Er is nog nauwelijks een film of tv-serie denkbaar zonder dat de haastig bij elkaar gegraaide verschijning van Koen De Graeve (37) erin voorkomt. In De helaasheid der dingen, opener van het Filmfestival van Vlaanderen – Gent speelt hij Marcel ‘Celle’ Strobbe, een man met evenveel ruggengraat als een weekdier in zilt water – en met minstens evenveel dorst.

Eerst even dit. Alarmerende berichten vanuit het zenuwcentrum van de persrelaties. Enkele vrouwenbladen hebben vriendelijk, maar beslist laten weten dat ze niet geïnteresseerd zijn. Noch in een persvisie van De helaasheid der dingen, noch in een interview met een van de hitsige bonken die erin meespelen. Dit festijn van bierdrinkers en scheefpoepers heet niet – en ik citeer – ‘in touch te zijn met enige feminiene zijde’. Koen De Graeve is niet in shock, maar toch enigszins geërgerd. Hij begint zelfs met het merkwaardige statement dat De helaasheid der dingen een vrouwenfilm is. Misschien niet in de zin van Sex & the City – daarvoor worden er te weinig schoenen gekocht en is de mode niet retro genoeg om weer hip te zijn. Als de mannen de boel alweer afgebroken en/of ondergekotst hebben, is er echter maar een die rechtstaat in het puin: Meetje, de moeder van zo veel lelijkheid en onverbeterlijke ellende.

‘Weet je wat het is?’, raast hij verder. ‘Ik word moe van dat cynisme. De helaasheid der dingen is een film die met zo veel liefde, kunnen en overgave gemaakt is. Hoe kun je die dan afdoen als niet geschikt voor ons publiek wegens net iets te veel lelijke, bierdrinkende mannen en te weinig glamoureuze vrouwen? Daar gaat het toch niet om? De thema’s die de film behandelt – de grote liefde, jaloezie, je lostrekken uit een milieu – zijn toch zeer universeel? Al worden ze niet altijd even zachtzinnig behandeld.’

Dat is een understatement. De helaasheid der dingen is rauw en beenhard, maar ook heel grappig en bij momenten ronduit hilarisch. Het is die gelaagdheid die hem zo bijzonder maakt. Het is ook die gelaagdheid die van Marcel Strobbe meer maakt dan de zoveelste aan drank verslaafde en wat verlopen postbode. Hij is een man met een onpeilbare pijn in het hart. Oneindig enthousiasme slaat bij hem onverklaarbaar om in even oneindige agressie. Tegenover de wereld die hem niet moet, tegenover zijn ex die hem in de steek liet of tegenover zijn zoon die het internaat verkiest boven het morsige pedagogische milieu van zijn vader en nonkels.

‘Het is geen personage dat je naast je neerlegt als de draaidag erop zit. De fantasie botst zeer snel op de pijnlijke realiteit als je in een scène je zoontje finaal in elkaar slaat. Omdat je het doet met een jongen van dertien jaar en omdat je in zijn ogen ook het resultaat van je eigen woede leest. Ook al weet je voor jezelf heel goed dat er een grens loopt tussen spel en werkelijkheid, je gaat diep. Omdat je de kleuren van het personage wil scherpstellen en omdat je zo vol bent van het verhaal. Maar ik ben een paar keer bevend thuisgekomen – en met een stevige krop in de keel. Dan voel je: het personage gaat met mij aan de haal.’

Hoe vermijd je dat een extreem personage als Marcel Strobbe een karikatuur wordt?

Koen De Graeve: Door de liefde waarmee het verhaal is neergeschreven. Als we bij wijze van voorbereiding naar documentaires over marginale gezinnen keken, liet Felix het niet na ons te wijzen op de gezelligheid van dat milieu, of op de onhandig uitgedrukte warmte en tederheid. De vier broers Strobbe zijn vier gigantische kinderpummels die het stadium van de puberale penisnijd niet zijn ontgroeid. Ze zijn charmant, op een gewelddadige manier. Het zijn echter ook heerlijke vrijbuiters en anarchisten, letterlijk en figuurlijk onaanraakbaar.

