‘HOE COMMUNICEER JE IN GODSNAAM MET BUITENAARDSE WEZENS?’

© Jelle Vermeersch

Met Broer in januari en De premier in oktober werd 2016 een filmjaar in crescendo voor Koen De Bouw. Een terugblik, vooraleer hij naar Hollywood trekt om The Last Tycoon in te blikken – en we hem misschien nooit meer terugzien. ‘In Amerika heb ik met elke grap één kans op de twee om gearresteerd te worden.’

2016 was een uitzonderlijk jaar voor Koen De Bouw. ‘Uitzonderlijk, als in: ik heb veertien vrije dagen gehad’, zegt hij. ‘Alle andere dagen blokte ik vanaf 5 uur ’s ochtends mijn teksten, stond ik van 7 tot 19 uur op een set, ging ik daarna nog even fitnessen, en dan pas zat het erop.’ Op 2 januari wordt hij alweer in Los Angeles verwacht, waar hij het eerste seizoen zal draaien van The Last Tycoon, een Amazon Prime-serie met Kelsey ‘Frasier’ Grammer over het Hollywood van de jaren dertig. De Bouw: ‘In die tijd sliep iedereen bij wijze van spreken in een kartonnen doos op straat. Maar met het weinige dat ze hadden, kochten ze toch nog een bioscoopticketje. Film was het licht in de duisternis. Schoon.’ Genoeg gemijmerd, tijd om terug te blikken!

Een hoteluitbater die zich uitgeeft voor zijn dode broer: zo zagen we je begin 2016 in de zalen, in Broer van GeoffreyEnthoven. Een kassucces was het niet. Wilde Broer niet te veel ineens zijn: thriller, drama én komedie?

KOEN DE BOUW: Om te beginnen, is januari een ongelukkige maand om in première te gaan. En inderdaad: bioscoopbezoekers hebben het moeilijk met films die geen kleur bekennen. Broer had het wellicht beter gedaan als er voor een duidelijk herkenbaar genre gekozen was. Maar ik vond het een mooi filmpje. En het was fijn om te mogen samenwerken met Geoffrey en Titus De Voogdt, mijn tegenspeler. We hebben Broer in Ierland gedraaid, en Titus en ik gingen er geregeld op makreel vissen voor de hele cast. We halen daar allebei een haast kinderlijk plezier uit – hetzelfde met pakweg vuurtje stoken of buiten slapen. Ik heb een boerderij in de Ardennen, en daar leef ik nogal, euh, Ardens: tuinieren, met mijn dieren of mijn uilenkasten bezig zijn… Heerlijk.

Niet alleen Broer deed het minder goed aan de kassa: Belgica van Felix Van Groeningen moest dé Vlaamse film van het voorjaar worden, maar lokte amper 90.000 bezoekers.

DE BOUW: Dat een film geen volle zalen haalt, zegt nog niets over de kwaliteit, hè. Belgica staat in elk geval op mijn lijst met in te halen films. Die lijst is lang. Door mijn volle agenda ben ik het voorbije jaar amper in mijn geliefde cinema geraakt. Zelfs voor de première van De premier was het hollen – ik stond die dag op de set van Het tweede gelaat, de derde en laatste film rond het speurdersduo Vincke en Verstuyft.

Heb je tenminste Home gezien, de nieuwe parel van Fien Troch? Die beleefde zijn Belgische première op het Filmfestival van Gent.

DE BOUW: Nee.

Tweede poging: Land of the Enlightened, de documentaire van Pieter-Jan De Pue over Afghaanse kinderen?

DE BOUW: Helaas.

Spotlight van Tom McCarthy? Arrival van Denis Villeneuve? Hacksaw Ridge van Mel Gibson?

DE BOUW: Sorry! Ik haal ze allemaal nog in, beloofd. Naar Arrival ben ik het meest benieuwd. Het pure scifigegeven – de buitenaardse invasie die Villeneuve in beeld brengt – interesseert me minder, maar het idee erachter is sterk: hoe communiceer je in godsnaam met buitenaardse wezens?

Voor mensen met een volle agenda is er natuurlijk Netflix.

DE BOUW: Bij mij thuis hebben series de film toch wat verdrongen – mijn vrouw en kinderen zijn echte bingewatchers. Voor mij gaat er niets boven films, en er is maar één plaats om die te zien: de cinema. Ze zijn daarvoor gemaakt, hè. Je moet ze met een groep mensen beleven. En alleen het witte doek kan je écht in een verhaal zuigen. Ik zal de komende maanden wel wat uren in vliegtuigen doorbrengen, maar ik vertik het om op zo’n klein schermpje naar een film te kijken: dat werkt toch niet?

We pikken weer aan bij jouw filmjaar. Na Broer had je een hoofdrol in Caffè, een Belgisch-Chinees-Italiaanse mozaïekfilm met koffie als rode draad. ‘Koffie heeft drie tonen: bitter, zuur en fruitig’, wist regisseur Cristiano Bortone. ‘Elke verhaallijn weerspiegelt een andere smaak.’

DE BOUW: Heb jij Caffè gezien?

Ondanks Bortone’s wervende synopsis moet ik je op mijn beurt ontgoochelen.

DE BOUW: Het was echt een bizarre productie. Die regisseur… Ik heb nog nooit zo’n chaoot meegemaakt. En de film zelf is gewoon tien keer te lang – hij duurt bijna twee uur! Ik was blij met mijn rol, maar wat wilde of moest Caffè eigenlijk zijn? Ik weet het nog altijd niet.

