Beter een mooie leugen dan een lelijke waarheid, vind ik. Dus liet ik Ann Kestens, de illustratrice van mijn eerste kinderbundel, mijn hand vasthouden voor dit zelfportret. Toen ik op de middelbare school zat, liet ik mijn buurjongen – een grafisch wonder – ook al mijn huiswerken voor tekenen maken. Zo kon ik als luizigste tekenaar van België, die met moeite een rechte lijn kon trekken, toch altijd kunstwerkjes afgeven. Het schone heeft bij mij altijd geprimeerd op het ware en het goede, vrees ik. Maar daar is niets mis mee, toch? Niets is toch ooit wat het lijkt.

‘Wees voorzichtig: ’t is een dandy’, hoorde ik een collega een keer over me zeggen aan een vriendin. Maar mij doet ‘dandy’ vooral aan Oscar Wilde denken, en helemaal niet aan foute mannen of uitzuipkroegen. Het is geen toeval dat mijn zelfportret iets 19e-eeuws heeft. Ik ben een vurige bewonderaar van Verlaine, Rimbaud en al die andere verfijnde dichters die schoonheid tot hun God verheven. Zelf probeer ik dat ook na te streven, hoe moeilijk dat ook is in een land dat zo vaak pijn doet aan de ogen.

Ik zie mezelf graag als een simpele jongen, dat spreekt uit de klare lijn van dit portret. En ik hou enorm van ironie, zoals blijkt uit de koele, wat afstandelijke blik die ik hier heb. Met ‘ironie’ bedoel ik wel de goeie, ouwe, oorspronkelijke ironie. De ironie die de dingen met veel zin voor humor scherp stelt, en die niet dient om rookgordijnen op te trekken. Ik vind het vreselijk dat ironie zo vaak misbruikt wordt als masker, of als schild. Dat het zo vaak een vorm van lafheid is, en een manier om geen positie te moeten nemen. Niet dat het allemaal ondubbelzinnig moet, daar niet van. Maar mogen we alsjeblieft nog ergens voor stáán?

Die tobbende houding: die is ook typisch voor mij. Ik had er misschien zelfs nog een paar denkrimpels moeten bijzetten. Want het wordt zelden stil in mijn hoofd, het houdt er nooit echt helemaal op. Dat we van het ene gat in het andere belanden – van de schoot in het graf: dat is een gedachte waar ik het bijzonder moeilijk mee heb. Zoals Hugo Claus ooit schreef: ‘Wat ben ik tussen mond en aars? Een zwelling, geloof ik. Iets dat uit haar schoot viel en nu rolt naar een gat in de grond, en nog wat natrapt in de damp van het versgemaaide gras.’

De ring aan mijn middenvinger? Het is geen toeval dat ik die erbij tekende, nee. Het is een ring die ik een kwarteeuw geleden op het sterfbed van mijn grootvader heb gekregen. En die ik sindsdien nauwelijks nog heb uitgedaan. Maximiliaan, heette hij, de vader van mijn vader. Een heel inspirerende man. Op zijn zeventiende was hij al matroos op de lange omvaart. Maar dat belette hem niet om zeven talen te leren. Poëzie te schrijven. En duizenden boeken te lezen. Mijn talent voor verwondering en kwetsbaarheid heb ik van hem, denk ik. Vandaar ook dat ik mijn zoon als tweede naam Maximiliaan gaf. Als stil eerbetoon.

Pat Donnez (50) is radiomaker, brombeer en dichter. Hij werd bejubeld en bekroond voor onder meer Bomans&Bomans, Titaantjes, Alaska en Het is een mooi leven (zolang je niet bestaat), zijn poëziedebuut. Op 15 maart verschijnt Hotemetoten, zijn eerste kinderbundel, bij De Arbeiderspers.

Opgetekend door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content