In veel scènes zitten jullie met te veel mensen in te kleine ruimtes – of het nu thuis is of op café. Niet verwonderlijk dat daar ellende van komt.

De Graeve: Dat op elkaar zitten, was heel bepalend tijdens het filmen. De wereld buiten brak zeer weinig door op de filmset. Op de duur kleedden wij ons niet meer om. We sloften in onze vuile blauwe onderbroeken rond en bleven in de vettige zetels zitten om de sigaret uit een scène verder op te roken. Er vond een soort versmelting plaats, wat natuurlijk de intensiteit ook bevorderde. Het bijzonderste aan De helaasheid der dingen is waarschijnlijk de enorme bereidheid die iedereen had om heel ver te gaan. Zowel productioneel als emotioneel. Het gevolg was dat de laatste draaidag werkelijk als een afscheid aanvoelde. Meestal heerst er dan een soort opluchting, nu hing er iets van rouw. ‘Wat moet ik morgen doen, zo zonder jullie?’ Thuis kon me dat ook overvallen. Dan zat ik met vrouw en kinderen aan tafel en dacht ik: ‘Hmm, mooi, lief, schattig, maar waar zijn mijn broers?’

Het verhaal wil dat Felix van Groeningen jou koos voor de rol van Marcel omdat hij je op een onbewaakt moment zag uitvliegen over een pietluttigheid.

De Graeve: Het verhaal is groter geworden dan het echt was, maar ik zal niet ontkennen dat ik enige agressie onder mijn huid heb. De vulkaan is aanwezig. Niet in die mate dat ik iemand in elkaar zal timmeren, maar ik durf uit mijn krammen te schieten, zoals dat heet. Mijn grootvader had dat naar het schijnt in nog extremere mate en mijn vader had zich zo sterk voorgenomen nooit uit te vliegen zoals zijn vader dat wij waarschijnlijk nog meer onder de indruk waren van zijn momenten van ingehouden woede.

Je bent van Mere en leerde de andere acteurs foutloos Meers spreken. Is het wilde van de Strobbes tekenend voor een anarchistische strekking rond Aalst?

De Graeve: Het is een vurig volkje. De verhalen over Aalst en omstreken die via mijn nonkels bij ons terechtkwamen, gingen toch vaak over grote zuip- en vechtpartijen. ‘Mijn pree en mijn mes’, was de manier om uit te gaan. Een man moest altijd voorbereid zijn. Wat ook opviel: de mondigheid, de eerlijkheid en de immense luidheid. Roepen, tieren, brullen. Het heeft waarschijnlijk wel iets te maken met de cafécultuur die er in de aders van de mensen zit, én met het carnaval dat – willen of niet – een grote impact heeft op vele levens in Aalst en omstreken.

Ook op dat van de Strobbes. Hoe was het om in die orgie van zatheid, ranzigheid en ongeremdheid te filmen?

De Graeve: Vrij hallucinant, maar ook heel typerend voor de film en voor Felix als regisseur. Tussen neus en lippen had ik hem gesuggereerd om ter plaatse te filmen. Waarom zo veel betalen voor een opgeklopte sfeer met figuranten als je de echte sfeer kunt hebben? De volgende dag stond hij op mijn antwoordapparaat: de opnamedag was al geregeld. Om half drie ’s nachts zijn we er aangekomen – de overgang tussen hoogtepunt en dieptepunt. Acteren was moeilijk tot onmogelijk. Eigenlijk waren we vooral security voor de cameramensen omdat er altijd wel iemand voor de lens sprong om iets zeer belangrijks uit te braken. Bovendien waren we veel te nuchter. We hebben nochtans geprobeerd om ons op commando te bezuipen. Het lukte niet.

