‘HOE KUN JE NÍÉT BOOS ZIJN ALS JE ZOVEEL SHIT OM JE HEEN ZIET?’

BÉLA TARR: 'Trump is de schande van Amerika, Viktor Orbán die van Hongarije.'

Weinig filmauteurs worden zo aanbeden als Béla Tarr. Na The Turin Horse (2011) hing de zwaarmoedigste aller Hongaren zijn camera aan de treurwilg. Maar nu de wereld steeds meer op zijn doemfantasieën lijkt, spreekt hij opnieuw . Niet met een film, wel met een tentoonstelling.

Donderdag 26 januari. In Rotterdam geselt een door de hoogbouw gevangen ijzige wind de karakterkop van de grijsaard. Hij zet de kraag van zijn jas rechtop om een sigaret te kunnen aansteken. ‘Rook je niet mee?’ vraagt hij. Ik rook mee zonder echt mee te roken en kan voortaan getuigen dat Béla Tarr geen legende is, maar een mens van vlees en bloed. Een mens van weinig woorden ook, met rugpijnen die geen sigaret, pil of ochtendpils kan verdoven.

Béla Tarr – 61, maar hij ziet er tien jaar ouder uit – werd dertig jaar geleden al een oude meester genoemd. Veel fans heeft hij niet – daarvoor worden zijn films te zelden vertoond – maar ze zijn wel bijzonder devoot. Collega Gus Van Sant noemt Tarr ‘een van de weinige écht visionaire filmmakers’. Martin Scorsese bestempelt hem als ‘een van de meest avontuurlijke kunstenaars van de cinema’. Auteur Susan Sontag wilde de rest van haar leven elk jaar naar het zeven uur durende Sátántangó kijken. Actrice Tilda Swinton roemt de cineast om zijn ‘sjamanistische, hypnotiserende krachten’. Het mythische aura dat Tarr omgeeft, werd nog groter toen hij aankondigde dat The Turin Horse (2011) zijn laatste film was. Hij had gezegd wat hij te zeggen had en wilde niet in herhaling vallen.

Legendarisch is een begrijpelijk epitheton ornans voor het boegbeeld van de slow cinema, wiens naam met ontzag wordt uitgesproken door Apichatpong Weerasethakul, Tsai Ming-liang, Lisandro Alonso en andere filmauteurs. In zijn zwaarmoedige films over de condition humaine, met hun verbluffende camerabewegingen, dramatische kadreringen, heroïsch zwart-wit en bezwerende muziek verhief hij het minutenlang aangehouden shot tot kunst. Maar Tarr geeft te kennen dat al die labels en eretitels hem eigenlijk kwetsen. Hij heeft geen zin om de laatste modernist te zijn, zoals de titel van zijn retrospectieve in New York hem omschrijft. ‘Want ik leef nog’, zegt hij. Die verering vloekt ook met het credo dat hij in al zijn films belijdt: te allen tijde, in alle omstandigheden, de mens als mens zien.

De dystopie wordt realiteit

Tarr is in Rotterdam om er het Internationaal Film Festival op te smukken met een masterclass en moet nog bekomen van de opening van Béla Tarr – Till the End of the World, zijn tentoonstelling in EYE, het filmmuseum in Amsterdam. We spreken elkaar de dag nadat de net geïnaugureerde Donald Trump een presidentieel besluit heeft ondertekend dat de opdracht geeft om een muur tussen de VS en Mexico te bouwen. Tarr kan zijn afschuw voor die

beslissing niet verbergen. Hij vindt het ‘ziekmakend lelijk en triest’ en vraagt zich af hoe het zover is kunnen komen. Meer woorden maakt hij er niet aan vuil. Hij maakt aan niets veel woorden vuil. ‘Ik vertrouw woorden niet’, verontschuldigt hij zich als we aandringen met bijvragen en vragende blikken. ‘Trump is de schande van Amerika, Viktor Orbán die van Hongarije. Wat kan ik daar meer over zeggen?’

