Hij was manisch-depressief, gedroeg zich als een arrogante zak en omringde zich met maffioze types. Allicht was moeder Teresa een beter mens, maar de enige vraag die ertoe doet is: wil je haar ook ‘I’ve Got You Under My Skin’ horen zingen?

Op het toppunt van zijn roem, een periode die toch drie decennia bestreek: van eind jaren dertig tot eind jaren zestig, lag de wereld aan zijn voeten.

Hij was king of the hill, top of the heap. Hij was The Voice, Chairman of the Board, Il padrone, een nationaal icoon en fenomenaal performer. Als zanger bestormde hij de hitparade van de populaire muziek, was hij de sensatie in hippe nightclubs en vulgaire gokcasino’s, deed hij balzalen, grote theaters en boksarena’s vollopen.

De net tien jaar geleden op 82-jarige leeftijd gestorven Frank Sinatra was bevriend met gangsters en presidenten, zou zelfs doorslaggevend geweest zijn in de verkiezingsoverwinning van John F. Kennedy via het bewerken van Iers-Italiaanse kiezers.

Vleesgeworden cool

De in 1915 geboren zoon van arme Siciliaanse immigranten uit Hoboken die het tot ster in Hollywood had geschopt, een tijdlang ook getrouwd was met een van de godinnen van het witte doek, Ava Gardner, incarneerde ook de vleesgeworden American Dream. Immer onberispelijk gekleed en gekapt, met zijn Cavanaugh-gleufhoedje achterop het hoofd, zijn losse stropdas, een glas bourbon in de ene hand, een sigaret in de andere, helderblauwe en wakkere ogen die van de ene seconde op de andere kil van woede kunnen uitslaan, was hij een ongenaakbaar stijlicoon avant la lettre. Omringd door vrienden die hem vreesden, bewonderden en toegaven dat ze moorden voor hem zouden begaan, hield hij er een extravagante lifestyle op na en onderging hij de tol van de roem met een cool waar de meeste rocksterren van vandaag nog een puntje kunnen aan zuigen.

Frank Sinatra, die als hij begin jaren veertig optrad in de Paramount Theatre in New York voor taferelen van massahysterie zorgde en de 13- tot 15-jarige tienermeisjes die zijn publiek vormden in katzwijm deed vallen ( ‘Not since the days of Rudolph Valentino has American womanhood made such unabashed love to an enterainer’, schreef Time), was in de jaren zestig uitgeroeid tot een levende legende. Een man met een eigen platenmaatschappij, een eigen filmmaatschappij, met vastgoedholdings over heel Amerika, eigenaar van drie vliegtuigen, waaronder een privéjet die hem in ’t weekend in zestien minuten van zijn huis in Los Angeles naar zijn optrekje in midcentury modernistische stijl in Palm Springs bracht. Om hem op zijn wenken te bedienen had hij 75 mensen in dienst, onder wie een grijzend dametje dat zich ontfermde over zijn zestig haarstukjes en overal waar hij optrad met hem meereisde. Achteraan in zijn favoriete bars, zoals Jilly’s op West Fifty-second Street in Manhattan, stond altijd een voor hem gereserveerde speciale stoel klaar, waar geen andere sterveling ooit mocht op gaan zitten. Hij sloeg vrolijk paparazzi in elkaar, liet op weg naar een concert in Australië zijn jet rechtsomkeer maken nadat hij een krantenverslag onder ogen kreeg waarin weer eens gewag werd gemaakt van zijn onderwereldconnecties.

It’s Frank’s world

Met zijn Rat Pack mocht hij met zwier het beest uithangen in Las Vegas, de gokkers van entertainment voorzien en snel stoere jongensfilms inblikken. Uitgezonderd mascotte Shirley MacLaine, had Rat Pack-leider Sinatra alleen maar echte kerels om zich heen: Dean Martin, Sammy Davis Jr., Peter Lawford, Joey Bishop, en niet te vergeten Jack Daniels ( ‘I’m for anything that gets you through the night, be it prayer, tranquilizers or a bottle of Jack Daniels.’) Toen was booze nog de drug of choice. Bij een eigen clubje hoorde ook een eigen taaltje: ‘ gasoline‘ (sterke drank), broad (sexy vrouw), chick (jonge sexy vrouw), Chicky Boy (JFK), en het achtervoegsel -ville bij alle mogelijke woorden en begrippen: bombsville, splitville, gonesville, dullsville. Zoals zijn buddy Dean Martin opmerkte: ‘It’s Frank’s world, and we just live in it.’

