‘HET ENIGE WAT ME STOORT: DAT ZE ME EEN HOUTSKOOLTEKENAAR NOEMEN’

© Charlie De Keersmaecker

Véél culturele hypes in 2016, maar over deze man zullen we over tien jaar nog horen. Mens van het jaar: Rinus Van de Velde.

‘Ik ga nog snel een koffie pakken. Wil jij ook iets?’

‘Een koffie zou fijn zijn.’

Rinus Van de Velde stapt de andere ruimte in en sluit de schuifdeur achter zich om de warmte binnen te houden.

En dan gebeurt het.

Terwijl ik rondkijk in zijn studio, tikt mijn boekentas een plank aan die rechtop tegen een werkbank staat. De plank valt om en raakt een houten sokkel van een meter hoog, met daarop een kartonnen sculptuur. De sculptuur valt op de grond. De sokkel helt over en valt als een reusachtige dominosteen tegen een tweede sokkel. De tweede sokkel twijfelt even, valt tegen een derde sokkel. De derde sokkel raakt drie andere sokkels. Die tegen de grond gaan. Met de werken erop. Stuk voor stuk.

Het zou een perfecte slapsticksketch kunnen zijn.

Ware het niet dat er niemand lacht.

Ik sta acht minuten in Rinus Van de Veldes studio en heb net zes decorstukken tegen de grond gesmeten.

Fuck.

‘Melk of suik…?’

Van de Velde staat in de deuropening met een kop koffie in elke hand en aanschouwt de situatie.

‘Sorry.’

‘Ik dacht al dat ik lawaai hoorde’, zegt hij met een grijns.

‘Sorry.’

‘Hoe heb je…?’

‘Sorry.’

”t Is oké, hoor. De werken zijn niet kapot’, zegt hij, terwijl hij de schade opmeet. Hij trekt de sokkels weer recht en zet de sculpturen er opnieuw op.

‘Zei je net ‘werken’? Dat zijn toch decorstukken, hè?’ vraag ik.

‘Neen. Dat zijn werken. Ik maak geen decors meer.’

‘Werken, als in: dingen die verkocht gaan worden?’

‘Dat zou kunnen, ja.’

‘Wil ik weten wat zes sculpturen kosten?’

‘Ik zou het niet vragen.’

Dubbel fuck.

***

Niet om de schuld af te schuiven, maar de studio van Van de Velde heeft er al ordentelijker uitgezien. De voormalige autogarage – eigenlijk meer een parkeerloods – waar hij tot voor kort zijn decors bouwde, is één chaotische opslagplaats geworden. Overal staan besmeurde potten verf en liggen verfborstels. Tegen de muren hangen brute, abstracte schilderijen op aaneengetapet karton; centraal staan drie metershoge, kleurrijke sculpturen in hout en karton; hele rekken zijn gevuld met gekleurde keramiek. Niks lijkt op een Van de Velde. Het zou de studio van een andere kunstenaar kunnen zijn.

‘Misschien is het beter als we het interview in mijn tekenatelier doen’, zegt hij wanneer de laatste sokkel weer recht staat.

‘Ik dacht net hetzelfde.’

Het tekenatelier achter de schuifdeur, een ruimte van achttien meter bij vijf, staat in schril contrast met de loods. Haast schizofreen schril. Het is minimalistisch ingericht, met één lederen fauteuil, één koffiemachine en één stoffer en blik. De muren zijn wit met donkere vegen; hoe dichter bij zijn tekenmuur, hoe zwarter de vloer kleurt. Op de kop van de kamer hangt een houtskooltekening van twee meter bij drie, op papier – Van de Velde werkt niet meer op canvas. Ik blijf op een veilige afstand.

‘Is dat eigenlijk nog al gebeurd?’

‘Mensen die werken omstoten?’ vraagt hij. ‘Neen. Of toch niet dat ik weet. Onlangs in het SMAK zijn er wel extra suppoosten ingezet om te vermijden dat mensen ergens tegenaan zouden lopen. Maar voorzover ik weet, is er nog nooit iets beschadigd.’