Veel, zo blijkt wanneer hij toch het achterste van zijn tong laat zien. De Hongaarse premier Orbán bestrijdt asielzoekers met alle middelen. Tarr heeft gezien hoe hij aan de grenzen met Servië en Kroatië ‘muren’ van prikkeldraad liet optrekken om de vluchtelingen op de Balkanroute tegen te houden. Toen hij in 2011 stopte met filmen, werd Tarr namelijk geen kluizenaar. Hij zette de schouders onder een internationale filmschool in Sarajevo: film.factory. Om die te bereiken, moest hij telkens weer de grens oversteken en zag hij de wanhoop op de gezichten van de gestrande asielzoekers. ‘Dat maakte me erg kwaad. Hoe kun je níét boos zijn als je zoveel shit om je heen ziet?’ Zo kwaad was hij, dat hij besloot om toch opnieuw te spreken. Niet met een nieuwe film, wel met een tentoonstelling die we mogen ‘gelijkstellen met een nieuwe film’.

Béla Tarr – Till the End of the World is een statement geworden. Een felle spot verblindt je bij het betreden van de expo. Twee muren van prikkeldraad dwingen de bezoekers om rechtdoor te lopen. Daarachter hangen foto’s van vluchtelingen die aan de grens worden tegengehouden. Op de achterste muur zie je een kind dat levenloos vanonder het puin getrokken wordt en andere nieuwsbeelden uit het oorlogsgebied dat ze ontvlucht zijn. Grote kunst is de opstelling niet, maar in combinatie met de sleutelscènes uit Tarrs werk die in de andere zalen geprojecteerd worden, mist ze haar effect niet. Uit Damnation (1988) komt een rondedans waar de tristesse van afdruipt. Uit Werckmeister Harmonies (2002) koos Tarr de lange, zwijgende mars van boze mannen met knuppels die door een populist zijn opgejut. En in een scène uit de kortfilm Prologue (2004) schuift een lange rij zwijgende, mistroostige koppen aan voor een karige voedselbedeling. De gelijkenis met de doffe wanhoop van de vluchtelingen is treffend.

Zijn Tarrs dystopische doembeelden voorafspiegelingen van wat nu gaande is? Met een hoofdknik bevestigt Tarr dat hij geschrokken is dat zijn sombere, terneerdrukkende films werkelijkheid geworden zijn. ‘Het stemt me allesbehalve vrolijk. Het is gewoon afgrijselijk. Ik heb het gevoel dat ik moet ageren, of toch als ik mezelf ’s morgens in de spiegel wil kunnen aankijken. Maar wat kan ik doen? Een kunstenaar kan ageren door te creëren. In dat opzicht zijn we bevoordeeld, dat weet ik ook wel. Maar… het is zo schraal.’ Het verdriet in Tarrs helblauwe ogen is nauwelijks te verdragen.

Een hart voor verschoppelingen

Béla Tarr is meermaals beschuldigd van misantropie. Verwonderlijk is dat niet voor iemand die film na film het menselijke bestaan schetst als hopeloos geploeter in de modder en het vreugdeloze trotseren van regen, wind en ontij in onbarmhartige landschappen. Een vrolijk wereldbeeld is dat niet. Toch is hij het omgekeerde van een misantroop. Met heel zijn hart is hij bij de verschoppelingen, de lelijkaards, armoezaaiers en dronkaards die zijn wereld bevolken. Gesterkt door zijn geloof in de kracht van pure cinema zoekt en vindt hij in de diepe ellende vormen van poëzie en schoonheid waarmee hij uitnodigt tot mededogen. ‘Ik heb altijd al een grote sociale gevoeligheid gehad. Raak de menselijke waardigheid en je raakt mij.’

Béla Tarr is ook verslingerd aan de schilderijen van Pieter Bruegel. Volgens de regisseur slaagde hij er als geen ander in om elk individu van eenvoudige komaf een eigen smoel en karakter te geven. ‘Bruegel zag het, Bruegel kon het. Net als Vincent Van Gogh. Ik kan naar hun werk blijven kijken, vanaf het moment dat het museum opengaat tot wanneer de deuren sluiten. Dan kom ik buiten en verbaas ik me over alle fietsen en trams waarmee de mensen zich naar elders haasten. Dat soort schilders is in staat om je te raken in het diepst van je zijn.’