Frank Albert Sinatra. Eerste tieneridool uit de geschiedenis, straatvechter, gangstermaatje, verwaande lul, sentimentele superpatriot, monster, mythe, merknaam. You name it, Sinatra was het allemaal, maar in de eerste plaats was hij zanger en entertainer, de grootste van de vorige eeuw, daarover wordt niet onderhandeld. Tenminste niet door wie echt naar zijn songs heeft geluisterd en onherroepelijk verkocht is, voor altijd (‘ May you all live to be 102 years old and may the last voice you hear be mine‘, placht Sinatra te zeggen als afsluiter van zijn concerten).

Wat Sinatra The Voice maakt, is natuurlijk de stem van fonkelend edelmetaal, herkenbaar uit de duizend. De stem, een lichte bariton die vanaf de jaren vijftig voller en lager werd, waar Gay Talese in 1966 zo lyrisch over deed in de Esquire-reportage Sinatra Has a Cold. ‘Sinatra die verkouden is, is Picasso zonder verf, Ferrari zonder benzine – alleen nog erger. Omdat een simpele verkoudheid Sinatra berooft van dat niet te verzekeren juweel, zijn stem, en diep doordringt tot de kern van zijn zelfvertrouwen.’

Zelfmoordsongs

Wat Sinatra zo bijzonder maakt als zanger is dat hij met de muziek kon meezwieren als een trombonist of saxofonist en dat hij door zijn geniale frasering de noten veel langer kon aanhouden. Dat beruste op een fenomenale ademhalingstechniek die hij imiteerde van de trombonist Tommy Dorsey, bij wie hij begin jaren veertig zijn eerste successen boekte. Hij had gezien hoe Dorsey tijdens zijn trombonesoli op bepaalde momenten in het arrangement stiekem vlug even uit zijn mondhoeken ademhaalde. Als zanger kon hij dit niet letterlijk overnemen, maar om hetzelfde effect te bereiken en de woorden over de noten te trekken begon hij veel onder water te zwemmen, waarbij hij in gedachten de liedjesteksten zong. Daardoor lukte het hem om in plaats van vier soms zes maten te zingen zonder hoorbare ademhaling, wat de melodie een vloeiende, ongebroken kwaliteit gaf.

Maar The Voice is ook de kwaliteit van de songs: zelf heeft hij maar één song (mee)geschreven, maar het materiaal dat hem werd aangereikt door onder anderen Cole Porter, Lorenz Hart, Ira Gershwin, Jerome Kern, Sammy Cahn en Oscar Hammerstein wist hij tot klassiekers om te toveren. Tijdens zijn beste jaren danst hij door de songbooks van Amerika’s grootste liedjesschrijvers. En een unieke stem, een briljante tekst is ook maar zo sterk als de arrangementen van de orkestleiders die de extreem contrastrijke emoties die Sinatra bespeelt mee vorm geven. De man die zichzelf een ‘ eighteen-carat manic depressive’ noemde, verkende in zijn vertolkingen de uitersten van zijn wispelturig gemoed. Zijn uptempo swingers, in het bijzonder I’ve Got You Under My Skin met Nelson Riddle en bijna alle songs die hij deed met Billy May (de man van de slurpende saxofonen) en Count Basie zijn zo opwindend en stimulerend dat ze de luisteraar naar ongekende euforische hoogten voeren. Zijn downers, zoals Only the Lonely met Riddle en No One Cares met Gordon Jenkins, zakken zo diep in de melancholie en het zelfbeklag dat ze soms zelfmoordsongs worden genoemd.

