Veertig jaar geleden, toen Parijs in brand stond en studenten op de barricades klommen, leek cinema heel even de wereld te kunnen veranderen. Het woelige verhaal van Mei ’68, de affaire-Langlois, de chaos in Cannes, Truffaut, Godard en andere ‘kinderen van Marx en Coca-Cola’.

Il est cinq heures, Paris s’éveille’, zong Jacques Dutronc in het voorjaar van 1968. De Gallische popdandy had er geen idee van op welke turbulente manier Parijs enkele maanden later politiek zou ontwaken. Heel even werd de lichtstad het strijdtoneel voor een sociale en culturele revolte die voorgoed komaf wilde maken met de rechtse regering van Generaal de Gaulle en en passant ook een idealistische, veelal links geïnspireerde frontaanval lanceerde tegen de bourgeoismaatschappij en haar verstikkende conservatieve moraal.

De verzamelnaam voor deze luidruchtige protesten, sit-ins en stakingen: Mei ’68. Oftewel de woelige periode waarin de babyboomgeneratie de barricades opwierp, vanuit fabrieken en universiteiten om een opener maatschappij werd geschreeuwd en een kortstondige opstoot van rebellie niet alleen de campussen van Nanterre en de Sorbonne maar zelfs de hele Vijfde Republiek op haar grondvesten deed daveren. Hoewel haar politieke erfenis uiteindelijk tegenviel, kan de sociale en culturele impact van Mei ’68 nauwelijks worden overschat: la société à papa moest definitief wijken voor de vrijere, op medezeggenschap, mensenrechten en seksuele bevrijding gerichte moraal die Frankrijk – en de meeste andere westerse democratieën – de volgende vier decennia zou do-mineren.

Au nom de Langlois

Tot zover de grote lijnen. Minder bekend is het feit dat les événements, zoals de Fransen het oproer eufemistisch omschreven, in feite al in februari een prelude kenden in het filmwereldje. Het was geen acteur of regisseur die als eerste commotie veroorzaakte maar – ironisch genoeg voor een anti-establishmentbeweging als Mei ’68 – een staatsambtenaar. Zijn naam: Henri Langlois. De charismatische curator en medeoprichter van de Cinémathèque française, door Jean Cocteau de ‘draak die over onze schatten waakt’ genoemd, had bij zowat alle cinefielen – van de Franse nouvelle-vaguefilmers tot buitenlandse meesters als Preminger, Hawks en Chap-lin – een onverwoestbare reputatie opgebouwd als pionier inzake filmrestauratie en -conservatie.

Langlois, die nogal stuurs over de cinematheek regeerde en zich weinig aantrok van de directieven vanuit het ministerie, was echter niet door iedereen geliefd. Zonder enige waarschuwing werd hij op 9 februari 1968 door de gaullistische cultuurminister André Malraux op de keien gezet, terwijl er met-een ook flink werd gesnoeid in de subsidies. Het verrassende gevolg was een fel bevochten campagne om Langlois in zijn ambt te herstellen, geleid door filmstudenten, filmtijdschriften als Positif en Les cahiers du cinéma én ‘les enfants de la Cinémathèque’ – een koosnaampje voor Godard, Truffaut, Chabrol, Resnais, Rivette en andere jonge bewegende-beeldenstormers.

Die campagne verliep niet zonder slag of stoot. Letterlijk. Plots bleken ‘brave’ cinefielen, critici, cineasten, scholieren en studenten (Daniel Cohn-Bendit liet zich voor het eerst opmerken) zich te ontpoppen tot radicale dissidenten die zelfs een straatoorlogje met de politie – ramen sneuvelden, auto’s werden in de fik gezet en Truffaut, Tavernier en Godard kregen klappen – geenszins schuwden. Allen zouden door de affaire dan ook een scherpe bocht naar links nemen in de richting van een meer polemische (film)cultuur, maar dat was niet eens het voornaamste gevolg. Hoewel Malraux onder druk van het protest uiteindelijk zou capituleren en Langlois op 22 april weer aan de slag kon, was de rebelse vonk inmiddels ook overgeslagen op andere cultuurinstituten zoals het theater en de toenmalige staatszender ORTF.

Daarbij weerklonk eenzelfde eis tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke opheffing van de bestaande, door de conservatieve elite bestierde hiërarchieën, ten voordele van een meer democratische verdeling van macht en middelen. Met enige zin voor overdrijving kan de affaire-Langlois dan ook worden gezien als het startschot voor een hele reeks manifestaties die drie maanden later hun hoogtepunt zouden bereiken toen studenten en arbeiders oog in oog kwamen te staan met de ordediensten van de Compagnies Républicaines de Sécurité (CRS).

