Het laatste Knack-interview met Agnès Varda: ‘Ik heb geen carrière gemaakt. Ik heb films gemaakt’

Agnès Varda

De Franse avant-garderegisseur Agnès Varda is overleden. Zes jaar geleden zocht Knack Focus haar thuis op: ‘Films zijn heerlijk om bij te wenen. Zelfs films van mindere kwaliteit.’

Twee Belgen – er was nog een Franstalige collega bij – die alleen voor haar de trein naar Parijs hebben genomen, Agnès Varda vindt het ‘formidabel’. Ik verzwijg – straks krijgt ze het nog te hoog in haar bol – dat ik zelfs tijd ingecalculeerd heb om voorafgaand verloren te lopen in haar stad, zoals haar Cléo, en om de sfeer op te snuiven in de straat waar ze al zestig jaar woont en werkt.

Rue Daguerre is Parijs op zijn best. Een straatmuzikante waagt zich aan Juliette Gréco. Een verkoper die zijn honing en peperkoek fraai uitgestald heeft, daagt me uit voor een schaakpartij. Een snelle koffie in de bar-tabac leert dat de buurtbewoners elkaar hier nog kennen.

‘Ik herinner me de eerste opname nog goed: een straatarm gezin, negen kinderen – sommigen eten van de grond. Vanaf toen was het een evidentie: ik ben cineast.’

De merkwaardigste winkel bevindt zich op het einde van de straat: eentje met uitsluitend films en aanverwante van Varda en van haar veel te vroeg overleden echtgenoot Jacques Demy. Eentje die quasi nooit open is. Een kattenbelletje op de deur suggereert om aan de overkant van de straat aan te bellen, bij huize Varda. Met wat geluk heeft Varda of een van haar medewerkers de tijd om u aan de dvd te helpen van Demy’s Les Parapluies de Cherbourg (1964) of haar Les Glaneurs et la glaneuse (2000). Soms verpakt Varda de kleinoden in hoogsteigen persoon. Een extra bloemetje of strikje, vaak kan ze het niet laten. ‘Dat de mensen Les plages d’Agnès kunnen kopen op de plek waar er zes maanden lang aan gemonteerd is, vind ik amusant. Dat is als eieren of melk kopen bij de boer.’

Hoe ze hier terechtkwam, is ook een mooi verhaal. ‘Geen kantoorjob voor mij, ik zou artiest zijn. Toen ik erg jong was, had ik zin om te schrijven. Uiteindelijk werd het fotografie. Dat leek me een ideale manier om in het echte leven te staan. En ik hield van het ambachtelijke. Kaderen. Ontwikkelen. Kiezen. Vergroten. Knippen. Ik had een studio nodig en trok in een vuile, smerige boetiek vanwege de straatnaam. De rue Daguerre (naar een van de uitvinders van de fotografie, nvdr.) zou me beschermen.’

De kat is uit haar zetel geduwd. De koffie is uitgeschonken. Ze dringt aan om van het gebak te proeven zoals alleen oma’s dat kunnen.

De nouvelle vague te snel af

Hoe film in haar leven kwam, noemt ze een mysterie. ‘Als ik voor mijn 25e vijf films gezien heb, zal het veel zijn. Ik las veel, ging naar tentoonstellingen, kende de theaterwereld door mijn werk voor Jean Vilar. Ik ben niet via film in de film terechtgekomen, maar via literatuur en beeldende kunst. Joyce, Faulkner, Hemingway, de mensen van de nouveau roman hadden de literatuur vernieuwd. Picasso zorgde voor een revolutie in de schilderkunst. De muziekwereld was op haar kop gezet door de musique concrète. Maar filmregisseurs bleven uit boeken en toneelstukken overgenomen verhaaltjes illustreren. Ik vond een radicalere cinema broodnodig.’

‘De nouvelle vague had geen handleiding zoals pakweg het dadau0026#xEF;sme. Ik maakte films zoals ik dacht ze te moeten maken.’

Zonder enige filmervaring en zonder noemenswaardig budget draait Varda in 1954 La Pointe courte. Ze contrasteert de problemen van een jong koppel (debutant Philippe Noiret en Sylvia Monfort) met de werkelijkheid in een arm vissersdorp. ‘Ik herinner me de eerste opname nog goed: een straatarm gezin, negen kinderen – sommigen eten van de grond. Vanaf toen was het een evidentie: ik ben cineast. Niet dat het meteen van een leien dakje liep. Men vond La Pointe courte fantastisch, maar de film liep niet. Ik vond geen geld voor een tweede film. Ook ik heb moeilijke jaren gekend, vooral in het begin. Maar ik panikeerde niet. “Oh nee, wat moet ik nu doen”, ik heb het me nooit afgevraagd.’

