Op straat

woensdag 1/2, 21.25, Eén ***

Dit is Wannes. Hij heeft niets te klagen. Hij heeft een huis, een zachte matras, een fijne vriendin en ’s morgens eet hij poffertjes. Als Wannes een beetje op cholesterol en suikerspiegel let, dan heeft hij alles om een lang, gelukkig en tot aan de rand gevuld leven te leiden. Maar Wannes heeft het niet zo met gewoon geluk. Wannes is, zo biecht hij op in zijn huiscamera, een nieuwsgierige jongen. Niet het type nieuwsgierigheid dat hem naar drugs en drank en vreemde vrouwen leidt, nee, zijn nieuwsgierigheid is van het onbaatzuchtige type. Wannes wil weten hoe mensen zich voelen die het duidelijk minder goed hebben dan hij. Vluchtelingen op het strand in Libië. Alleenstaande zwarte moeders in Brussel. Daklozen in Antwerpen. Omdat het nogal veel vergt van een blanke man van bijna dertig om plots een vluchteling uit het Midden-Oosten te worden of – stel je voor – een zwarte vrouw, heeft Wannes na overleg met zijn vriendin besloten een maand op straat te leven. Dag liefje, zegt Wannes dapper en met enkel een jas met ingebouwde camera trekt hij zijn stad in. Ik zou zeggen: wees meer zoals Wannes.

Of toch niet? Want wat doe je als undercoverdakloze als er op kerstavond een meisje voor je staat met een mand vol kleren en eten, ja zelfs met een krasbiljet van de loterij erin? Neem je dat dan aan? Of zeg je: ‘Ik zit hier maar voor het sociale experiment, geef het aan Freddy, die kan het echt gebruiken’? Aanvaard je een slaapzak en een matje van Marc van Outreach wanneer je aan den lijve hebt ondervonden dat de hulp voor daklozen schaars en slecht verdeeld is? Heb je als undercoverdakloze recht op een bed in de nachtopvang? Focus je op jouw problemen, jouw schaamte, jouw koude voeten, jouw schorre keel of zoek je actief collega-daklozen op en laat je hen hun verhaal vertellen?

Het zijn de dilemma’s van de participatieve journalistiek. Jij wilt ervaren wat de ander voelt, maar over wie gaat het experiment dan? Over jouw ervaring met het daklozenbestaan? Of over de mens die al zestien jaar dag in dag uit zijn zakken door de stad zeult, die weet wat verslaving is, die wordt genegeerd door de keurige burger, die door de politie in het oog wordt gehouden, die door een bizar stadsreglement wel op straat mag zitten maar niet actief iets aan de mensen mag vragen? Voor wie kies je? Door wiens ogen kijk je?

Wannes had het in de eerste aflevering duidelijk te moeilijk met zichzelf om over de ethische consequenties van zijn keuze na te denken. De eenzaamheid vrat aan hem, de kou beet zich door de zolen van zijn schoenen en als hij op plekken kwam waar andere daklozen ’s nachts sliepen, dan voelde hij zich, zo moest hij eerlijk toegeven, niet veilig. Er is niets romantisch aan een leven op straat. Zo veel maakt Op straat wel duidelijk. Het is bikkelhard en mensonterend. Bovendien is het schrijnend om te ontdekken dat in een stad als Antwerpen wel 25 hulporganisaties voor daklozen zijn, hulporganisaties die doen wat ze kunnen, maar begrensd worden door huishoudelijke reglementen en openingsuren. De ene geeft je een slaapzak, voor een slaapplek moet je je elders aanmelden. ‘Alles is moeilijk’, mijmert Wannes terwijl hij door de stad slentert. ‘Eten, je wassen, naar de wc gaan.’ Hoe hij dat doet, vraagt hij op een bankje aan een andere dakloze. ‘Ik heb mijn uren’, antwoordt de man. ‘Dat is van de pot gerukt’, roept Wannes uit. De man schatert het uit. ‘Van de pot gerukt! Zeg dat wel.’ Het was het sterkste moment in de hele aflevering. Omdat het niet over de in de tijd beperkte miserie van Wannes ging, maar over de bekrompenheid van wat wij sociaal beleid noemen.

door Tine Hens

Het is schrijnend dat er in een stad als Antwerpen wel 25 hulporganisaties voor daklozen zijn, die doen wat ze kunnen, maar begrensd worden door reglementen en openingsuren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content