Het regent vaak, de zee is nooit veraf, de liefde smaakt altijd bitterzoet en drugs vernietigen al eens een leven in de in melancholie gedrenkte songs van Richard Hawley. Op zijn nieuwe album Truelove’s Gutter, zijn zesde ondertussen, is het niet anders. Gesprek met ‘The Sheffield Sinatra’ over de thema’s die zijn muziek beheersen.

m Richard Hawley in één quote te typeren, kiezen we graag voor die ene die hij enkele jaren geleden een ongetwijfeld ter plekke ejaculerende journalist van het Britse maandblad Mojo in het oor fluisterde. ‘De muziekindustrie is één grote lul, die zichzelf zo diep mogelijk in je reet wil rammen’, zei mijn vader ooit. Ik weet niet hoe het bij jou zit, maar mijn reet doet niet al te veel zeer.’

Richard Hawley zit er helemaal in vervat: very British in zijn gevoel voor humor, trots op zijn lowerclassachtergrond, gehecht aan zijn familie en vereerd met zijn status van outsider in de business. Zes platen ver in wat ondertussen een oeuvre mag worden genoemd – of beter nog: een genre op zichzelf – is de crooner immer onbevlekt. Voor Truelove’s Gutter kreeg hij zelfs volledig carte blanche van zijn label. Hawley maakte gretig gebruik van deze vrijgeleide om zijn klassieke instrumentarium (zijn tranen plengende Gretschgitaar, een schuchtere drum en weelderige strijkers) uit te breiden met enkele bizarre instrumenten. De zingende zaag (het favoriete speeltje van zijn grootvader) en de glasharmonica (een uitvinding van Amerika’s founding father Benjamin Franklin, alstublieft!) doen bij muziekliefhebbers misschien nog wel een belletje rinkelen, maar de Megabass Waterphone en de Cristal Baschet? I guess not. Hawley weeft er als vanouds een surreëel, fifties geïnspireerd en vaak desolaat klanktapijt mee, dat hij – gaat u nu vooral even zitten – inkleurt met zijn bitterzoete, uit het leven gegrepen en door zijn fluwelen bariton gedragen picturale teksten. Jawel, een mens wordt er lyrisch van.

Jarenlang opereerde Hawley in de schaduw van tal van bands die zich aan zijn talent laafden. Van Pulp bijvoorbeeld, met wie hij zeven jaar als guitarist préféré de wereld rondtoerde. Van Robbie Williams, met wie hij de song Clean schreef. En van gouwgenoten Arctic Monkeys, met wie hij het B-kantje Bad Woman inzong. Niet zonder dank overigens. Toen de Monkeys drie jaar geleden een verdiende Mercury Prize van Hawley afsnoepten, schreeuwde Alex Turner live zijn gêne uit: ‘ Call 999! Richard Hawley has been robbed.

Hawley, nochtans een notoire drinkebroer, blijft er nuchter onder. Kapsones kent hij niet. Dat hij al zes platen lang met dezelfde muzikanten werkt, met dezelfde coproducer, in dezelfde studio in zijn hometown Sheffield en met dezelfde hoesontwerper, is het beste bewijs. ‘Ik heb de wereld al zo’n veertien keer rondgereisd, maar de antwoorden op al mijn vragen vind ik in mijn eigen straat’, vertrouwt hij ons toe in een naar zijn normen te chique hotelkamer in Parijs. ‘Het is niet dat ik met oogkleppen op leef, integendeel. Ik zie gewoon niet in waarom ik me pakweg in LA zou moeten afzonderen voor iets wat ik net zo goed thuis kan doen. Groepen die keer op keer van studio en van producer veranderen, doen dat omdat ze op zoek zijn naar een formule om hun muziek mee te verkopen. Zo zit ik niet in elkaar. Geloof me, mijn muzikanten en ik kunnen alle genres aan, van jazz tot heavy metal, maar ik voel me niet geroepen om dat te bewijzen. Ik wil net dat mijn muziek plaat na plaat vertrouwd in de oren klinkt. En het werkt. Ik hoef tegenwoordig niet meer de wijde wereld in, de wereld komt nu naar mij. It’s the other way around.’

Sinds je debuut in 2000 is melancholie jouw handelsmerk. Ben je daar op je 42e niet te jong voor?

Richard Hawley. Hmm. ‘ You’ve got a lone-liness over you‘, zei wijlen mijn vader ooit, en hij heeft gelijk. Hoe dat komt? Wellicht hierdoor. (Wijst naar zijn mond) Ik ben met een hazenlip geboren. Daardoor heb ik me altijd een outsider gevoeld: nergens welkom, nooit op mijn gemak. En het is zover gekomen dat ik me ernaar ben gaan gedragen. Het stoort me al lang niet meer. Ik zie de dingen gewoon anders. So what!?