Lichtstad op stelten

Dat ook het mondaine en apolitieke filmfestival van Cannes dat jaar niet aan die revolutionaire koorts zou ontsnappen, lag dan ook voor de hand. Niet alleen hadden Godard, Truffaut en co. in hun petitie om Langlois te rehabiliteren al de steun gekregen van talloze wereldvermaarde intellectuelen en regisseurs (Jean Renoir, Orson Welles, Henri Cartier-Bresson, Norman Mailer, Alfred Hitchcock, Fritz Lang en Susan Sontag waren maar enkele namen van de ondertekenaars). Toen het festival op 10 mei 1968 feestelijk van start ging, stond Parijs al acht dagen in brand en diende de minister van Informatie zich voor de galapremière te verontschuldigen wegens ’trop occupé à surveiller les événements’.

Aanvankelijk verliep het festival rustig. Maar toen na drie dagen Milos Formans Bal der Pompiers werd vertoond – een Tsjecho-Slovaakse film die de opstandige geest van Mei ’68 ademde – sloeg ook op de Croisette de vlam in de pan. Geleidelijk drong tot de festivalgangers door dat Parijs op stelten stond, zelfs al bleef de staatszender ORTF de rellen minimaliseren, bleven de telefoonlijnen richting Parijs bezet en waren journalisten op hun kleine transistorradio’s aangewezen om via onafhankelijke radiostations te vernemen wat er 500 kilometer noordwaarts aan de hand was.

Een hele hoop, zo bleek. Niet alleen wapperde de rode vlag ondertussen op het dak van de door studenten bezette Sorbonne, waar studentenleider Cohn-Bendit zich ontpopte tot de ster van de revolte. Elders hadden studenten de straten opengebroken om met stenen en molotovs naar de politie te gooien, terwijl ze agitpropslogans als ‘CRS-SS’, ‘L’ima- gination au pouvoir!’ of ‘Il est interdit d’interdire!’ scandeerden. Ondanks het crescendo rumoer bleven de Gaulle, die tijdelijk ondergedoken zat en zelfs even met het idee speelde om het leger in te zetten, en zijn regering ondertussen in alle talen zwijgen, zelfs al vonden er te midden van het Parijse tumult vredesonderhandelingen over de Vietnamoorlog plaats, nota bene een van de oorzaken van het massale protest.

Trop is te veel, vond ook de geëngageerde filmgarde. En dus volgde een hele reeks acties die het festival van Cannes uiteindelijk in complete chaos deed uitmonden. Terwijl Michel Piccoli en Alain Resnais in Parijs al een stille protestmars hadden georganiseerd rond het gebouw van de gaullistische ORTF, hield François Truffaut in Cannes een persconferentie om zijn steun te betuigen aan Langlois. Bovendien hadden filmstudenten en vaklieden uit het filmbedrijf ondertussen tot een algemene staking opgeroepen die op 18 mei ook door de meeste andere sectoren zou worden opgevolgd.

Staakt-het-vieren

Terwijl het hele land platlag – er waren geen treinen, vliegtuigen of metro’s en ook banken en tankstations bleven dicht – beklom Truffaut samen met Louis Malle, Jean-Luc Godard, Milos Forman, Claude Lelouch en Roman Polanski het podium van het festivalpaleis met de eis om het festival meteen stop te zetten en alle beroepsverenigingen samen te roepen. Onmiddellijk trokken Forman, Lelouch en Michel Cournet hun eigen film dan ook uit het festival terug, al bleef Polanski aarzelen omdat de methodes van Godard hem deden denken aan het stalinisme waar hij als Oostblokker zo vertrouwd mee was. Godards repliek: ‘Et où est tu? Avec nous ou contre nous?’

Godard kreeg er maar niet genoeg van. Terwijl festivalbaas Robert Favre Le Bret lijdzaam moest toezien hoe het protest escaleerde, sprak Godard de enthousiaste menigte toe. ‘We komen te laat met alles’, oreerde hij. ‘We lopen minstens anderhalve week achter op Parijs. De studenten krijgen klappen van de CRS, maar onze films blijven de socia- le realiteit negeren. Ik spreek over solidariteit met de arbeiders die de Renaultfabrieken bezetten, terwijl u komt aandraven met travellings en gros plans.’