Had La Pointe courte iets meer impact gehad, men had er het begin van de nouvelle vague van gemaakt – die eer wordt meestal toegedicht aan Chabrols drie jaar oudere Le Beau Serge. Varda is de enige vrouw in de illustere filmbeweging. ‘Maar daar puur ik geen enkele fierheid uit. Dat zou impliceren dat ik eraan twijfelde of een vrouw wel films kan maken en dat heb ik uiteraard nooit gedaan. Ik heb nooit getwijfeld aan mijn capaciteiten. Ik heb geen filmschool gevolgd en tastte in het begin in het duister. Met enige stoutmoedigheid deed ik zoals ik vond dat het moest. Had ik gelijk? Dat durf ik niet te beweren. De nouvelle vague had geen handleiding zoals pakweg het dadaïsme. Ik maakte films zoals ik dacht ze te moeten maken.’

De flesj is af

Varda maakt naam met haar tweede langspeelfilm. Cléo de 5 à 7, een existentieel filmgedicht over een populaire zangeres die zichzelf al slenterend door Parijs tegenkomt, bang voor de uitslag van een medisch onderzoek. ‘In 1962 viel die film in Cannes buiten de prijzen, maar vervolgens werd hij een groot internationaal succes. Ik word er vandaag nog altijd op aangesproken. Soms door mensen die naar die film genoemd zijn. Vijftig jaar later, in mei 2012, selecteerde Cannes de film een tweede keer. Categorie ‘Cannes Classics’. Ik ben dus klassiek. Binnen nog eens vijftig jaar zit ik wellicht in de categorie ‘Cannes Dinosaures’.’

Dat ze de gerestaureerde klassieker straks in Bozar mag komen presenteren, ontroert haar. ‘Daar vond in 1955 de eerste vertoning van La Pointe courte plaats. Jacques Ledoux (legendarische conservator van het Belgisch Filmarchief, nvdr.) was me komen opzoeken met de vraag of hij de film mocht vertonen in zijn filmclub. Hij had een neus voor bijzondere films en de flair om mensen te overtuigen. Door hem heeft België me nog voor de Fransen erkend.’

Varda is geboren in Elsene, maar verliet gebombardeerd België in 1940. ‘Er is niets bijzonders aan de buurt waar ik woonde. Toch hou ik ervan. ‘Terkamerenbos’ uitspreken is genoeg om gelukkig te worden. Ik hou van het Belgisch accent. Ik hou van Vlaams, zelfs al versta ik het niet. Behalve ‘de flesj is af’. Dat betekende dat de tram niet verder kon rijden.’

De tijd te snel af

Na Cléo de 5 à 7 bevestigt Varda haar talent met Le Bonheur (1965). ‘Maar zoveel succes heb ik niet gekend, hoor. Ik heb geen carrière gemaakt. Ik heb films gemaakt. Sommige zijn wereldwijd bekend en hebben een lang leven. Maar je weet het nooit. Met flink wat sterren draaide ik in 1995 een komedie over film, maar niemand is naar Les Cents et Une Nuits de Simon Cinéma gaan kijken. Door die flop ging mijn productiehuis bijna overkop. Les Glaneurs et la glaneuse was een zeer bescheiden documentaire, maar groeide uit tot een wereldwijde hit. Ik vind nu nog altijd patatten in de vorm van een hart in mijn brievenbus.’

In die subjectieve documentaire portretteert Varda mensen die afval en door de consumptiemaatschappij afgeschreven producten tout court sprokkelen. Symbool van de film en van de sprokkelaars werd een aardappel die de boeren weggooiden vanwege de onverkoopbare vorm: een hart.

‘Ik ben moe, heb zowat overal zeer. Op mijn leeftijd heb je het recht vermoeid te zijn.’

Dik tien jaar geleden had Varda het dus al over de Muffinman, verkwisting en te snel afgeschreven producten. ‘Ik sta er zelf van te kijken hoe brandend actueel het thema is geworden.’ Varda was vaker visionair. Ze was niet alleen nouvelle vague voor de nouvelle vague. ‘Ik strikte leden van de Black Panther Party tijdens de paar jaar dat die beweging bestond. Ik was kort na de Cubaanse Revolutie in Cuba. Ik was in 1957 al in China. L’air du temps komt bij mij altijd wat vroeger aangewaaid.’