Wie in maart is gaan kijken naar Donogoo Tonka, zijn expo in het SMAK, weet dat dat een klein wonder mag heten. Eén zaal wilde Van de Velde, op de eerste verdieping, maar hij stouwde die wel vol voor wat de meest monumentale expo van het jaar geweest moet zijn. Negen reusachtige houtskooltekeningen op canvas en vier decorstukken, waaronder een twaalf meter brede golf en een volledige papieren jungle. Veel plaats voor de bezoekers was er niet. Nochtans daagden die wel op. In groten getale. Op de vernissage kwam 3000 man, een record. Het eerste weekend stonden er wachtrijen tot onder aan de trappen en waren er berichten van mensen die waren flauwgevallen. Uiteindelijk zouden er in drie maanden tijd 75.000 mensen komen kijken. Ook al een record. Het was een van de grootste hypes van het jaar. Maar wel eentje waaruit ook bleek dat we van hem het laatste nog niet gezien hebben. 2016: het was een goed jaar voor Rinus Van de Velde.

Wat herinner je je zelf nog van die openingsavond in het SMAK?

RINUS VAN DE VELDE: Vooral hoe ik er weg ben geraakt, eigenlijk. (lacht) Zo’n opening is als een gigantisch trouwfeest. Het is één aaneenrijging van handdrukken en conversaties die twee seconden duren. Ondertussen was VTM me ook met een camera aan het volgen, wat het nog net iets lastiger maakte om in de massa op te gaan. Rond middernacht heb ik met Tim Van Laere, mijn galerist, het plan bedacht om rustig naar buiten te stappen terwijl we deden alsof we iets belangrijks te bespreken hadden. We zijn rechtstreeks naar de parking gegaan, elk in onze eigen auto gestapt en weggereden. Gek genoeg is dat moment me het meest bijgebleven: hoe ik alleen in de auto wegreed en het SMAK en al dat volk steeds kleiner werd in de achteruitkijkspiegel.

Het is niet waar je het voor doet?

VAN DE VELDE: Vernissages? Neen. Als je het daarvoor doet, heb je het verkeerde beroep gekozen. Pas op: het is wel iets, zo veel volk dat naar je werk komt kijken. Dat is bijzonder. Maar het is ook gevaarlijk om je succes af te meten aan bezoekersaantallen. Als een popmuzikant op Werchter maar twintig man publiek heeft, heeft hij een probleem. Voor een kunstenaar geldt dat niet. Als het SMAK morgen een tentoonstelling doet van Howard Hodgkin, staat er op de opening misschien maar tweehonderd man. Terwijl dat een ongelooflijke schilder is. Bezoekersaantallen en media-aandacht staan los van de realiteit als kunstenaar: die speelt zich in mijn geval in mijn eentje in mijn atelier af.

Zorgt het onbewust toch niet voor druk als er 75.000 mensen naar je komen kijken?

VAN DE VELDE: Ik wil daar niet mee bezig zijn. Natuurlijk zou het pijn doen als er op de volgende opening maar drie man staat, maar ik mag me daar niet door laten leiden. In een kunstenaarscarrière zullen er altijd periodes zijn dat je meer of minder aandacht krijgt. Er zijn altijd tussentijden die je moet overbruggen. Het doel is niet om elke keer meer publiek te bereiken. Het doel is een samenhangend oeuvre te maken dat vijftig jaar interessant blijft. Franz West, een Oostenrijks beeldhouwer, is daarin geslaagd, maar zelfs hij zegt dat je als kunstenaar maar om de zeven jaar een goed idee hebt – en dan kun je weer verder. Kunstenaar zijn heeft een soort traagheid in zich die ergens geruststellend is.

Hoe begin je opnieuw na zo’n expo?

VAN DE VELDE: Gewoon. Beginnen. De ochtend na de opening ben ik opgestaan en naar mijn atelier gegaan. De mensen rondom me zeiden dat ik een week rust moest nemen, maar dat werkt niet voor mij. Ik wilde de expo in het SMAK meteen achter me laten. Verder gaan met mijn werk. Of dat was toch de bedoeling.

Ik had een idee om rond een soort oorsprongsmythe te werken. De genese van de kunstenaar. De Duitse kunstenaar Joseph Beuys heeft ooit een semifictieve biografie van zichzelf bedacht. Hoe hij in de Tweede Wereldoorlog met een vliegtuig in de Krim gecrasht was, waar een Tartaarse stam hem vond en hem in vilt en dierlijk vet wikkelde tot hij hersteld was. Heel zijn werk was gebaseerd op die mythe. Mijn nieuwe reeks zou een soortgelijk verhaal vertellen, helemaal in de lijn van die expo in het SMAK. Ik had al een nieuw decor bedacht, een imposante set van een vliegtuig dat neergestort was in de jungle. Maar terwijl mijn assistenten aan het bouwen waren, dacht ik: dit wil ik niet meer. Het klopte niet. Het voelde als iets dat ik al gedaan had. We hebben uiteindelijk de hele set weer afgebroken en weggegooid.