Voor je in iedere mogelijke film opdook, was je vooral theateracteur. Felix van Groeningen zegt zelf dat hij het liefst regisseert zoals in het theater: met inspraak van iedereen. Is dat belangrijk voor jou?

De Graeve: Toen ik pas begon te filmen, durfde ik me wel eens te ergeren aan de lange wachttijden. Een opnamedag is meestal veel koffie drinken en tussen twee koppen door ook iets opnemen. Ik ben in die zin misvormd door het theater. Er staat niemand tussen jou en het verhaal. Het fijne aan Felix is dat hij iedereen een ruim gebied geeft om in te vullen – van meneer de acteur tot de klankman. Hij vindt die input noodzakelijk: hij zoekt die op en daagt die uit. We hebben enorm veel gerepeteerd voor we een scène opnamen. Om de energie tussen de acteurs goed te krijgen, om Kenneth Vanbaeden (de jonge Günther Strobbe) in de groep te trekken en om over het hoe en waarom van een personage te discussiëren. Het is logisch dat zo niet alleen de betrokkenheid verhoogt, maar ook de kwaliteit. Film is het samengaan van zo veel disciplines die op hetzelfde moment allemaal goed moeten zitten. Als dat gebeurt, beleef je een gigantische kick die met weinig in het theater te vergelijken valt.

Het centrale thema van ‘De helaasheid’ is ontworteling – je losscheuren uit een gepredestineerd bestaan. Heb jij dat ooit moeten doen?

De Graeve: Mijn jeugd was vooral getekend door vrolijkheid, onbezorgdheid en plezier. Ik herinner me dat ik heel snel aanvoelde dat dit leven een prima leven was. Ik weet niet of het een gevolg van al die leutige onbezorgdheid was, maar op mijn achttiende was ik niet meer of minder dan een vergevorderde bloemkool. Ik had geen idee van wat ik wilde, van wat me interesseerde of van wat ik nu met de rest van mijn leven moest aanvangen. Mijn ouders hadden toen al vijf kinderen opgevoed en het was snel duidelijk dat ze geen zin hadden in de volgende lichtjes opstandige puber. Als ik tegen iets in opstand kwam, scheepten ze me meestal af met het goede voorbeeld van mijn oudere zussen en broer. Ze wilden heel graag dat ik die periode van lastig pubergedrag gewoon oversloeg. Waarschijnlijk is het verzet daardoor wat later uitgebroken. Na mijn middelbare school vond ik dat ik net als de rest van broer en zussen universiteit moest doen – ik was tenslotte geen slechte student. Maar mijn ambities reikten niet verder dan de richting met de minste uren. Dat bleek slavistiek, met dertien en een half uur les. Na twee weken wist ik dat het dat niet was. Ik ben het nachtleven ingedoken, heb goede en minder goede vrienden gekend en beleefde een vrolijke periode van zuipen en feesten waarin alles wat kon, mocht.

Dat er misschien een acteur in je school, kwam niet in je op?

De Graeve: Toch niet op de manier dat acteren een mogelijk leven was. Natuurlijk vond ik het fijn om in de chiro op mijn gitaar te tokkelen en zo de nodige aandacht te krijgen. Ik herinner me ook de magie van het schooltoneel op de lagere school. Herrie in huppeldepup. ‘Halt, blijf staan!’, was mijn tekst. In het laatste jaar middelbaar schreven we zelf een toneel. Moord in de feestzaal. Zeventienjarigen die iets absurds maken met Pater Poot op de eerste rij. Pater Poot was de man die ons iedere vrijdag uit Shakespeare liet voordragen. Dat had wel invloed, ja, maar dat was niet gedefinieerd. Zoals niets werkelijk gedefinieerd was op dat moment in mijn leven.

Waar of wanneer kwam dan de klik?