Op de vensterbank achter haar zetel zie ik een klok zonder wijzers. Opgescharreld tijdens de opnames van Les Glaneurs et la glaneuse. ‘Ik weet niet wat dat is, de tijd. Gisteren en eergisteren zijn hetzelfde voor mij. Ken ik die man al een jaar of al dertig jaar? Die verwarring is niet onaangenaam. Als houvast heb ik altijd nog de data van mijn films, mijn kinderen en kleinkinderen. Die pendule zonder wijzers bevalt me zeer. Niet de tijd gaat voorbij, wij gaan voorbij.’

Derde leven

Eind mei wordt ze 85. ‘Ik ben moe, heb zowat overal zeer. Op mijn leeftijd heb je het recht vermoeid te zijn. Maar ik prijs me zo gelukkig het heden te beleven.’

Een twintigjarige zou moe zijn als hij Varda probeerde te volgen. Lees wat er de voorbije jaren zoal op haar bord lag en huiver: twee bioscoopdocumentaires, kortfilms, een met een kleine camera gedraaide tv-kroniek over haar reizen en ontmoetingen, dvd-boxen met haar oeuvre (‘beetje beangstigend dat alles wat ik in dit leven gedaan heb in een koffertje van amper 1,8 kilo kan’) of dat van Demy (‘jammer dat hij er zo vroeg van tussen was. Hij had nog zoveel mooie dingen kunnen maken. Het leven is ingewikkeld’). Met de steun van het Centre du Cinéma restaureerde ze haar Franse klassiekers, met de steun van bewonderaar Martin Scorsese haar Amerikaanse films.

‘Breng wat tijd door met een mens en hij wordt interessant. Je ontdekt zijn schoonheid en wat hem uniek maakt.’

En dan hebben we nog met geen woord gerept over haar derde leven, als kunstenaar. ‘Eerst was ik fotograaf, dan cineast, nu kunstenaar. Ik ben van petje veranderd toen de Biënnale van Venetië me uitnodigde. Ik had geen lidkaart van de kunstenaarspartij. Dat was de kans waarop ik wachtte.’

Varda heeft altijd bij een vernieuwende aanpak gezworen. ‘Honderd keer is me al gevraagd om nog een film te maken over een zieke zangeres of een remake in een ander land met andere acteurs. Dat interesseert me niet. Ik heb altijd ruimte gelaten voor innovatie. Blijven zoeken naar een gepaste vorm doet je vooruitgaan. Innovatie kent vele wegen: rechte snelwegen en kronkelende smokkelpaden. Dat heb ik van mijn moeder geleerd. Als we naar het zuiden reden, gingen we nooit rechtdoor. Een Romaanse kerk hier, een interessant dorp daar. In haar ogen was een reis een reis en geen verplaatsing van a naar b. Mijn films ook niet.’

De genade van het ogenblik

Speelfilm, documentaire, tv-kroniek of multimedia-installatie, één ding kan Varda als geen ander: met een nieuwsgierige blik anders naar de ons omringende wereld kijken en die verwondering met ons delen. ‘Ik heb die nieuwsgierigheid altijd al gehad. Als ik ’s nachts de slaap niet vat, blijf ik makkelijk hangen bij een historische documentaire die nog een nieuw aspect van de Franse Revolutie belicht of bij een tenniswedstrijd. Slaat die man zich terug in de wedstrijd of niet? Het is niet dat ik per se alles moet weten, het is een andere nieuwsgierigheid. Rondkijken en dingen zien die een ander niet of minder scherpzinnig ziet. Gedrag, reacties, kleine dingen.’

‘Mensen gaan in het defensief als het om de grote dingen gaat. Kleine zaken onthullen vaak meer. Ik geloof in de genade van het ogenblik. Goed luisteren helpt ook. Breng wat tijd door met een mens en hij wordt interessant. Je ontdekt zijn schoonheid en wat hem uniek maakt. Beschadigd zijn we allemaal. De behoefte begrepen te worden, hebben we allen.

‘Ik huil veel in de cinema. Volgens mij hebben we dat nodig maar we kunnen bezwaarlijk de hele dag wenen. Films zijn heerlijk om bij te wenen. Zelfs films van mindere kwaliteit. Een au revoir in het station, een trein die vertrekt, volstaat. Afscheid is de meest herhaalde, meest fundamentele pijn. Een enkele keer kan ik ook huilen bij een schilderij. De Vlaamse Primitieven blijven mijn grote liefde. Hoe Rogier van der Weyden het lijden kan laten zien – en dan nog in schilderijen op bestelling, de ene kruisafneming na de andere – dat is buitengewoon.’

Zeven levenslessen, een veelvoud aan prikkelende bedenkingen en één teleurstelling (‘je gebak is niet op’) later is het onze beurt om afscheid te nemen van Agnès Varda.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content