Veel van jouw songs gaan over liefde. ‘It’s hard to find’ zing je in ‘Open Up The Door’, ‘it’s even harder to define’. Probeer het toch eens?

Hawley: Neen, het lukt me echt niet.

Het zit vaak fout in de relaties die je schetst. Nochtans ben je zelf al twintig jaar samen met je vrouw. Wat is het geheim?

Hawley: Humor! Om precies te zijn: eenzelfde gevoel voor humor. Te veel mensen leven met het ideaalbeeld dat de reclamejongens ons opdringen. Terwijl: iedereen heeft zwaktes en kent grote en kleine ontgoochelingen. Als je die van jezelf en van elkaar aanvaardt, kom jeal een heel eind. Mijn vrouw lacht constant om mijn zwaktes, en ik om de hare. Het houdt ons met de voeten op de grond. Dat, en twee etentjes bij kaarslicht per week: zij op maandag, ik op donderdag. (Lacht)

Een van jouw zwaktes was drugs. Tien jaar geleden ben je ermee gestopt. Hoe ging dat?

Hawley: Cold turkey! Helen, mijn vrouw, had toen al dertien jaar ervaring als psychiatrisch verpleegkundige. Zij heeft me erdoor geholpen. Hoe? Door mein mijn kamer op te sluiten. (Lacht) Het moest gebeuren. Ik gebruikte al drugs voor ik in een band zat. Het was gewoon iets wat je deed, bij ons in Sheffield. Eerst was het vrij onschuldig. We deden alsof we wetenschappers waren die proefondervindelijk hallucinogenen testten. Het is verbazend wat je onder invloed in een kop thee ziet. (Lacht)

Heavy stuff als cocaïne en heroïne was toen moeilijker te vinden dan nu. Alleen assholes raakten eraan. Pas veel later – toen ik zelf een asshole geworden was, veronderstel ik – heb ik ervan geproefd. Een ramp! Harddrugs snijden je af van elk gevoel. Emotioneel als ik ben, was dat verre van een goede zaak. Ik heb al bij al geluk gehad. Ik heb het overleefd en mijn brein is intact ge-bleven. Enfin, een deel ervan toch.

Is het toeval dat je solocarrière begon waar je drugsverslaving eindigde?

Hawley: Helemaal. Ik heb áltijd songs geschreven. Just Like The Rain uit Coles Corner had ik al op mijn zestiende gepend. Het was Het Moment. Mijn vader zaagde me al jaren de oren van het hoofd. ‘Als je het nu niet doet, zul je er later spijt van hebben’, zei hij. Hij sprak uit ervaring: hij was zelf geen onbegenadigde muzikant, hij heeft ooit zelfs met John Lee Hooker opgetreden en mijn Gretschgitaar heb ik van hem.

In de perstekst bij ‘For Your Lover Give Some Time’, een song die je voor je vrouw geschreven hebt, refereer je naar Jacques Brel, George Brassens en Serge Gainsbourg. Waarom?

Hawley: Ze inspireren me. Ik ben niet geïnteresseerd in de hele popsong-business. Ik wil net zoals hen nummers schrijven die standhouden. Daarom schrijf ik ook over de condition humaine. Alleen probeer ik er nog vat op te krijgen, terwijl zij er pal op zaten.

Een gok: je hebt ze leren kennen via Scott Walker, een andere grote inspiratiebron van jou?

Hawley: Correct.

Jouw stemtimbre wordt vergeleken met dat van Walker, Frank Sinatraen Roy Orbinson.

Hawley: Ken jij grotere complimenten?

Mochten ze jou ‘The Big H’ noemen…

Hawley: Waag het niet! (Lacht)

‘The Ocean’, ‘The Sea Calls’…: de zee is ook een vaak terugkerend thema in jouw songs. Voor zover ik weet, kom je niet uit een schippersfamilie?

Hawley: Ik ben een Brit, dat volstaat: een derde van onze spreektaal is geïnspireerd door maritieme terminologie. En sinds ik op mijn zesde Treasure Island van Robert Louis Stevenson heb gelezen, fascineert de zee me mateloos.

Mocht je geen muzikant geworden zijn…

Hawley:… dan was ik nu wellicht een visser. Maar dan wel een met een roadie. (Lacht)

Truelove’s Gutter

Nu uit bij Mute/EMI

Zie ook de bespreking op pagina 39

Door Karel Degraeve

‘Ik ben met een hazenlip geboren. Daardoor heb ik me altijd een outsider gevoeld: nergens welkom, nooit op mijn gemak.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content