Bob Dylan zal de komende weken niet te vermijden zijn. Kan de leek maar beter ergens gaan schuilen? Of is dit het ideale moment om een duik in Dylan te nemen?

‘no direction home’

31/10 – 0.35 Canvas. De dvd verschijnt op 3/11 (Paramount)

Bob Dylan speelt op 1/11 in Vorst Nationaal.

ij duurt bijna vier uur en de laatste 39 jaar uit de carrière van Bob Dylan komen niet eens aan bod. Je zou dus geneigd zijn te denken dat No Direction Home, de documentaire van Martin Scorsese over een van de meest invloedrijke popmuzikanten aller tijden, voer voor specialisten is. Afgaand op het uitzenduur geeft Canvas je daarin gelijk, en toch is de film voor de Dylan-leek minstens even interessant als voor de kenner, misschien zelfs interessanter. In Groot-Brittannië gaf No Direction Home zelfs het startsein voor een heuse Dylan-revival. Toen de BBC de docu eind september uitzond, zaten er twee miljoen mensen voor de buis. Dat kunnen niet allemaal Dylan-freaks geweest zijn die alles van de man al in huis hadden, want de afgelopen weken is de verkoop van Dylans platen over het Kanaal de hoogte ingeschoten. Vorige maand gingen er tien keer (!) zoveel albums van hem de deur uit als normaal, en vijf van zijn platen – The Essential Bob Dylan, The Freewheelin Bob Dylan, Highway 61 Revisit- ed, Bringing It All Back Home en de soundtrack bij No Direction Home – kwamen in de hitlijsten terecht.

Dylan kan een duwtje in de rug wel gebruiken. Ook bij ons is de man wat in de verdrukking geraakt, zeker bij het jonge publiek. Het is niet ongewoon dat de muzikant niet goed meer in de markt ligt bij jongeren. Zowel vriend als vijand zijn het erover eens dat het hoogtepunt uit zijn carrière alweer vier decennia achter ons ligt, en bovendien is de figuur van Dylan onlosmakelijk verbonden met de golden sixties, een periode waarin pop en rock een veel grotere impact had dan nu. Mensen die hem en zijn muziek ophemelen, verheerlijken dan ook vaak het geluid van hun jeugd – alleen klinken verhalen over hoe Dylan met Like A Rolling Stone het startschot gaf voor de rockmuziek wellicht minder indrukwekkend voor een puber die de hele Sepultura-catalogus op zijn iPod heeft staan. Toch is er iets vreemds aan de hand, want dat andere grote sixtiesicoon, The Beatles, slaagt er beter in om steeds een nieuw publiek aan te spreken. Kijk maar naar de Album100 van Studio Brussel, zowat de barometer voor de smaak van de opgroeiende muziekliefhebbers. In de lijst van 2004 was Dylan nergens te bekennen, terwijl The Beatles met The White Album (53) en Sgt Pepper’s (85) twee keer opgenomen waren. In de Album 100 van dit jaar kon Dylan wel een plaatsje bemachtigen, met Blood on the tracks (44). Maar in die lijst – die ontegensprekelijk ‘ouder’ getint was – hadden The Beatles maar liefst vier platen staan – ze waren samen met Radiohead zelfs de populairste groep.

Nu kan ik daar zelf volledig inkomen. Als kind van de jaren tachtig heb ik ook weinig voeling met de jaren zestig, maar The Beatles heb ik wel leren appreciëren en bewonderen, terwijl ik op het vlak van Dylan zo goed als een leek ben. Al heb ik wel al meermaals geprobeerd om daar verandering in te brengen. Blonde on Blonde, Blood on the tracks, Live 1966 (de registratie van Dylans beruchte concert in de Royal Albert Hall): ze staan in het cd-rek. Stof te verzamelen. Ik heb ze gekocht, een paar keer opgelegd en daarna met een diepe zucht weggeborgen. Het is trouwens opvallend dat je je als muziekliefhebber bijna schuldig voelt als je geen Dylan-fan bent. Voor de andere legendes van vroeger geldt dat veel minder: The Who? Who cares, behalve enkele Britse muziekmagazines. The Doors? Een orgelsolo is even saai als een drumsolo. Alleen bij The Beatles heb je misschien hetzelfde gevoel – zoals het tijdschrift Rolling Stone schreef: ‘Not liking them is as perverse as not liking the sun’ – al zijn er genoeg diehard Rolling Stones-fans die met plezier de Fab Four links laten liggen. Maar Bob Dylan? Daar kun je eigenlijk niet omheen.

Dat The Beatles gemakkelijker de overgang maken naar nieuwe generaties, heeft natuurlijk veel met hun muziek te maken. Je hoeft geen vijf jaar notenleer gestudeerd te hebben om te horen dat hun songs beter in het oor liggen dan die van Dylan, dat hun harmonieën vlotter klinken dan de nasale stem van de bard. Maar waarschijnlijk speelt ook het beeld dat jongeren van Bob Dylan hebben mee. Terwijl The Beatles in essentie altijd popsterren zijn gebleven, heeft Dylan veel meer het imago van een Grote Kunstenaar. Dat komt vooral door zijn fans, die hun idool vaak boven de rest willen doen uitstijgen. In hun ogen is Dylan niet in de eerste plaats een rocker, maar een poëet, een profeet, een ziener, en voor sommigen bijna een Messias. Howard Sounes, een van de vele biografen van de muzikant, plaatst Dylan zelfs vlotjes op hetzelfde niveau als Mozart, Picasso of Shakespeare, kunstenaars waarvan we blij mogen zijn dat ze bestaan (hebben).

