In muzikantenkringen wordt hij geloofd als een halfgod, maar in de ruimere kring ‘de wereld’, blijft M. Ward een goed bewaard geheim. Dat Hold Time, zijn 6e expeditie naar het drielanden-punt tussen folk, americana en country, daar snel verandering in mag brengen.

Hij werd ontdekt door Howe Gelb van Giant Sand. Hij is beste maatjes met Jim James van My Morning Jacket en Jason Lytle van Grandaddy. Hij speelde mee op platen van Cat Power, Beth Orton en Jenny Lewis. En hij maakte met actrice Zooey Deschanel een van de mooiste sixties-platen van de 21e eeuw. En toch timmert M. Ward – zijn mama zegt Matt – onverminderd aan een solocarrière. Met meesterwerkjes als Transistor Radio en Post-War bekoorde hij onder meer Norah Jones en Conor ‘Bright Eyes’ Oberst.

Als kleine dreumes werd Ward door zijn ouders doodgegooid met folk en country, maar de vonk sloeg pas in zijn late tienerjaren over. ‘Mijn vader zette thuis platen van Johnny Cash op, maar zelf luisterde ik liever naar groepen van het platenlabel SST zoals Dinosaur Jr., fIREHOSE, Minutemen en The Meat Puppets.’ Tot hij op een dag een plaat van de in België geboren Django Reinhardt te horen kreeg. ‘Alsof ik door de hand Gods geslagen was. Ik kon er niet bij dat iemand met twee misvormde vingers gitaar kon spelen. Nu weet ik dat élke muzikant zijn handicap heeft.’ Een verlegen lachje volgt. ‘Ook ik, ja.’ Maar daar wil de mysterieuze Ward niets over kwijt. Liever heeft hij het over Hold Time, zijn zesde en – badabing! – alweer gewéldige soloplaat.

Ik las dat je ruim een jaar geleden al een plaat klaar had, maar dat je die in de vuilnisbak hebt gekieperd. Waar?

Ward: Helaas wel. Soms volg je bij het maken van een plaat een spoor waarvan je denkt – of alleszins hoopt – dat het het juiste is. Als je er dan achterkomt dat je je hebt vergist, moet je een andere weg durven in te slaan. Maar dat betekent nog niet dat alle moeite voor niets is geweest. Ik heb heel wat materiaal kunnen recycleren.

Klopt het dat jij nooit echt aan een plaat schrijft, maar enkel een selectie maakt uit de honderden demo’s die je door de jaren hebt opgenomen?

Ward: Zo heb ik altijd gewerkt. In mijn verzameling demo’s zoek ik twaalf songs die naar mijn gevoel iets gemeen hebben. Muzikaal of thematisch: maakt niet uit. Als er in mijn hoofd maar een rode draad doorheen loopt.

Op deze plaat doen onder anderen Jason Lytle van Grandaddy en Lucinda Williams mee. Bel je die gewoon op?

Ward: Jason hoef ik niet eens te bellen. Hij is een van mijn beste vrienden en loopt vaker bij me langs dan ik bij mijn moeder. (Lacht) Lucinda is een minder romantisch verhaal: mijn manager heeft haar manager gecontacteerd. Toen ik aan de cover van Oh Lonesome Me zat te werken, hoorde ik er haar stem bij. Maar ik had haar zelfs nog nooit ontmoet, en dus liet ik mijn manager voorzichtig polsen. Ze bleek meteen enthousiast en de samen-werking verliep fantastisch!

Wat als je van zo’n samenwerking níét tevreden bent: laat je dat probleem ook door je manager oplossen?

Ward: Je neemt altijd een risico, al was ik in het geval van Lucinda toch vrij zeker van mijn stuk. Dat neemt niet weg dat zo’n samenwerking soms op niets uitdraait. Gelukkig ben ik met de meeste muzikanten waarmee ik samenwerk goed bevriend en kan ik het hen eerlijk zeggen als het resultaat tegenvalt. En ik ben een gewiekste diplomaat, hé. Ik versta de kunst om mensen subtiel af te schepen. (Lacht)

De voorbije jaren heb je samen met Conor Oberst en Jim James door Amerika getoerd als The Monsters of Folk. Jim en Conor vertelden me vorig jaar dat jullie een gezamenlijke plaat plannen. Hoe zit het daarmee?

Ward: We werken eraan, maar het zal nog niet voor morgen zijn. Het valt niet mee om samen in één studio te geraken, daarvoor hebben we het te druk met onze andere projecten. Maar de plaat komt er zeker, ik schat ergens in de loop van 2010.

Jullie vormen zo’n beetje de Travelling Wilburys van de 21e eeuw.

Ward: Dat is een héél groot compliment. Maar hey, als jij het zegt!

Terug naar ‘Oh Lonesome Me’, origineel van Don Gibson, maar vooral bekend in Neil Youngs versie. Klopt het dat jullie goed bevriend zijn?

Ward: Laat ik het nuanceren: ik ben bevriend met zijn manager. Na een van zijn optredens heeft die me een keer aan hem voorgesteld. Een heel mooie herinnering, want hij was ongelooflijk warm en aangenaam. Echt een gentle soul. Een tijdje later heb ik hem nog eens ontmoet op een feestje van een gemeenschappelijke vriend in LA. Op een groot scherm werden toen oude foto’s van Neil, zijn vrouw Pegi en David Crosby geprojecteerd. Zo mooi! Het was alsof ik een blik in de hemel mocht werpen, of toch de hemel zoals ik hem mij voorstel. (Lacht)

Laten de artiesten die je covert ooit weten wat ze van je versie vinden?

Ward: Neen, want de meesten van hen zijn dood. Komt ervan als je stokoude songs covert. (Lacht) David Bowie heeft wel eens naar mijn label gebeld om te zeggen dat hij mijn cover van Let’s Dance best oké vond. That was nice.

Over helden gesproken: Zooey Deschanel, met wie je de groep She & Him vormt, mocht onlangs voor de televisie Brian Wilson interviewen.

Ik durf te wedden dat je stikjaloers was.

Ward: Een beetje wel, ja. Ik heb er alleszins met gemengde gevoelens naar zitten kijken. Enerzijds had ik graag eens met hem gepraat, maar anderzijds had ik me wellicht compleet belachelijk gemaakt. Ik kan me inbeelden dat ik hem alleen maar stomme vragen over Pet Sounds had gesteld of – nog erger – geen woord had kunnen uitbrengen. In het aanschijn van de Meester was ik naar alle waarschijnlijkheid niet verder gekomen dan een paar stuntelig gestamelde complimenten. Ik zou het begrip ‘interview’ grondig geherdefinieerd hebben. (Lacht)

Door Vincent Byloo

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content