Genie of charlatan? Meesterwerk of flauwekul? Laat de controverse weer losbarsten: Bruno Dumont heeft een nieuwe film uit.

Troosteloze akkers waar af en toe een knotwilg uit omhoog priemt en tableaux vivants waarin zwijgzame zielen zuchten, zuipen en neuken: de nieuwste film van cineast, filosoof en relnicht Bruno Dumont (in 1958 geboren in Bailleul, vlak over de Frans-Belgische grens) is zo Vlaams als een kasseistrook waar een over de stuurstang gekromde flandrien overheen dokkert, maar met Vlasschaards of Kapellekensbanen heeft het weer eens fel gecontesteerde Flandres weinig tot niks te maken.

Net als in zijn vorige schandaalfilms – La vie de Jésus, L’Humanité en Twentynine Palms – gooit Dumont het ook dit keer over de existentiële boeg en buigt hij zich in zijn bekende ruwe en afstandelijke stijl anderhalf uur over prangende vragen als: ‘Wat kan oorlog met een mens uitvreten?’, ‘Wat onderscheidt ons van de beesten?’ en ‘Hoe belangrijk is de bodem waaraan we zijn ontsproten?’

Bovendien wisselt de Frans-Vlaming onderweg ook radicaal van genre, locatie en teneur. Wat begint als een spaarzame liefdesfilm over de instinctieve relatie tussen het mooie plattelandsmeisje Barbe (Adélaïde Leroux) en de bonkige, zwijgzame boer Demester (Samuel Boidin), muteert tot een ruw en naturalistisch oorlogsdrama in den vreemde wanneer die laatste opgeroepen wordt door het leger: hij wordt naar een niet nader genoemde conflictzone verscheept waar hij in een Midden-Oosterse woestenij belandt en zich samen met zijn strijdmakkers vergrijpt aan folteringen en verkrachtingen.

‘Pretentieuze onzin die waarschijnlijk weer eens over de oorlog in Irak gaat’, sneerde de ene helft van het journaille vorig jaar in Cannes. ‘Een indringend drama dat de condition humaine haarscherp analyseert’, zo juichte de andere helft, onder wie ook juryvoorzitter Wong Kar-wai, die Dumont de Grand Prix du Jury in de handen drukte. Straks mag ook u streng oordelen, in afwachting voelden we Dumont – duidelijk niet de vrolijkste Frans en al helemaal niet de meest toegankelijke – al even aan de tand.

In ‘Flandres’ onderzoekt u het verband tussen de psychologie van de personages en het Vlaamse landschap, dat daar een afspiegeling van is. Of zien we dat verkeerd?

Bruno Dumont: Dat was het uitgangspunt. Maar de plek op zich is niet belangrijk, wel wat die plek met ons doet, hoe het landschap onze emoties uitdrukt. Net als mijn acteurs ben ik geboren en getogen in Vlaanderen en met dat land heb ik dan ook een zinnelijke, bijna irrationele band. Vandaar dat ik het verhaal vooral wou vertellen met beelden en geluiden; alsof hetgeen je ziet en hoort rechtstreeks uit het hoofd en het hart van de personages komt. Dat organische aspect is veel belangrijker dan het eigenlijke verhaal. Het narratieve element dient alleen om er de vaart in te houden en omdat mensen nu eenmaal op een narratieve manier denken en doen. Het schept orde en zorgt voor een zekere flow.

Verklaart dat ook waarom u nergens vermeldt om welke oorlog het gaat? Velen dachten aan Irak.

Dumont: Onder andere. Ik heb nooit specifiek aan Irak gedacht: ik dacht evengoed aan Afghanistan, Algerije en de oorlog van ’14-’18, aangezien ik tussen die soldatenkerkhoven ben opgegroeid. Plek en tijdstip doen er niet toe; alleen de context telt. Ik wilde tonen wat er met Demester – een simpele volksjongen die op metafysisch niveau zowel voor mezelf als voor de Vlaamse conditie staat – gebeurt wanneer hij uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald en allerlei afschuwelijke dingen meemaakt. Die oorlog is vooral symbolisch bedoeld. Het gaat over de lelijkheid van zijn gedachten, over de agressie die hij voelt als blijkt dat zijn liefje Barbe ook met andere mannen vrijt. Als je iets concreets over de oorlog wil zien, moet je maar CNN opzetten. Dat is niet de taak van een filmmaker. Met politiek of geschiedenis hou ik me niet bezig, de oorlog in Irak is niet mijn probleem. Daar ben ik ook te bescheiden voor. Ik vind het al lastig genoeg om mezelf te begrijpen.