De Graeve: Het was een aankondiging op de radio. Iets over het ingangsexamen bij Studio Herman Teirlinck. Ik herinner me dat ik hartkloppingen kreeg. ‘Stel je voor dat dat je leven is!’ Ik ben beginnen te blokken voor Russisch en filosofie; ik wilde mijn ouders bewijzen dat als ik wilde ik ook universiteit aankon. Ik was twee keer geslaagd en heb toen mijn vader gebeld: ‘Kunnen we eens praten?’ De mens schrok. Zo had die vrolijke zoon nog nooit tegen hem gesproken. Ik fladderde van hier naar daar en alles was altijd oké, maar plots had ik een welgevormd idee over wat ik in mijn leven wilde. Acteren. Hij vond het niet eens zo abnormaal. Het enige wat hij zei was: ‘Ik ga dat niet betalen.’ En dat vond ik niet eens zo abnormaal. Mijn ouders hadden het met vijf kinderen aan de universiteit niet echt breed die jaren. Bovendien was mijn vader directeur van een textielfabriek. Hij had de gouden jaren gekend, maar die waren al een tijdje voorbij. Het waren geen makkelijke tijden en het heeft hem een paar ribben uit zijn lijf gekost.

Bleek acteren dan inderdaad dé grote droom?

De Graeve: De eerste twee jaren op school waren hels en loodzwaar. Iedere mogelijke tic of typische houding werd er figuurlijk uitgeklopt. Mijn tong hing blijkbaar voortdurend uit mijn mond en ik deed ook iets vreemds met mijn wenkbrauwen. Furieus werden ze daarvan. Met Kerstmis van dat eerste jaar was ik geslaagd. Veeleer wegens vermoede dan duidelijke kwaliteiten, en die vermoede kwaliteiten kwamen er dan nog vooral uit tijdens de lessen jazzballet. Als acteur ging ik meestal finaal de mist in. Ik wist gewoon niet waarover ze het hadden. Ik dacht dat acteren fijn was, dat het tof was, creëren en je amuseren, maar op school was het vooral afzien en lijden. In het derde jaar heb ik – bewust of onbewust – voor mezelf beslist dat die hele school voor mijn part in het donkerste gat mocht verdwijnen. Ik wilde niet meer behagen of goed doen. Dat lukte toch niet. Ik heb toen met Willy Vandermeulen gewerkt en met Manou Kersting. Daarna is het vertrokken. Er was een onvermijdelijkheid gekomen. Maar ik wist ook dat ik niet meer wilde nabootsen, of mimen. Ik wilde beleven en spelen wat ik beleefde.

Een ding wil hij nog graag kwijt. Iets over dat cynisme van in het begin en hoe ergerlijk hij dat vindt. Even ergerlijk noemt hij middelmatigheid en het gevoel dat iets al lang goed is omdat er een half miljoen mensen naar kijkt. Of het idee dat je je broek moet aftrekken om veel mensen te bereiken. ‘Soms lijkt het alsof je niet meer vol mag zijn over wat je doet. Ik heb te veel levenslust om me maar half te geven. En dus doet het pijn als ik feuilletons en series zie die niets anders zijn dan gewauwel in de leegte. ‘We raken gevoelige thema’s aan’, zeggen ze. En dan draaft er een homo op, een seropositieve of een Marokkaan. Maar daarnaast? Veel televisie is niets meer dan een menselijk aquarium. ‘Mensen zijn al zo moe na een dag lang werken’, hoor je dan. Alsof kwaliteit synoniem is van vermoeiend? Dat is even onzinnig als beweren dat De helaasheid der dingen geen vrouwenfilm is. Stel dat het waar is, wat dan nog? Het is gewoon een straffe film. Ik kijk er met tranen in de ogen naar. Omdat hij in zijn naaktheid zo teder is. Niet omdat alles in mijn gezicht ontploft.’

De Helaasheid der dingen

6/10 en 14/10

Vanaf 7/10 in de bioscoop.

Door Tine Hens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content