Donogoo Tonka was een eindpunt?

VAN DE VELDE: Het einde van een hoofdstuk, ja. Weet je, de expo in het SMAK was het sluitstuk van een verhaal dat ik vier jaar lang geperfectioneerd had. Telkens was er iets bij gekomen. Ontdekken dat ik op canvas kon tekenen, wat meer technische precisie toeliet. Zelf de foto’s maken waarop ik de beelden kon baseren. Decors bouwen voor die foto’s. Die decors ook integreren in mijn expo’s. Na Donogoo Tonka had ik daar niets meer aan toe te voegen. Niets dat het interessanter zou maken.

Tegelijk miste ik ook de snelheid. Toen ik met houtskooltekeningen begon, was dat omdat dat een snel en praktisch medium was. Niet het soort kunst waarvoor je om de haverklap naar de Brico moet. Ondertussen was het dat niet meer. De decors moesten gebouwd worden, er moesten foto’s genomen worden, de doeken moesten geprepareerd worden… Ik moest elke keer weer een maand wachten voor ik kon beginnen te tekenen. Alles was te planmatig geworden. Een systeem bijna. Het laatste jaar heb ik veel naar abstracte schilders en beeldhouwers gekeken: elke keer opnieuw voelde ik een soort jaloezie voor hun manier van werken. Precies omdat die naïviteit en intuïtie zo ver van mijn eigen werk stonden.

Nadat we die vliegtuigcrash hadden afgebroken, heb ik mijn assistenten gezegd dat ik met ensceneringen ging stoppen. Ik ben opnieuw op papier gaan tekenen. Ik werk weer op basis van gevonden beelden. En ik ben met reproducties en sculpturen beginnen te experimenteren. Zonder te weten hoe dat exact zou uitdraaien. Ik denk dat ik drie maanden lang alles wat ik gemaakt heb weer heb weggegooid.

Gewoon om het te weten: hoe gooi jij mislukte werken weg?

VAN DE VELDE: Grote werken snijden we in stukken, die naar het containerpark gaan. Werken op papier gaan gewoon de vuilnisbak in.

En wanneer zet jij je vuilniszakken buiten?

VAN DE VELDE: (lacht) Voor ik mijn vuilniszakken buiten zet, scheur ik alles nog eens helemaal kapot. Grappig wel dat je daarover begint: er is een tijd geweest dat er iemand mijn vuilniszakken pikte. Geen idee waarom. Ofwel had iemand een ongezonde obsessie voor mijn vriendin ontwikkeld; ofwel was er iemand naar een toevallig meesterwerk in mijn afval op zoek. Ik werd zo zot van dat mysterie dat ik samen met een vriend een hele nacht, met walkietalkies en zaklampen, achter mijn raam heb zitten waken om het eindelijk op te helderen. Alleen: die nacht is er niemand gekomen. En de week erop was ik te tam om nog eens zo’n nacht achter het venster te zitten. Dat was me net iets te ijdel.

***

Wat niet naar het grofvuil ging, staat sinds vorige week in het Gemeentemuseum van Den Haag, waar momenteel een nieuwe expo van Van de Velde loopt. Het is het begin van een nieuw hoofdstuk. Het verborgen leven van Rinus Van de Velde, maar niet zoals u dat kent. Zijn houtskooltekeningen hangen er tegen een abstracte, gekleurde achtergrond: reproducties van schilders als Rothko, Emil Nolde en Günther Förg. De decors zijn verdwenen en hebben plaatsgeruimd voor grote sculpturen in hout en karton. Van de Velde verzon er een verhaal rond van een fictieve kunstenaarskolonie, gesticht door de al even fictieve beeldhouwer Isaac Weiss. Een alter ego van Van de Velde, die niet meer zelf in zijn werk opduikt.

Het is een volgende stap in zijn universum, een lichtjes schizofrene stap. Zijn werk was altijd al een soort autobiografische leugen. Maar stelde hij zich in houtskooltekeningen altijd voor dat hij een ander soort kunstenaar was – eentje in de romantische zin van het woord, die een spannend leven leidt en werk maakt waarin toeval, naïviteit, vrijheid een grote rol speelt – dan gaat hij nu een stap verder en maakt hij ook werk als dat alter ego. De sculpturen in Den Haag zijn niet van hem, maar van hem als Isaac Weiss. De grens tussen fictie, realiteit en verbeelding schuift weer een beetje op.

Voor de duidelijkheid: de achtergronden en sculpturen staan op zich?

VAN DE VELDE: Het zijn autonome kunstwerken, ja. Allee, autonoom binnen het verhaal dat ik errond weef.