Da’s een van de dingen die men u verwijt. Dat u nooit concreet wordt en schermt met vage begrippen.

Dumont:Je m’en fous. Ze noemen me ook pretentieus, maar ik pretendeer helemaal niks. Ik probeer alleen maar. Ik tracht de kijker in zijn hart te raken maar aangezien iedereen anders in elkaar zit, is het normaal dat dat bij sommigen mislukt. Bovendien ben ik totaal niet geïnteresseerd in van die brave verhalen die je van de ene scène naar de andere loodsen en waarin alles zo klaar is als een klontje, zoals de gemiddelde Hollywoodfilm. Da’s beledigend voor de intelligentie én de diversiteit van het publiek. Vandaar dat ik ook altijd herhaal dat mijn films nooit afgewerkt zijn. Ik geef bepaalde hints en zet processen in gang, maar hoe het verder afloopt en wat je met die emoties aanvangt, moet je als kijker zelf uitmaken. Mijn cinema begint pas wanneer de zaallichten weer aangaan.

Men beschuldigt u ook van sensatiezucht en misantropie. In al uw films komen vrij expliciete seksscènes of gewelduitbarstingen, zoals die groepsverkrachting in ‘Flandres’.

Dumont:(onverstoorbaar) Et alors? Bestaan die dingen niet misschien? Is dat sciencefiction? Als je naar de wereld of zelfs maar in je eigen hoofd kijkt, zie je dan alleen maar liefelijke tafereeltjes? Ik denk dat ik bij veel mensen afschuw oproep omdat ik tenminste tracht eerlijk te zijn. In ieder mens schuilt een beest en in iedere hond een wolf. Dat behoort tot onze conditie. Dat dierlijke zorgt er zelfs voor dat we als soort niet uitsterven en alert blijven. Het is misschien wreed om zeggen, maar een honderd procent pacifistische samenleving is zelfs gevaarlijk en volkomen tegennatuurlijk. Als je de survival of the fittest wil winnen, dan moet je kwiek en instinctief op dingen durven reageren en in sommige gevallen gaat dat nu eenmaal gepaard met brutaal geweld. Dat erkennen en onder ogen zien, is niet misantropisch en al helemaal geen pleidooi voor oorlog of wreedheid. Integendeel. Het is gewoon het omarmen van onze menselijke natuur en dus volkomen humanistisch, al besef ik dat ik mijn criticasters daar niet mee ga overtuigen. (lachje)

Die harde scènes moeten louteren?

Dumont:(knikt) Ik eindig open en zelfs voorzichtig positief als blijkt dat Demester eindelijk ‘je t’aime’ heeft leren zeggen. Maar of dat ook een echte catharsis is, hangt volledig van de kijker af. Ik wil trouwens opmerken dat ik dit keer véél minder expliciet ben dan in mijn vorige films. Ik maak duidelijk dat er gefolterd en verkracht wordt omdat ik oorlog geenszins wil verbloemen of minimaliseren, maar ik toon het niet. Het geweld van de stilte en de suggestie vind ik al hard en ruw genoeg. En wat die seksscènes betreft: ook daar heb ik een gegronde reden voor. Er is niks zo tragisch als twee lichamen die samen komen, maar vaststellen dat ze de spirituele eenheid nooit kunnen bereiken. Seks legt de fundamentele eenzaamheid van de mens bloot. Het is masturberen met andermans lichaam. Vandaar dat ik in die seksscènes ook nooit romantiseer. Ik herleid ze tot hun dierlijke, primitieve essentie, zodat ze afwijken van de filmnorm en tot nadenken stemmen. Le cinema n’est pas un lieu pour apprendre à faire l’amour.

Romantisch. U had het daarnet over de Vlaamse conditie. Hoe zou u die omschrijven?

Dumont:(denkt na) Primitief. Maar in de goede zin van het woord. Ik ben een Vlaamse primitief. Het is zwijgen, harken en wroeten. Het in stilte omvormen van ruw en sterk materiaal. Vandaar dat ik me zo verwant voel met de Vlaamse primitieven of met Permeke, net als ik expressionisten, in die zin dat we werken in het Vlaamse landschap en de naakte essentie trachten te vatten. Wat je ziet, is geen afbeelding van Vlaanderen. Het is Vlaanderen. Een momentopname, een detail of een geur vervat in een kader. Permeke en Van Eyck doen dat met verf, ik met pellicule.