Tegen de avond van 18 mei, toen inmiddels ook de ‘vuile koophandel’ van de Marché du Film was stopgezet en verwijten als ‘Facho! Rétro!’ en ‘Réacs!’ over de Croisette vlogen, waren de spanningen zo hoog opgelopen dat de avondvoorstelling van Peppermint Frappé wel in rellen moest uitmonden. Toen bij het openen der gordijnen de enen ‘Le film! Le film!’ scandeerden en de anderen ‘Pas le film! La grève!’ volgde dan ook de historische scène waarbij Godard en Truffaut zich aan diezelfde gordijnen vastklampten om de projectie te verhinderen. Daarbij kregen ze meteen de assistentie van regisseur Carlos Saura en diens actrice en gezellin Géraldine Chaplin, die in koor riepen: ‘Nous interdisons notre film!’ Waarop de ordediensten het podium betraden, Truffaut een mep kreeg, Godard een vuistslag, Géraldine Chaplin op de grond tuimelde en enkele heethoofden met aanstekers de gordijnen dreigden in brand te steken.

Op zondagochtend 19 mei was het dan ook zover. In een communiqué excuseerde Favre Le Bret zich bij de buitenlandse deelnemers en blies na amper acht dagen het 21e filmfestival van Cannes af. Waarop hem de lastige klus wachtte om de buitenlanders (en zelfs veel Fransen) terug naar huis te krijgen. Aangezien het hele land platlag, moesten verschillende gasten per bus of per auto naar Italië of Zwitserland worden gebracht – geen sinecure met de benzineschaarste en de stakende bus- en taxichauffeurs – waar de luchthavens nog open waren. De juichende commentaar in Le Nouvel Observateur: ‘La foire aux films. C’est fini!’

Velen dachten dat Cannes daarmee een genadeslag had gekregen waarvan het nooit nog zou bekomen, maar het jaar erop verrees het festival alweer uit zijn as. Toch bleven de gebeurtenissen van Mei ’68 niet zonder gevolgen. De revolte explodeerde dit keer niet in het festivalpaleis maar in de films zelf, met rebelse en/of sociaal ge-engageerde prenten als If van Lindsay Anderson (de Gouden Palm van 1969), Adalen 31 van Bo Widerberg, Easy Rider van Dennis Hopper en Z van Costa-Gavras. Bovendien werd in 1969 ook de Quinzaine des Réalisateurs opgericht, een onafhankelijke nevensectie die Cannes ook voor onbekende filmmakers en nationale cinema’s toegankelijk moest maken, ongeacht budget of formaat, en die nog elk jaar wordt ge- organiseerd.

Nostalgie naar een utopie

Over de uiteindelijke erfenis van les événements wordt tot op de dag van vandaag – en zeker nu de veertigste verjaardag eraan komt – fel gedebatteerd. Hoewel de barricaden in juni ’68 even snel verdwenen als ze de weken ervoor waren opgeworpen – nadat De Gaulle verkiezingen had beloofd én gedreigd met harde acties – leek de mythe van het onaantastbare establishment niettemin definitief doorgeprikt. Links mag Mei ’68 dan nog steeds als een gemiste kans beschouwen om een échte politieke revolutie te ontketenen en een maatschappij van gelijkheid te installeren, sindsdien is de mondigheid en de individuele expressievrijheid van de burger en dus ook de filmmaker onmiskenbaar gegroeid. Wat zich veertig jaar geleden – toen een rebelse wind over de hele wereld waaide – trouwens al meteen vertaalde in andere studentenopstanden in Mexico, Amerika, Duitsland, Tsjecho-Slovakije, Polen, Brazilië en zelfs België, waar in Leuven om een Vlaamse universiteit werd geschreeuwd.

Voor de filmwereld – waar de barricades nochtans het eerst werden opgeworpen – bleven tastbare en structurele resultaten echter uit, hoewel de cinema haar vermogen om de massa te mobiliseren al verschillende keren eerder – remember de nazipropaganda en de Sovjetagitprop – had bewezen. Behalve de oprichting van de Quinzaine te Cannes, Godard die voorgoed de politiek-pamflettaire toer opging, de geboorte van de underground en een kortstondige opstoot van subversieve en sociaal geëngageerde films bleef er tegen het reveil van de jaren tachtig nog weinig van Mei ’68 over. De belofte dat cinema de wereld kon veranderen en de wereld de cinema, bleek – net als de meeste idealen van de beweging – uiteindelijk weinig meer dan een utopie. Een weliswaar heerlijke, ook nu nog door nostalgie gevoede utopie, maar een die vrij snel op de harde, door het establishment weer opgetrokken muur der realiteit uiteenspatte. Of zoals er tijdens het tumult op een Parijse graffitimuur al ergens te lezen stond: ‘Le cinéma, énorme piège à cons.’

Door Dave Mestdach – Illustraties Pieter De Poortere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content