De naam Ken Kesey is onlosmakelijk verbonden met de splinterbom waarmee hij in 1962 debuteerde, One flew over the cuckoo’s nest, een boek over het leven binnen in een psychiatrische instelling. Door de vervormde blik van de apathische indiaan Chief Bromden brengt Kesey de machtsstrijd in beeld tussen de rel schoppende patiënt McMurphy en de fascistoïde hoofdverpleegster Ratched. Inspiratie voor dat boek had Kesey zat, want in de jaren voordien had hij zich tegen betaling laten volproppen met psychedelische drugs, in een door de Amerikaanse overheid gesubsidieerd onderzoek naar psychoses.

One flew over the cuckoo’s nest was een instanthit, en het succes groeide nog aan met de toneelversie van Dale Wasserman (1963) en de film van Milos Forman uit 1975. Op die laatste bewerking had Kesey zelf heel wat kritiek. Aanvankelijk was hij enthousiast, maar het kwam tot een breuk tussen de auteur en de filmmakers omwille van financiële en artistieke onenigheden. Kesey vond het script maar niks en had ook geen hoge pet op van Jack Nicholson, die in de huid kroop van McMurphy. Ironisch kreeg Nicholson net voor die rol zijn eerste Oscar.

Met opvolger Sometimes a great notion (1964) gooide Kesey het literair over een andere boeg. Hij ging een realistischer toer op, met een portret van een familie houtvesters die tegen de economische omstandigheden opvaart. De roman werd aanvankelijk lauw onthaald, maar kan vandaag op meer bijval rekenen . De verfilming met Paul Newman en Henry Fonda was in 1972 trouwens de eerste film op de betaalzender HBO.

Om Sometimes a great notion te promoten trok Ken Kesey samen met de vrijbuiters van de Merry Pranksters van de Amerikaanse westkust naar de oostkust in een afgedankte bus, een tocht vol dolle belevenissen die Kesey 25 jaar later verwerkte in het geïllustreerde boek The Further Inquiry. Aan het eind van die beruchte road trip leerde de auteur Allen Ginsberg en Timothy Leary kennen, twee andere iconen van de psychedelica van de sixties.

Nadat hij in 1965 gearresteerd werd voor het bezit van marihuana vluchtte Kesey naar Mexico. Toen hij later terugkeerde, deed hij het veel rustiger aan. Tot aan zijn dood in 2001 leefde hij met vrouw en kinderen in zijn thuisstaat Oregon en meed de spotlights. Een tijdje was hij docent creative writing en schreef hij met zijn studenten de collectieve roman Caverns (1989). Veel zin om nog alleen achter de schrijftafel te zitten moet Kesey nadien niet meer gehad hebben, want naast een paar essaybundels en het bescheiden Sailor Song (1992) was ook zijn laatste roman, Last go round (1994), het resultaat van een samenwerking, met fellow Prankster Ken Babbs.

In zijn zwanenzang, een essay voor Rolling Stone uit 2001, toont hij zich nog een laatste keer als een gangmaker van de sixties door zwaar uit te halen naar George W. Bush en diens war on terror en vooral door te pleiten voor meer love and peace.

Jeroen Bert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content