Leuvenaar Fred Lyenn Jacques – platenkopers en concertgangers mogen Lyenn zeggen – ging in New York The Jollity Of My Boon Companion inblikken, een debuut dat naar adem doet happen, pijn doet en in verwarring brengt. Zij het allemaal in goede zin.

De plaat werd opgenomen met enkele van New York’s finest: klarinet- speler Doug Wieselman doet vast een belletje rinkelen bij fans van Antony And The Johnsons, producer-bassist Shahzad Ismaily speelde bij Bonnie ‘Prince’ Billy, Laurie Anderson en Lou Reed, en gitarist Marc Ribot is geheel en al bekend van zichzelf én natuurlijk van zijn voormalige werkgever Tom Waits. Allemaal geven ze het beste van zichzelf op The Jollity Of My Boon Companion, een intrigerend, kunstgevoelig werkstuk waarmee Lyenn zich behaaglijk tussen de bezetenheid van David Eugene Edwards, de visceraliteit van vergeten ninetiesrocker James Hall en de etherische treurdichten van David Sylvian nestelt. Nú pas blijkt hoeveel plaats daar nog was.

Ook aan de interviewtafel is Lyenn er één uit duizend. Hij raakt verstrikt in onze ‘rationele’ vragen, wij begrijpen zijn gevoelsmatige antwoorden niet altijd. ‘Tja, wat wil je wéten?’, vraagt hij lachend van wanhoop, nadat ook zijn derde verklaring voor de plaattitel bij ons geen licht doet aanfloepen. Interviews zijn nieuw voor hem. ‘Ik vind het moeilijk om over mijn muziek te praten’, zegt hij. ‘Niet dat ik dat niet wil. Maar je benadert mij en mijn muziek vanuit een heel andere, verstandelijke invalshoek. Je kunt mij vragen waarom ik recht zit of waarom mijn ene schouder wat lager hangt dan de andere, en ik wil je daar graag een antwoord op geven, maar makkelijk is dat niet.

Hoe is Marc Ribot op je plaat verzeild geraakt?

Fred Lyenn: Ik heb hem ontmoet via Audrey Lauro, een Franse saxofoniste uit de Brusselse improvscene, waarvan ik deel uitmaak. Ze had opnames gepland met Marc en vroeg of ik zin had om mee te doen. Natuurlijk had ik dat, want ik weet dat hij een fantastische muzikant is. Ik ben hem aan het station gaan oppikken. Omdat de sessie drie uur later zou doorgaan dan gepland, heb ik hem op mijn appartement uitgenodigd, waar we met z’n tweeën muziek hebben gemaakt. Het klikte wel. Hij vroeg me waarmee ik bezig was, en ik heb hem wat songs laten horen. Daarna heb ik hem gevraagd of hij me geen producer kon aanraden. Hij kende wel mensen die geïnteresseerd zouden zijn, zei hij. Maar op dat moment had ik nooit durven te hopen dat hij uiteindelijk op mijn plaat zou meespelen. Ik had van hem vier namen gekregen, en de eerste die antwoordde, was Shahzad. Ook met hem kon ik het meteen goed vinden. Het is op een heel organische manier verlopen. Want hij zou zeker niet hebben toegezegd als hij mijn muziek niet goed had gevonden.

Blijkbaar viel hij vooral voor je stem.

Lyenn: ( Stil) Blijkbaar, ja. Zangles heb ik nochtans nooit gehad. Ook gitaar en bouzouki heb ik mezelf aangeleerd. Voor de harp had ik wel een lerares, toen ik zeven was. Maar dat heb ik niet lang volgehouden, ook al heb ik er goede herinneringen aan. Verder heb ik blokfluit gespeeld en getamtamd, maar ik weet niet of dat belangrijk is? Mijn grootmoeder had een piano, en daar voelde ik me sterk tot aangetrokken. Sommige van mijn oudste herinneringen leiden daarnaar terug.

Heb je als muzikant een lange weg moeten afleggen om te komen tot waar je nu bent?

Lyenn: Moeilijk te zeggen. Dat zal wel. Als 16-jarige was ik geïnteresseerd in scheikunde en biologie, en maakte ik daarnaast nog muziek. Maar gaandeweg kwam ik tijd tekort, en moest de wetenschap eraan geloven. Ik deed gewoon wat ik het meest nodig achtte. Dus werd ik muzikant. In 2002 was dat, het jaar waarin ik deelnam aan de Rock Rally. Vrienden hadden me ertoe aangespoord, maar na de preselecties had ik er al mijn bekomst van: ik voelde me niet goed in een wedstrijd. De halve finale heb ik afgehaspeld, en toen zat het erop. Ik had ook genoeg van songschrijven. Daarom heb ik me toegelegd op de contrabas en op improvisatie: ik wilde díép in de essentie van het creatieve proces treden. Maar ja, die songs zaten óók nog in mij.

Berlijn, Glasgow, San Francisco en New York: je hebt al overal gespeeld.

Lyenn: Ik weet niet waarom mensen dat niet méér doen: gitaar op de rug en duim in de lucht. Ik heb altijd gereisd. Mijn familie leeft verspreid over heel de wereld. Wanneer ik mijn vader wil zien, ga ik naar Madrid, mijn tante woont in San Francisco. De meeste songs op deze plaat zijn onderweg geboren, in Sevilla en in Glasgow. Ik moest ze in complete vrijheid kunnen schrijven, dieper vanuit mezelf. Want mensen beïnvloeden je, werpen een dam op tussen jou en allerlei mogelijkheden.

Als ik je over verlangen en temperament hoor zingen, lijk je bang voor wat je daarmee kunt aanrichten.

Lyenn: ( Knikt). Ja. Maar dat is dubbel. Ik voel dat als ik die emoties loslaat, ik ergens terechtkom waar ik onthecht ben van de wereld. Anderzijds is daarvoor sociaal gezien geen plaats. Nu, ik gooi bij wijze van spreken óók wel eens met tafels en stoelen, net zoals iedereen. Ach, weet je: taal is heel beperkt. Ik verlang soms naar ánder contact met mensen. Toen we de plaat aan het maken waren, heb ik niemand van de muzikanten instructies moeten geven. De muziek, het gevoel dicteerde alles. Dat zou het ideale communicatiepatroon kunnen zijn. Ik wil niet dat mensen begrijpen wat ik voel, ik wil dat ze het vóélen.

THE JOLLITY OF MY BOON COMPANION: Op 9/11 uit bij Munich.

LYENN: 6/11, De Nachten, Antwerpen

DOOR KURT BLONDEEL / Foto Rob Walbers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content