En met uw acteurs, want u heeft duidelijk een heel speciale manier van werken.

Dumont: Ik kies bijna altijd voor amateurs en ik werk ook nooit met een vastomlijnd scenario. Ik vind authenticiteit en innerlijke waarheden veel belangrijker dan een perfecte vorm. Sterker nog: ik haat perfectie en schoonheid. Het moet gewoon harmonieus en eerlijk zijn. De mooiste beelden heb ik zelfs bewust uit de film geknipt.

Hoe gaat u dan concreet te werk?

Dumont: Ik schrijf een scenario en ga daarna op zoek naar acteurs van wie ik denk dat ze emotioneel en fysiek op hun personage lijken. Vandaar dat ik alleen binnen de regio cast, op maximaal dertig kilometer van waar ik woon. Vervolgens ga ik intensief met hen aan de slag, een proces dat bij Flandres bijna twee jaar heeft geduurd. Hun inbreng is dan ook minstens even belangrijk als die van mij. Het is een soort psychoanalitische kruisbestuiving die het bestaande scenario op de duur compleet overbodig maakt. Ik vertel hen wat ik denk en voel. En zij vertellen dat aan mij. Ik ga hen nooit specifieke instructies geven of vragen om bepaalde emoties te spelen die ze niet voelen. Ze moeten één worden met hun personage en instinctief juist reageren op de verschillende situaties. De fictie moet als het ware door de werkelijkheid worden geannexeerd. Ergens leunt die methode veel dichter aan bij die van de Actor’s Studio dan die van Bresson, wiens werk ik weliswaar zeer bewonder, hoewel ik vaak ten onrechte met hem word vergeleken.

Tijdens het maken kan een film dus alle richtingen uit. Sommigen zullen dat interpreteren als: ‘Die Dumont doet maar wat en geeft er dan achteraf een mooie uitleg aan’.

Dumont: Zo is iedereen tevreden. (cynisch lachje)

Hebt u zelf in het leger gezeten?

Dumont:(droog) Ik heb mijn legerdienst gedaan en het leger heeft me twee maanden in een psychiatrische inrichting opgesloten. Omdat ik weigerde hun bevelen op te volgen. Aangezien ik toch al gek verklaard was, ben ik dan maar filosoof geworden. (lacht)

La vie de Jésus (1997)

Dumonts indringende debuut vertelt over vijf werkloze hangjongeren uit het Noord-Franse Bailleul. Een van hen, Freddy (ontroerend oprecht vertolkt door idiot savant David Douche), heeft een vriendin. Wanneer die hem verlaat voor een Noord-Afrikaan nemen Freddy en zijn kameraden die te grazen, met gruwelijke gevolgen. De verpletterende leegte van het Noord-Franse bestaan, gevat in meesterlijke scoopcomposities, tedere observaties en schokkende erupties van seks en geweld.

L’humanité (1999)

Een eenzame politie-inspecteur uit de buurt van Rijsel gaat op zoek naar de moordenaar van een 11-jarig meisje, houdt ondertussen zijn sexy buurvrouw in de gaten en begint – terwijl de drukkende stiltes en symboolzwangere tracking shots mekaar opvolgen – onderweg emotioneel te ontdooien. ‘Een krachtig portret van zoekende zielen in de stijl van Bresson en Antonioni’, zo meende de één; ‘misantropische onzin die langdradig met diepzinnig verwart’, aldus de ander. Dumont en zijn twee expressieloze hoofdrolspelers (Emmanuel Schotté en Séverine Caneele) werden in Cannes op een fluitconcert onthaald toen ze verrassend genoeg elk een prijs mochten afhalen.

Twentynine Palms (2003)

Dumont trekt door The Joshua Tree National Forest nabij Los Angeles en werkt zijn criticasters daarbij meer op de zenuwen dan ooit tevoren. Terwijl hij het donkere hart van Amerika tracht te vatten met ruwe landschappen en nog ruwere motelscènes, slaan de enige twee acteurs uit deze radicaal minimalistische zedenstudie afwisselend aan het neuken – penetratieshots incluis – en het ruziën, met een brutale climax die nog dagen op de maag blijft liggen. ‘Zabriskie Pointless’, sneerde Variety, en na de wereldpremière in Venetië regende het hysterische reacties. ‘Hardcore existentialisme dat diep penetreert’, juichte The Village Voice, al hadden de meesten de zaal toen klaarblijkelijk al verlaten.

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content