Wat is voor de Dylanologen – ja, ze hebben zelfs een eigen naam! Hebt u ooit al gehoord van Beatlesianen of Elvisisten? – nu de basis voor de heiligverklaring? In de eerste plaats zijn er Dylans teksten. Dylan is de man die lyrics literair maakte. Hij verwerkte complexe metaforen en duistere beeldtaal in zijn teksten, en maakte zo popmuziek die ook de vertegenwoordigers van de ‘hogere kunsten’ konden appreciëren. Dylan heeft veel fans onder dichters en zoals bekend is er zelfs een beweging die de man maar wat graag de Nobelprijs Literatuur zou zien winnen. De tweede reden voor de Dylan-verering is dat hij de basis zou hebben gelegd voor de moderne rockmuziek, toen hij in de eerste helft van de jaren zestig zijn folkimago van zich afwierp en de overschakeling maakte van de akoestische naar de elektrische gitaar. Zijn toenmalige folkfans konden het niet appreciëren – Dylan-fans zijn blijkbaar altijd al tamelijk fanatiek geweest – maar de muzikant beleefde halverwege de jaren zestig wel de meest invloedrijke periode van zijn carrière. Hij schreef drie van zijn beste albums, Bringing It All Back Home, Highway 61 Revisited en Blonde on Blonde én bracht Like A Rolling Stone uit, dé rocksong aller tijden. Dat laatste zeggen wij niet, het was Rolling Stone dat het lied vorig jaar op 1 zette in hun lijst van ‘500 Greatest Songs’. Naar aanleiding van de veertigste verjaardag van het nummer vorige zomer schreef de beroemde rockjournalist Greil Marcus zelfs een volledig boek over Like A Rolling Stone ( Bob Dylan at the crossroads) – Dylans nummer is daarmee een van de drie songs die ooit die eer hebben gekregen (voor de quizzers onder u: de andere twee zijn Amazing Grace en Strange Fruit). De topjaren van Dylan werden helemaal een mythe in juli 1966. Na een slopende tournee door de VS en Europa, waar Dylan overal onthaald werd op gejouw en boegeroep van folkies, raakte Dylan betrokken in een motorongeval. Hij trok zich maandenlang terug in zijn huis en geruchten deden de ronde dat hij nooit meer zou optreden. Tot op de dag van vandaag is er twijfel of het motorongeval echt is gebeurd – Dylan beweert van wel – of dat het gewoon Dylans manier was om een eind te maken aan alle druk en publiciteit. It’s the stuff legends are made of.

Ik wil in het midden laten of de status van Dylan terecht is of niet (al zou ik de Nobelprijs vooralsnog toch liever naar échte schrijvers zien gaan), maar feit is dat je vandaag de dag nauwelijks nog onbevangen naar zijn muziek kunt luisteren. Wie bijvoorbeeld Blonde on Blonde oplegt, verwacht niet meer of minder dan van de sokken te worden geblazen. En dat is – hoe goed die plaat ook mag zijn – niet mogelijk, omdat het album moet opboksen tegen alles wat er daarna is gebeurd op het vlak van muziek. ‘Ik wou nooit een profeet of een heiland worden’, zo vertelde Dylan vorig jaar in een zeldzaam televisie-interview, maar natuurlijk is de man zelf ook voor een groot stuk verantwoordelijk voor de mythevorming rond zijn persoon. Door zich zorgvuldig af te schermen van publiciteit en een minimum aan interviews te geven, zorgde hij er niet alleen voor dat de legendes vrolijk bleven leven; hij gaf de Dylanologen ook vrij spel om de grote woorden boven te halen telkens er iets rond Dylan te doen was.

Daar brengt No Direction Home verandering in. Laat er geen misverstand over bestaan: Martin Scorsese is een onvoorwaardelijke fan van Dylan en No Direction Home is een uitgebreide liefdesletter van de ene artiest aan de andere, maar toch krijg je als je de film bekijkt nooit het gevoel dat Dylan ‘larger than life’ is. Goed, Scorsese gaat uitvoerig in op de meest mythische periode uit Dylans carrière – van het optreden op het Newport Festival in 1965 als hij onder boegeroep voor het eerst de elektrische gitaar omgordt, tot de show in de Royal Albert Hall in 1966, waar een fan hem het woord ‘Judas’ naar het hoofd werpt – maar dankzij de goed gekozen archiefbeelden en interviews met opinion makers van toen, kun je begrijpen wat voor revolutionaire sfeer er in die tijd rond Dylan moet hebben gehangen. Bovendien zitten er in No Direction Home enkele nooit eerder vertoonde beelden van Dylan in de jaren zestig die het clichébeeld van de gekwelde en maatschappijkritische angry young man ook wat bijstellen.

Dat Dylan als een normaal mens naar voren komt, is voor een groot stuk te danken aan de interviews met de man. Voor de film stemde Dylan voor het eerst in lange tijd toe om uitgebreid te praten over zijn carrière en zijn leven (niet tegen Scorsese weliswaar, maar tegen zijn manager) en uit wat je daarvan te zien krijgt, blijkt Dylan een heel lucide en normale kerel te zijn. Hij mag wel eens aan zijn dictie werken (ondertiteling is hier geen overbodige luxe), maar zelden zal je een legende als hem zo doordacht en helder hebben horen spreken over zijn muziek en zijn rol in de muziekgeschiedenis. Zijn bescheidenheid is ontwapenend, en je beseft dat de man eigenlijk wat gevangen zit in zijn oerserieuze imago. Tot nu, want Martin Scorsese laat de mythes rond Dylan voor wat ze zijn en zorgt ervoor dat je zin krijgt om zijn muziek te ontdekken. Hij kon zijn idool geen groter cadeau doen.

Door Stefaan Werbrouck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content