez, we moeten daar nu toch geen tekeningske bij maken, zeker? Stel: je brengt als Vlaamse muzikant een plaat uit bij een van de grote platenmaatschappijen. Bij EMI, Sony/BMG of Universal Belgium. Dan sta je nog altijd nergens, hé. Want internationaal hebben die Belgische filialen totaal niks in de pap te brokken. Op grote conventies – als ze daarop al uitgenodigd worden, tenminste – krijgen ze een halfuur om hun groepen te presenteren. Net voor de lunch. Als iedereen met zijn gedachten al aan tafel zit. Of net erna, als iedereen aan het middagdutten is. Want ja, de spreektijd wordt volgens het marktaandeel berekend, hé.’

The world isn’t mine Maar is dat wel zo?

‘Néé’, verzekeren Erwin Goegebeur en Philippe Coppens ons, de Belgische filiaalhouders van respectievelijk EMI en Sony/BMG. ‘Als je goede cijfers kan voorleggen, wordt er wél naar je geluisterd. Cru gesteld interesseert het onze bazen niet eens waar hun groepen vandaan komen. De VS, Groot-Brittannië, Oezbekisten, België. Maakt hen niks uit, zolang ze maar platen verkopen.’

‘Het lukt ook af en toe om een Belgische groep te ‘breken’, hé. Zoals K’s Choice, destijds. En zoals een hele hoop dance-acts, nog steeds. Waarom die zoveel beter verkopen dan de Belgische pop en rock? Omdat de concurrentie minder groot, is zeker? En omdat ze origineler zijn in hun genre. Maar dat mag je niet hardop zeggen, natuurlijk.’

Maar waarom slaagde EMI er dan niet in om bijvoorbeeld Novastar Europees te lanceren? In eigen land toch een immens succesverhaal?

‘Tja, daar hebben we gewoon pech gehad, vrees ik. Joost (Zweegers) brak zijn voet kort voor de release. Daardoor liepen we vertraging op, en viel ons hele marketingplan in duigen. Geluk en ongeluk zitten soms in een klein hoekje.’

Fair enough.

Maar met welk lichaamsdeel liep het dan precies fout voor Ozark Henry, dat Sony/BMG hem nooit voorbij de taalgrens kreeg? En wat was precies het probleem met Hooverphonic, dat hun laatste plaat zelfs niet eens in Frankrijk en in Duitsland uitkwam?

‘Ik ben blij dat iemand me die vraag eindelijk eens stelt’, zegt Filip Vanes, manager van Hooverphonic en Axelle Red, en ook echtgenoot van die laatste.

‘In de kranten stond dat Sony/BMG ons liet vallen omdat we te duur waren. En te veeleisend. Terwijl ze verdorie fortuinen aan ons verdienden en wij daar jarenlang de rekeningen voor alle andere groepen betaalden. Nee, als we internationaal nog altijd meedraaien, dan is het ondanks Sony/BMG. Dan is het omdat we zélf aan de kar bleven duwen.’

‘Voor (No)More Sweet Music, de laatste plaat van Hooverphonic bij Sony/BMG, hadden we een deal voor heel Europa. Maar een paar weken voor de plaat moest uitkomen, kreeg ik een telefoontje van het Europese hoofdkwartier. Dat ons contract afliep. En dat ze alleen maar een Europese release wilden financieren als we voor nóg een plaat bij hen tekenden. Je reinste chantage, zeker met de eisen die ze stelden. Maar toen we daartegen protesteerden, verboden ze hun Europese filialen doodleuk om de plaat nog uit te brengen. Probeer in zulke omstandigheden maar eens een internationale carrière uit te bouwen, hé.’

‘Belgische platenbazen hebben totaal geen impact op wat er in het buitenland gebeurt’, beaamt Maarten Quaghebeur, voorzitter van de belangenvereniging Music Managers Federation (MMaf). ‘Ze kunnen niks van gewicht in de schaal leggen. Niet qua verkoopcijfers, en al helemaal niet qua invloed of qua centen. Ook al ontkennen ze dat in alle toonaarden. Maar je moet helaas wél nog altijd via hen passeren. Als je geen plaat uit hebt in Frankrijk of Italië, is het oneindig veel moeilijker om daar aan optredens te geraken.’

Das Flop

En toch beloven grote platenfirma’s Vlaamse pop- en rockgroepen nog elke dag gouden bergen. Ook in het buitenland. Of beter: vooral in het buitenland. Dat verzekeren een paar anciens en insiders ons toch, die hun naam hier liever niet gedrukt zien staan.

‘Het is cynisch, eigenlijk. Platenmaatschappijen gebruiken hun internationale naam vaak als argument om Vlaamse muzikanten van elkaar af te snoepen. Terwijl ze goed genoeg weten dat ze wat dat betreft niks te bieden hebben, en ze alleen maar lokaal winst willen maken. Maar zo ontstaat wel een klimaat waarin muzikanten gefrustreerd geraken, natuurlijk. Of waarin ze foute beslissingen nemen, waardoor massa’s tijd, geld en knowhow verloren gaan.’

