Sinds vorige week mag Ingmar Bergman (1918-2007) zijn robbertje met God voortzetten in de Hemel – of de Hel, het verschil was bij de gekwelde domineeszoon niet altijd even duidelijk. Bij wijze van eresaluut: een overzicht van de indrukwekkende dvd-cataloog die de Zweedse maestro naliet. Vijf onmisbare klassiekers die bewijzen dat Bergman méér is dan kunstige kommer en kwel en tot nader order – sorry, Robbe – de grootste filmauteur aller tijden blijft.

Het Zevende Zegel (Det Sjunde Inseglet) (1956)

Zeker niet de beste film van Ingmar Bergman – die zoals gewoonlijk de mens en vooral zichzelf een morele spiegel voorhoudt – maar samen met de modernistische vrouwenstudie Persona (1966) wellicht zijn meest iconische en hoogdravende. Dat heeft deze sombere middeleeuwse allegorie over leven en lijden vooral te danken aan één onvergetelijk beeld: dat van de verbitterde kruistochtenveteraan ridder Antonius Blok (een nog vermoeider dan gewoonlijk ogende Max von Sydow) die een partijtje schaak speelt op leven en dood met Magere Hein, terwijl op de ruwe, spartaanse achtergronden de zwarte dood woedt.

Wilde Aardbeien (Smultronstället) (1957)

Bergman – toen al aan zijn 17e langspeler – vestigde voorgoed zijn status als internationale arthousepaus met deze getormenteerde vertelling. Een norse universiteitsprofessor (Zweeds filmpionier Victor Sjöström) reist samen met pas gescheiden schoondochter (Ingrid Thulin) naar Lund om er een eredoctoraat op te pikken, overschouwt onderweg zijn leven en droomt daarbij van de weeromstuit van zijn eigen dood – meteen een van de meest geciteerde en ijlste nachtmerries die ooit op pellicule werden gebrand.

De Maagdenbron (Jungfrukällan) (1960)

Godvrezend existentialist of blasfemische pornograaf: de kerkelijke appreciatie voor het vaak van religieuze topics en seksuele taboes doordesemde werk van Bergman durfde wel eens te variëren. Ook met deze wrede middeleeuwse ballade was het van dattum: de ouders van een vroom boerenmeisje nemen brutaal wraak op haar verkrachters en Bergman op zijn strenge lutherse opvoeding. Inclusief een verkrachtingsscène die indertijd nogal wat opschudding veroorzaakte en expressionistisch camerawerk van Sven Nykvist, vanaf dan Bergmans vaste rechterhand.

De Grote Stilte (Tystnaden) (1962)

Het derde deel van Bergmans religieuze trilogie Gods Zwijgen ( Als in een donkere spiegel en De Avondmaalgasten vervolledigen het sublieme drieluik) is verreweg het meest intense en abstracte. Met uitgepuurde contouren tekent Bergman daarin het dubbelportret van twee zussen – een aftakelende Ingrid Thulin en een hedonistische Gunnel Lindblom – die samen met een jongetje stranden in een hotel in een niet nader genoemd buitenland. Een hallucinante bad trip over communicatie, sekse en identiteit die qua Angst – met hoofdletter – en unheimliche weirdness zelfs David Lynch naar de kroon steekt.

Fanny en Alexander (Fanny och Alexander) (1982)

Zoekende adolescenten, metafysische twijfels, straffende vaders, verwelkende liefdes en de helende kracht van kunst. Bergmans magistrale, met vier Oscars bekroonde filmtestament (‘de totale som van mijn leven als filmmaker’) is een pseudo-autobiografisch en weids uitwapperend familie-epos (de afwisselend barokke en uitgebeende filmversie van 197 minuten werd gesneden uit een 340 minuten durende tv-serie) waarin al zijn favoriete thema’s en obsessies feilloos worden gebundeld. Leidmotief: de bitterzoete lotgevallen van Alexander, een dromerige jongen die opgroeit bij zijn oma maar zijn kindergeluk gefnuikt ziet wanneer zijn moeder hertrouwt met een harteloze predikant.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content