Moet een film überhaupt iets zijn? Nadat hij de Gouden Palm had gewonnen met I, Daniel Blake – ik zal je zelfs niet meer vragen of jij dat kleinmenselijke drama gezien hebt – deed Ken Loach een opmerkelijke oproep: ‘Filmmakers moeten grote vragen durven te stellen. Ze moeten stelling innemen.’ Heeft hij een punt?

DE BOUW: Kunnen film en theater de wereld redden? Ik weet niet of dat een ambitie moet zijn. De films van Ken Loach maken altijd wel iets wakker in mij, maar zit ik erop te wachten? Nee. Ik heb lang meegewerkt aan de remonte van de populaire Vlaamse film, maar vandaag zoek ik vooral poëzie in films. Ook in mijn eigen werk. Helaas is een goede poëtische film maken nog moeilijker dan een goede comedy maken.

Of een goede thriller, zoals De premier van Erik Van Looy, de commerciële knaller waarmee je 2016 mocht afsluiten. Voor veel critici was de plot – de premier van België moet de Amerikaanse president een kogel door het hoofd jagen, anders gaan zijn vrouw en twee kinderen eraan – verre van geloofwaardig.

DE BOUW: Dat over die geloofwaardigheid zo geklaagd is, vind ik nog altijd vreemd. Waarom doet niemand dat bij King Kong of Star Wars, maar barst de kritiek wel los bij De premier? Over de opnames mag ik niet uit de biecht klappen, maar ik kan je verzekeren: wat in die film gebeurt, is wél mogelijk. Tot mijn eigen verbazing heb ik zaken gezien waarvan ik niet snapte dat dat nog kon onder dreigingsniveau 3 of 4.

We zijn in De premier bewust van moslimterreur weggebleven: we wilden terrorisme een Belgisch gezicht geven. Een hele uitdaging, maar Stijn Van Opstal, die een van de slechteriken speelt, geeft nét de juiste twist aan zijn rol. Hij injecteert de film met zwarte humor. Als je een paar mensen een kogel door het hoofd jaagt, kun je je natuurlijk ook wel wat grappen veroorloven. (lacht)

Het is geen geheim dat Erik Van Looy je op handen draagt. Jullie eerste samenwerking, de korte film Yuppies, dateert alweer van 1991. Hoe heb je hem sindsdien zien veranderen als regisseur?

DE BOUW: Vijfentwintig jaar geleden was Erik nog een echte ‘acteursfluisteraar’. Ik herinner me nog hoe ik na drie dagen op de set van Yuppies aan de producent vroeg: ‘Zeg, wat doet die stille jongen daar, eigenlijk?’ In wezen is hij niet zoveel veranderd: hij staat nog altijd niet graag op een set. Dat klinkt misschien vreemd, maar het meeste werk gebeurt natuurlijk vooraf: het scenario, de casting. En daar is Erik ijzersterk in. Hij zet de juiste acteurs op de juiste plaats, en geeft hun daarna het volle vertrouwen. Met de jaren ben ik zulke regisseurs steeds meer gaan waarderen. Maar mijn hart springt ook op als ik iemand ontmoet zoals Indra Siera, de regisseur van de VRT-serie Professor T. Indra heeft me verder kunnen drijven dan ik voor mogelijk hield.

Dit voorjaar speelde je naast Kelsey Grammer in de pilootaflevering van The Last Tycoon, en weldra steek je de Atlantische Oceaan over om het eerste seizoen van de serie op te nemen. Je lijkt me niet het type dat daar nerveus van wordt.

DE BOUW: Dat klopt. Ik kijk er vooral geweldig naar uit. Werken in Hollywood: die droom leek me zo hoog gegrepen dat ik hem al lang begraven had. Ik zal nooit de eerste keer vergeten dat ik het gigantische industrieterrein van Paramount Pictures werd opgereden: het was behoorlijk verpletterend. Maar het meest verbaasde me de hartelijkheid van mijn collega’s. Het was oprechte hartelijkheid, geen Amerikaans nepenthousiasme. Ik zag bijvoorbeeld enorm op tegen een brunch op de tennisclub van de regisseur en zijn vrouw. Ik verwachtte zo’n Hollywood-juffer, maar daar klopte niets van. Ik mag met fijne, échte mensen samenwerken, en daar draait het – op mijn leeftijd – toch om. Elke minuut is kostbaar geworden.

Je speelt Szep, de Hongaars-Amerikaanse chef-beveiliging van een Hollywoodstudio ten tijde van de Grote Depressie. Hoe is het met jouw Hongels gesteld?

DE BOUW: Goed – ook al is Szep een man van weinig woorden.

Ik vraag het ook omdat je de reputatie hebt de lolbroek van de set te zijn. Zal dat wel werken in Hollywood?

DE BOUW: Dat vraag ik me ook af. (lacht) Met elke grap heb ik één kans op de twee om gearresteerd te worden: dat gevoel krijg ik altijd weer in Amerika. Maar ik zal het, denk ik, toch niet kunnen laten. Ik hou ervan om met humor het evenwicht te verstoren. Mijn vak neem ik ernstig, maar mezelf niet.

door Kristof Dalle – foto’s Jelle Vermeersch

‘Waarom klaagt niemand over de geloofwaardigheid van King Kong of Star Wars, maar barst de kritiek wel los bij De premier?’

‘Ik mag in Amerika met fijne, échte mensen samenwerken, en daar draait het – op mijn leeftijd – toch om. Elke minuut is kostbaar geworden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content