‘Onlangs ontsloeg Piet Goddaer (Ozark Henry; nvdr.) zijn manager, Katrien Klausing, na meer dan tien jaar trouwe dienst. Naar verluidt omdat ze hem internationaal niet verder kon helpen. Piet gaat daar nog ontzettend veel spijt van krijgen, hoor. Neem dat maar van me aan. Als zij hem niet internationaal gelanceerd kreeg, dan kan niemand het. Hetzelfde met Arsenal en Das Pop, die ook weggingen bij hun management. Hoeveel verder zijn zij al geraakt sindsdien?’

En het zijn blijkbaar niet alleen de muzikanten die stilaan gefrustreerd geraken. Ook sommige managers zijn het kennelijk meer dan beu om wereldberoemd te zijn in Vlaanderen. En om telkens opnieuw dezelfde jeugdhuizen, culturele centra, concertzalen en festivalweides te zien.

‘Als Sioen eind dit jaar geen stevige poot aan de grond heeft in Frankrijk of Duitsland, zet ik een stap opzij’, zegt zijn manager Tom Keremos. ‘Dat heb ik een paar maanden geleden letterlijk zo aan de groep gezegd. We bijten onze tanden al drie jaar stuk op het buitenland. Onlangs investeerden we nog maar eens 50.000 euro in nog maar eens een tournee. Als het nu niet lukt, moet ik mijn conclusies trekken. Dan kan ik hen echt niet verder helpen.’

‘Een keer in Parijs gaan spelen: daar is geen kunst aan’, vertelt een van Keremos’ collega’s ons. ‘Dat kan iedereen. Het is van Parijs naar Bordeaux geraken dat moeilijk is. En vandaar naar Barcelona. En dan naar Madrid en Porto. Maar dat vergeten ze wel eens, als ze groepen reissubsidies geven om in Zuid-West-Patagonië een concert voor vijftien man te gaan spelen. Da’s fijn om later aan de kleinkinderen te vertellen, natuurlijk. Maar wat levert dat verder op? Idem met al die dure showcases op muziekbeurzen. Zouden die al één muzikant verder geholpen hebben?’

‘Muziekcentrum Vlaanderen zal wel zijn verdiensten hebben, maar het helpt inderdaad niet om met een standje op een beurs te gaan staan’, zei Herman Schueremans vorig jaar al in Knack. ‘We moeten ervoor zorgen dat onze groepen kunnen gaan spelen in de clubs en zalen waar het écht gebeurt. In Boston, New York, Londen en San Francisco.’

Ook opvallend: Schueremans pleitte evoor om beloftevolle muziakanten ‘een soort studentenlening’ te geven om een doorbraak te forceren in het buitenland. Terwijl hij normaal gezien tégen elke vorm van subsidie is.

‘België heeft in het verleden een hoop kansen laten liggen. We hádden groepen met potentieel, maar we hebben ze niet gesteund. De Belgische groepen moeten niet een klein beetje groot zijn, nee. Ze moeten met kwaliteitsmuziek in de top vijf van de Britse en Amerikaanse hitparade staan. Kijk naar wat ABBA voor Zweedse groepen gedaan heeft – zelfs voor de alternatieve. ABBA is dertig jaar geleden gestopt, zoveel jaar achterstand hebben we dus.’

Unlucky Luc

‘Het is ontzettend belangrijk om de internationale droom levend te houden’, drukken ze ons aan de toog van het muzikantencafé nog op het hart.

‘Je hoort aan de platen die hier de laatste jaren gemaakt worden, dat de makers met internationale groepen willen concurreren. Dat is ook de reden waarom de lokale markt het zo goed doet. Omdat muzikanten dromen van meer, en dus kwaliteit maken. Neem hen de illusie af dat ze hier ooit weggeraken, dat ze meer kunnen zijn dan big in Belgium, en het worden weer de eighties. De jaren dat we het hier moesten stellen met The Wolfbanes, Derek And The Dirt en al die andere slechte kopieën van buitenlandse groepen. We gaan er langzaam maar zeker weer naartoe, hoor. Het is zelfs al een beetje zover, met Zornik.’

We moeten plots aan Luc De Vos denken. Die een paar jaar geleden bij wijze van practical joke het vliegtuig nam naar New York, om de Verenigde Staten te veroveren. En die daarvan een dagboek bijhield in De Morgen, een soort Kroniek van een Aangekondigde Mislukking.

‘Ik zong een lied dat ik ooit had gemaakt en dat honderd keer beter was dan de liederen van die mensen uit Amerika’, schreef hij. ‘Er was niemand die echt luisterde, ik had niks bereikt. Ik had zelfs geen steen verlegd in een rivier. Dat heeft ook geen enkele zin, denk ik. Wanneer men iets wil bereiken, moet men bulldozers laten aanrukken. Maar ik had mezelf verstrooid, ik had mezelf beziggehouden, ik had mezelf alweer niet verveeld.’

Hoe ging die tekst van hem ook alweer? ‘Geef ze een kans voor ze stom gaan doen’?

Door Wouter Van Driessche l Illustratie: Serge Baeken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content