‘Vertel me je leven’, vroeg de moeder van Starflamveteraan Baloji toen ze hem na 25 jaar teruggevonden had. Dat deed hij, middels een eerste soloplaat die hij haar persoonlijk in Lubumbashi ging overhandigen. ‘Muziek gaf me een reden om uit de gevangenis te blijven.’

‘Ik ben een ongelukje, wellicht is dat mijn grote geluk geweest. In 1981, toen ik vier was, kwam mijn vader me halen in Lubumbashi, en nam hij me mee naar België. Hij was een rijke Zaïrese industrieel, en zoals alle rijke Zaïrese industriëlen woonde hij tien maanden per jaar in België. Eerst in Oostende, dan in een gigantische villa in Cointes, een chique deelgemeente van Luik.

Wat mijn vader bezielde om precies mij op te nemen in zijn gezin, heb ik nooit geweten. Ik was niet zijn enige ‘ongelukje’, er lopen een hoop buitenechtelijke kinderen van hem rond. ‘Ik wil Baloji een betere toekomst geven’, had hij aan mijn moeder gezegd. ‘Ik neem hem mee naar het land van Marvin Gaye.’ En dus zette hij me op een dag op het vliegtuig richting België.

Voor mijn stiefmoeder moet mijn komst een ontzettende beproeving zijn geweest. Telkens als ze naar me keek, werd ze eraan herinnerd dat haar man een scheefpoeper was, un niqueur né. Maar toch voedde ze me op alsof ik één van haar zeven eigen kinderen was. Zelfs toen mijn vader ons liet stikken, en toen ze hier alleen met ons achterbleef. In september 1991 was dat, toen er etnische zuiveringen waren in het toenmalige Zaïre. Mijn vader raakte alles kwijt en vertrok halsoverkop naar Zuid-Afrika, te trots om hier met z’n tienen in een klein appartementje te leven. Enfin, dat vermoedden we toch, want veel uitleg had hij bij zijn vertrek niet gegeven. Plots was hij gewoon foetsie, weg, verdwenen.’

Boos op iedereen

‘Op mijn zestiende liep ik thuis weg en ging ik op straat leven. Ik haatte alles en iedereen uit de grond van mijn hart. Mijn moeder omdat ze me had laten meegaan met m’n vader. Mijn vader omdat hij me in de steek had gelaten. Mijn broers en mijn zussen omdat ik anders was dan hen. En mijn stiefmoeder omdat ze op haar 35e opnieuw voor verpleegster was gaan studeren. Ik was te jong om te beseffen dat dat veel moediger was dan van een uitkering te leven. En ik was stom genoeg om te denken dat ik het wel in m’n eentje zou redden. J’avais la mentalité de la misère.

In die periode heb ik allerlei dingen gedaan waar ik niet echt trots op ben. Gedeald, ook harddrugs. En dingen gestolen, zelfs van mensen die zich niet konden verdedigen. Ik maakte mezelf wijs dat ik het nodig had om te overleven. Dat ik er recht op had, vanwege het Grote Onrecht dat de wereld mij had aangedaan. Mais j’étais juste un type con, een parasiet, te leeg om iets van mijn leven te maken. Anders had ik wel opgediend in cafés om aan geld te geraken. Of auto’s gewassen of zo. Dan had ik nu ook minder last gehad van mijn geweten, want spijt en schuldgevoelens verjaren niet.

Ik ben nooit gepakt, nee. Toch niet door de politie. Maar ik ben wel een paar keer lelijk in elkaar getimmerd, sommige klappen voel ik nog steeds. En ik heb vooral een paar heel goede vrienden ten onder zien gaan. Een paar zitten in de gevangenis, een paar zijn… (Lange stilte) Dat is een fameuze eye opener geweest. Il n’y a pas de gloire à être un criminel, wat idioten als 50 Cent ook mogen beweren. Niks zo bespottelijk als gangsta rap, trouwens. Het laatste wat een échte misdadiger zou doen, is platen maken over wat hij mispeuterd heeft.’

‘Muziek heeft mijn leven gered. Ik wil niet melig klinken, maar zo was het echt. Het eerste nummertje dat ik schreef voor Starflam, Quand la pluie tombe, veranderde alles. Voor het eerst in mijn leven had ik het gevoel dat ik iets nuttigs deed, iets respectabels. Het stond maar op een onnozel cassetje, en het bracht niks op, maar het gaf me het gevoel dat er iets was om voor te vechten. Iets om uit de problemen voor te blijven, en vooral: uit de gevangenis.