Zijn woorden, zijn gevoelens

Oké, er is de stem, er zijn de lyrics en orkestraties, maar wat Sinatra tot Sinatra maakt is de complete eerlijkheid als hij voor een microfoon staat. Als hij zingt leeft hij de song. ‘When I sing, I believe I’m honest’, zei hij zelf. ‘An audience is like a broad. If you’re indifferent, Endsville.’

‘Je moet de liedjestekst leren lezen als een script, als een scene’, wist Sinatra. Zijn vermogen om van elke song een verhaaltje te maken dat hij je in vertrouwen lijkt toe te fluisteren, blijft ongeëvenaard. Je gelooft elk woord dat hij zegt omdat hij zelfs de meest versleten standard zingt alsof het hem zelf is overkomen. En om de tekst goed tot zijn recht te doen komen permitteert hij zich elke ingreep die hij nodig acht: het schrappen, inkorten of toevoegen van woordjes om de tekst in zijn ritme te zetten, het tussenvoegen van zijn bekende hipsterisms (van Ring-a-Ding-Ding tot Doebidoebidoe) , het veranderen van de melodie, het bijstellen van de cadans, het soepel rekken van klinkers en medeklinkers. Zoals zijn favoriete liedjesschrijver Sammy Cahn ooit observeerde: ‘Sinatra makes any word sound more like what it is.’ Hij gaat verder dan de teksten en de melodieën en drukt zich uit in mentale beelden en pure gevoelens. Om nog eens Talese te citeren: ‘Het doet er niet toe welke song hij aan het zingen is of wie de tekst schreef, het worden allemaal zijn woorden, zijn gevoelens, het worden allemaal hoofdstukken in de gezongen roman van zijn leven.’

Niemand die zo goed vat hoe het voelt om in de steek te worden gelaten door een geliefde of door het leven en om vier uur ’s ochtends moederziel alleen in een bar te zitten gevuld met alcohol, nicotine en schemerlicht. Luister maar hoe hij droevig sensueel ‘ In the wee small hours of the morning/ while the whole wide world is fast asleep/ you lie awake, and think about the girl…’ kreunt. Of hoor zijn hart breken in I’m a Fool to Want You, opgenomen toen zijn turbulente huwelijk met Ava Gardner volledig uit de hand liep. Tijdens de opname van deze song die hij zelf meeschreef – een unicum in zijn carrière – ging hij er zo in op dat hij het na één take voor gezien hield en snel de studio uitliep, de nacht in. Als de arme immigrantenzoon The House I Live In uitbazuint, hoor je de wilskracht, het idealisme en de arrogantie van Amerika. Zingt hij triomfantelijk Luck Be a Lady, I Have Dreamed, Fly Me to the Moon,New York, New York of het op zijn lijf geschreven My Way, dan hoor je de comebackkampioen die alles had, alles verloor en alles terugwon, de man die alles kan, omdat hij de poen heeft en de macht en de energie en zegt zich over niets te moeten schamen.

Zijn hele leven trekt voorbij als je naar hem luistert. Sinatra zong de soundtrack bij zijn leven, bij de moderne geschiedenis van Amerika en ook bij de ontwikkeling van de platenindustrie. Zijn fenomenale carrière begon met de opkomst van de microfoon, waarvan hij de mogelijkheden optimaal benutte ( ‘To Sinatra, a microphone is as real as a girl waiting to be kissed’, schreef The New Yorker) en eindigde in het tijdperk van de digitale trukendoos: zijn finale comeback scoorde hij enkele jaren voor zijn dood met zijn twee Duets-albums (1993/1994), waarin de ronkende namen (Streisand, Bono, Aretha Franklin, Neil Diamond) die gretig met hem een van zijn evergreens zongen nooit samen met hem in de opnamestudio stonden.

Vergeet de roddelbiografieën waarin Sinatra’s leven voor de leeuwen wordt gegooid. Alles wat je moet weten over Sinatra de zanger kom je te weten door naar hem te luisteren. Sinatra: The Voice.

Door Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content