Hoe bedoel je?

VAN DE VELDE: Ik geloof niet dat een kunstwerk alleen op zich kan bestaan. Of liever: ik kan er zo niet naar kijken. Als ik pakweg een schilderij van Henri Rousseau zie, kan ik wel onder de indruk zijn van hoe die jungle geschilderd is en hoe de compositie ineen zit. Maar wat het voor mij écht interessant maakt, zijn de verhalen errond. Hoe hij een douanebeambte was die nooit een jungle van dichtbij gezien heeft. Hoe Picasso hem een geniale schilder genoemd had, maar niet de snuggerste. Hoe hij een soort outsider in het postimpressionisme was die pas laat ontdekt is. Ik heb een vreemd soort obsessie met betekenis: alles moet een plaats hebben.

In mijn nieuwe werk is het voor mij lang onduidelijk geweest hoe dat precies zat. Ik heb maanden beelden gemaakt zonder te weten hoe ze exact binnen mijn werk pasten. Pas in de aanloop naar Den Haag, toen ik het verhaal van die alter ego’s bedacht, snapte ik het zelf helemaal. Het is een soort narratief dat me toelaat om werken te maken die ik normaal niet zou maken. Om een kunstenaar te zijn die ik niet ben. Ik die sculpturen maak als Isaac Weiss, een beeldhouwer die zijn atelier in brand heeft gestoken en een kunstenaarskolonie heeft opgericht. Ik die keramiek maak als ‘Robert Rino’, een abstract expressionist met lang haar, die zich nergens iets van aantrekt.

Klinkt wel schizofreen.

VAN DE VELDE: Het is ook schizofreen.

Hoe ver ga je daarin?

VAN DE VELDE: Ik ben niet gek, hè. (lacht) Ik zet geen pruik op als ik werk. Mijn vrienden moeten mij niet als Robert of Isaac aanspreken. Het is een verhaal dat ik bedenk om het voor mij betekenis te geven.

Vanwaar eigenlijk die keramiek?

VAN DE VELDE: Gewoon. Dat was een materiaal dat ik wilde uitproberen.

Heeft het niet een beetje de connotatie van de creatieve tante met te veel vrije tijd nu de kinderen het huis uit zijn?

VAN DE VELDE: Het heeft wel iets van hobbyisme, ja, maar er zijn veel kunstenaars die met keramiek hebben gewerkt. Tal R, Jonathan Meese, Fontana, Picasso: voorbeelden genoeg in de kunstgeschiedenis. Allicht omdat het een heel praktisch medium is als zijstapje. Je maakt iets in klei, schildert het, steekt het in de oven en klaar. Geen geklooi met mallen, kisten en plaaster; geen gedoe met drie assistenten als je een beeld wilt verplaatsen. De oven is ook maar 70 centimeter hoog: je komt dus niet in de verleiding reusachtige sculpturen te gaan maken. Het perfecte medium om tussendoor te doen.

Ook voor mij: het is het ideale materiaal om dat monotone proces van urenlang tekenen te doorbreken. Ergens is het de antithese van mijn tekeningen. Je weet op voorhand niet hoe de beelden eruit gaan zien. De kleur is elke keer anders. Er mislukt ook veel: ik denk dat drie vierde van wat uit de oven komt naar het containerpark gaat. Ik ben van nature een totale controlefreak: keramiek is een manier om dat los te laten.

Is het ook een poging om kleur in je werk te krijgen?

VAN DE VELDE: Zeker. Dat is iets wat ik jaren geprobeerd heb. ’s Nachts, als er niemand was, zat ik vaak in mijn atelier dingen in kleur te proberen. Nu ja, proberen: de helft van de tijd was ik bezig met te bedenken waar ik het eindresultaat zou kunnen verstoppen zodat mijn assistenten en vrienden het niet zouden zien. Ik heb zelfs een tweede atelier gekocht op een geheim adres aan het Zuid, puur om te kunnen experimenteren. Spijtig genoeg heeft dat tot nu toe niet gewerkt: de auto nemen om de stad in te rijden blijkt toch te veel moeite. (lacht)

In elk geval: al die pogingen draaiden op niets uit. En het domste wat ik had kunnen doen, is het houtskool door pastel te vervangen en gewoon verder te doen. Dat zou geen steek houden. Met die keramiek en die achtergronden lijk ik eindelijk gevonden te hebben hoe het wel kan.

Is het ook niet ergens een statement na het succes van het SMAK? Doen wat niemand van je verwacht?