Met Starflam hebben we nooit veel meer dan 2500 euro per concert gekregen. Te delen door tien, min de belastingen. En toch heb ik na dat eerste cassetje nooit meer gedeald of gestolen. Op ons hoogtepunt, toen onze tweede plaat platina haalde, ging ik tussen de concerten door appels plukken in Sint-Truiden. Omdat ik zonder papieren zat, en geen rotte frank had om eten te kopen. Ik had te veel te verliezen om op minder koosjere manieren aan geld te proberen te geraken. Ik wilde mijn eigen droom niet om zeep helpen, daar was hij me veel te dierbaar voor.

Maar elke man doodt wat hij graag ziet, zoals Oscar Wilde schreef. In 2001, na de derde plaat van Starflam, was de liefde op. Er was alleen nog ergernis, van sommige mensen had ik zelfs een fysieke afkeer. Tijdens ons afscheidsconcert in Puurs stonden we elkaar verrot te schelden, en gingen we net niet op de vuist op het podium. Maar wat ik het ergste vond, was dat ik met Starflam in één klap alles kwijt was. Mijn groep, mijn beste vrienden én mijn reden om ’s ochtends op te staan.’

Taalbandiet zonder papieren

‘Tijdens de gloriedagen van Starflam werd ik bijna het land uitgezet. Ik had jaren een studentenvisum gehad, maar plots wilden ze dat niet meer verlengen. En dus werd ik meer dan drie jaar lang een sans-papiers. Op een bepaald moment kreeg ik zelfs een uitwijzingsbevel, en zat ik twee weken vast in het opvangcentrum van Vottem. C’était absurde. Ik was hier al van 1981, en met Starflam verkochten we duizenden platen, maar het enige wat ik nog mocht, was het grondgebied zo snel mogelijk verlaten. Ik heb toen echt gevoeld wat het betekent: een Untermensch zijn, en nergens meer recht op hebben.

Gelukkig hebben mijn toenmalige vriendin en mijn advocaat toen hemel en aarde bewogen om me hier te kunnen houden. We moesten bewijzen dat ik een echte Belg was, en dat ik het recht had op de Belgische nationaliteit. En daar zijn we in geslaagd, al hing het heel lang aan een zijden draadje. Een van de dingen die ik nooit ga vergeten, is dat de procureur me vierkant zat uit te lachen tijdens het proces. ‘ Monsieur rapt bij Starflam, een anagram van Malfrats linguistiquestaalbandieten. Is dat het nobele beroep dat monsieur zou willen uitoefenen in ons land? Taalbandiet?’ Waarom dat nodig was, heb ik nooit gesnapt. Iemand die zo diep in de shit zit, daar spuw je toch niet nog eens op?

De dag dat ik mijn Belgische identiteitskaart in handen had, was een van de mooiste van mijn leven. C’était un grand moment – fabuleux.

Brief uit Lubumbashi

‘In oktober 2004 kreeg ik plots een brief van mijn natuurlijke moeder, van wie ik al 25 jaar niets meer had gehoord. Ze had een clip van Starflam gezien op een Afrikaanse muziekzender, schreef ze, en ze vroeg of ik haar kon bellen. Eerst geloofde ik haar niet – veel Afrikaanse vrouwen geven zich uit voor iemand anders om aan geld te geraken – maar na een paar maanden besloot ik haar toch te bellen. Ik stelde haar een heleboel vragen waar ze alleen het antwoord op kon weten als ze echt mijn moeder was, onder andere over een misvorming aan mijn buik. Die beantwoordde ze allemaal zonder problemen, en ze zei er nog bij dat mijn vader mijn geboortedatum fout aangegeven had. Dat ik niet op 12 september 1977 geboren was, maar op 3 augustus 1978.

Ik huil zelden of nooit, maar na die telefoon heb ik gejankt als een kind. ‘Vertel me je leven’, had ze me gevraagd. Maar ik had geen woord kunnen uitbrengen, ik was veel te geëmo- tioneerd en ik wist gewoon niet waar te beginnen. Een paar weken na die telefoon schreef ik een en ander van me af in een lang gedicht. Ik won er een wedstrijd van slampoëzie mee in Le Centre Pompidou in Parijs. En uit dat gedicht groeide ook Hotel Impala, een soort autobiografie op plaat, genoemd naar het motel van mijn vader in Kolwezi, dat vernield werd in 1991.

Eerst wou ik Hotel Impala alleen voor mezelf maken, en een kopietje naar mijn moeder sturen. Na Starflam had ik enkel nog bij Arsenal gezongen, ik zag het als een goede gelegenheid om weer zélf wat muziek te maken. Maar van het een kwam het ander, en uiteindelijk werkten er meer dan 50 muzikanten aan mee.’

‘Het was Marvin Gaye die me naar België bracht, en het was ook Marvin Gaye die me naar Congo terug deed keren. Op een dag hoorde ik een liedje van hem dat speciaal voor mij geschreven leek: ‘I am going home to see my mother / I am going home to see my dear old dad.’ ‘Ik moet mijn cd persoonlijk aan mijn moeder in Lubumbashi gaan afgeven’, voelde ik met- een. En dat heb ik ook gedaan, twee maanden geleden. Als verrassing, zonder haar te verwittigen dat ik kwam. Vergissing nummer één, de eerste van vele.

Het begon al slecht toen ik in Lubumbashi aankwam. Het adres en het telefoonnummer van mijn moeder waren veranderd, zodat ik haar pas kon bereiken kort voor ik terug moest keren. Ik sprak met haar af in een restaurant, maar ook dat bleek geen goed idee. Ze was vreselijk gegeneerd, zo erg dat ze eerst weigerde om te gaan zitten. ‘Van wat je hier voor één persoon betaalt, kunnen we met z’n vijven een week leven’, zei ze. ‘Ik heb liever dat je me het geld geeft, dan dat ik het hier zit op te eten.’ Daar zat ik dan, volgevreten Europeaan, met mijn cd-speler die ik voor haar had gekocht, terwijl ze niet eens genoeg te eten had. Ik kon mezelf wel slaan, want het creëerde meteen een kilte tussen ons die daarna de hele tijd bleef hangen.

Mijn vader ging ik ook opzoeken in Lubumbashi. Ik wilde hem vergeven dat hij ons zestien jaar eerder zomaar in de steek gelaten had, om me te kunnen verzoenen met het verleden. Maar dat was nog het grootste fiasco van allemaal. ‘Jij mijn zoon? Geen sprake van! Je bent alleen op geld uit!’, zei hij de hele tijd. Precies zoals ik drie jaar eerder had gereageerd toen ik mijn moeder hoorde. C’était affreux, zo’n ervaring doet vreemde dingen met een mens.’

Volgevreten Europeaan

‘Dat ik een ontzettende gelukzak ben: dat heeft mijn reis naar Congo me vooral doen inzien. Mijn moeder, mijn broers en mijn zussen werken zich uit de naad voor nog geen tien euro per maand. In hun wijk liggen de hoogspanningskabels bloot op straat, vaak is er maanden aan een stuk geen elektriciteit of drinkbaar water. Als je er even bij stilstaat dat je met een beetje minder geluk ook daar had kunnen opgroeien, klap je je laptop van 2000 euro nooit meer op dezelfde manier open.

Ik was vertrokken met het idee dat ik in Lubumbashi thuis zou komen, dat ik er een zwarte tussen de zwarten zou zijn. Maar ik werd er nog meer nagestaard dan thuis in Gent. Iedereen zag van op kilometers afstand dat ik niet een van hen was. Ook al had ik ter plekke kleren gekocht om minder op te vallen. En ook de hereniging met mijn familie draaide helemaal anders uit dan ik had gehoopt. Voorlopig toch, want ik hoop snel terug te keren. On n’est pas là pour pleurer, ook dát besef ik nu meer dan ooit.

Ik heb geen enkele reden om trots te zijn op mezelf, vind ik. Mijn stiefmoeder die haar diploma verpleegkunde haalde op haar 35e, als alleenstaande moeder van acht kinderen, dié heeft reden om trots te zijn. Of mijn stiefbroer, die aan de Europese Gemeenschap werkt. Ik heb ontzettend veel ongelukkige keuzes gemaakt. Maar daar probeer ik mee te leren leven, en Hotel Impala is een eerste stap in die richting.’

‘Vlaamse muzikanten zijn verwend. Ik ken veel Vlaamse muzikanten, ook uit de zogenaamd alternatieve sector, en als ik hoor wat die met hun muziek verdienen, val ik gewoon achterover. Ik heb daar niks op tegen, begrijp me niet verkeerd: ik vind dat geweldig. Waar ik het wel moeilijk mee heb, is dat ze godganse dagen lopen te klagen dat ze het zo moeilijk hebben. Dat het zo slecht gaat in de business, en dat ze geen kansen krijgen in het buitenland. ‘Wat zouden jullie in godsnaam in het buitenland gaan zoeken?’, denk ik dan. ‘Jullie leven hier verdomme in het paradijs! Jullie zouden eens moeten weten hoe hard het leven voor muzikanten in New York is, of in Londen of Parijs.’ Daar hebben ze geen artiestenstatuut, hé. En daar zijn er maar weinig die op hun dertigste een huis kunnen kopen van wat ze verdienen met hun muziek. Nee, ik vind Vlaamse muzikanten ontzettend kleinburgerlijk. Ze willen weg uit België met hun muziek, maar ze zouden hier beter weg geraken met hun hoofd.’

Door Wouter Van Driessche en Karel Degraeve

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content