VAN DE VELDE: Het is zeker niet als statement bedoeld. Maar ik denk wel dat bij de expo in Den Haag het verhaal errond een duidelijker rol speelt. Het draait niet alleen om spectaculaire, grote doeken. Dat is het enige wat me stoorde: dat ze mij een houtskooltekenaar noemden. Dat is maar een deel van het grotere geheel.

Ik merk dat de artiesten van wie ik het meeste houd dat allemaal hebben. Neem nu Bob Dylan. Hij heeft enorm veel goede platen en nummers geschreven. Bij elk moment in je leven is er wel een passende song van Dylan. Maar minstens even interessant is het verhaal dat hij rond zichzelf gebreid heeft. Hoe hij weigerde om de stem van een generatie te zijn. Hoe hij een vreemdsoortige personencultus rond zich bouwde, waardoor hij ongrijpbaar bleef. Hoe hij zich niet liet leiden door zijn fans. Dylan is niet geniaal omdat hij twee of drie geniale platen heeft gemaakt. Zijn genie zit in het geheel.

Je hebt daar zelf ook wel een handje van weg, niet?

VAN DE VELDE: Geniaal zijn? (lacht)

Mythologiseren.

VAN DE VELDE: Hoe bedoel je?

In interviews herhaal je altijd dat je alleen maar naar Dylan luistert, een professionele tennisspeler had kunnen worden, elke avond in de Stanny gaat eten en uitsluitend jeansbroeken van APC draagt.

VAN DE VELDE: Terwijl ik af en toe ook wel een jogging van Nike aanheb en er ook wel eens Radio 1 in mijn atelier opstaat. (lacht) Dat is wel. Ik romantiseer snel. Dat is een soort spel geworden. De mensen rondom mij weten dat ik veel bullshit. Als ik tegen mijn vrienden zeg dat ik moet gaan tennissen tegen een Zweed, antwoordden die ook gewoon: ‘Och jongen, je gaat gewoon met Anders spelen, die hier al twaalf jaar woont en even slecht tennist als jij.’

Ik lieg ook vaak over totaal onzinnige dingen, heb ik al gemerkt. Als mijn lief vraagt wat ik gisteren gegeten heb, antwoord ik ‘pizza’. Terwijl ik eigenlijk frieten ben gaan halen. En dan denk ik achteraf: ‘Waarom zeg je dat nu weer?’ Het is iets dat ik niet kan laten. Zodra ik zeg dat ik pizza heb gegeten, denk ik na over langs waar ik dan gereden ben, wat ik besteld heb en hoeveel wisselgeld ik heb teruggekregen. Van de waarheid kun je geen verhaal maken. Van de leugen wel. Ik denk dat iedereen dat doet. De overdrijving is vaak interessanter dan de realiteit.

Alles is een verhaal bij jou, hè?

VAN DE VELDE: Ik denk dat dat allemaal neerkomt op wat ik in elk interview zeg: ik heb altijd al een soort angst gehad dat ik te normaal ben om kunstenaar te zijn. Ik heb niet het spannende leven van Basquiat. Ik ben niet zo geschift als Beuys. Ik kom uit Leuven, heb liefhebbende ouders en was op mijn veertiende verslaafd aan Boy Meets World, Full House en Step by Step op VT4. Geef toe: dat is niet het oorsprongsverhaal van een kunstenaar, toch?

Het mist wel een vliegtuigcrash, ja.

VAN DE VELDE: Dat vind ik dus ook.

***

‘Over liegen gesproken: waarom heb je die sculpturen daarstraks niet gewoon rechtgezet en gedaan alsof er niks gebeurd was?’

‘Ik wilde wel. Maar…’

‘Maar wat?’

‘Ik wist niet wat de onderkant was en wat de bovenkant.’

‘Spast.’

RINUS VAN DE VELDE

Tot 5/3 in het Gemeentemuseum, Den Haag. Alle info: gemeentemuseum.nl

door Geert Zagers – foto’s Charlie De Keersmaecker

‘Iemand heeft een tijd mijn vuilniszakken gepikt. Een ongezonde obsessie voor mijn vriendin? Een zoektocht naar een toevallig meesterwerk uit mijn atelier? Geen idee waarom.’

‘Ik maak nu werk als Isaac Weiss, een kunstenaar die ik verzonnen heb. Dat is schizofreen, maar ik ben niet gek, hè.’

”s Nachts heb ik in mijn atelier vaak dingen in kleur geprobeerd. De helft van de tijd was ik bezig met te bedenken waar ik het eindresultaat kon verstoppen. Ik heb daarom zelfs een geheim atelier gekocht.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content