Op zijn zestiende nam Béla Tarr het in een documentaire op voor zigeuners die geen geld, geen eten en geen dak boven het hoofd hadden en toch geen visum kregen om in Oostenrijk te werken. De communistische partij kon er niet om lachen. Het zou de reden geweest zijn waarom Tarr als student niet aan de faculteit filosofie toegelaten werd. Met een beetje geld van een kleine onafhankelijke studio draaide hij dan maar een fictiefilm over een gezin dat door armoede en woningnood uiteenvalt: Family Nest (1979). ‘Ik was jong, verschrikkelijk boos en barstte van de energie. Ik haatte de films die toen uitkwamen. Ze waren allemaal zo fake. Ik wilde échte mensen laten zien. Ik wilde het échte leven laten zien, in al zijn ruwheid en genadeloosheid. Ik wilde niet zachtjes op de deur van de filmwereld kloppen, ik wilde ze intrappen.’

Eind jaren tachtig stootte hij de autoriteiten weer voor het hoofd door het stiekem gedraaide Damnation voor te stellen op het Festival van Berlijn. Met die film begon zijn klim naar het pantheon van de auteurscinema. Het verhaal – schooier loopt vergeefs achter een zangeresje aan – is volledig ondergeschikt aan de hypnotiserende kracht van de ononderbroken zwart-witopnames in een harde, mistroostige omgeving. Tarr kreeg prompt te horen dat hij er niet op moest rekenen om in Hongarije nog aan de bak te komen. ‘Ik ben naar Berlijn verhuisd en gaf er les aan een filmschool. Het jaar daarna viel de Muur, en ik was erbij. Zoveel vreugde en hoop heb ik later nooit meer teruggezien.’ Tarr kon terug naar Hongarije en perfectioneerde zijn stijl en atmosferische existentialisme in het zeven uur durende Sátántangó (1994), Werckmeister Harmonies (2000), de Simenon-verfilming The Man from London (2006) en slotakkoord The Turin Horse (2011). ‘De ene film is altijd uit de andere voortgekomen. Ik schoof geleidelijk op naar het ontologische en kosmische.’

Humanist tot in de kist

In de laatste zaal van de expo gaan de openingsscènes van zijn bekendste films de dialoog met elkaar aan. ‘Je let voortdurend heel erg op als je een film maakt, maar toch het meest als je aan de ouverture werkt. Elk beeld van de ouverture moet een compositie zijn en betekenis hebben. Ik ben gek op ouvertures. Vraag me niet waarom, ik voel het zo aan. Ze zetten de toon en ze moeten op eigen benen kunnen staan.’ Grandioos is het begin van The Turin Horse: in een mistig landschap trekt een boerenpaard blind en koppig de gammele kar van een grijsaard voort. Wie de film gezien heeft, weet dat het voor allebei slecht afloopt. Maar tijdens die ouverture kun je niet anders dan hun weerstand en overlevingsdrang bewonderen. Ze begint met een apocrief verhaal over Friedrich Nietzsche. De filosoof zou in 1889 in Turijn een paard dat voor zijn ogen mishandeld werd huilend omhelsd hebben en vervolgens een inzinking gekregen hebben. Tarr eindigt het verhaal met te zeggen dat over het lot van dat paard niets bekend is.

Uiteindelijk voegde Tarr alsnog één scène aan zijn oeuvre toe. Een close-up van een jongetje dat accordeon speelt terwijl het met een intrieste blik recht in de camera kijkt, gaat door een trage achterwaartse beweging over in een totaalshot dat ook de omgeving onthult: een winkelcentrum met speelgoedautomaten die net als hij wachten op een muntje. ‘Muhamed is als dat paard van Nietzsche. Ik zag hem meermaals zitten in een winkelcentrum in Sarajevo. Zijn blik ging dwars door me heen. Mijn hart brak. Ik heb hem willen opvangen, maar dat zag zijn vader niet zitten.’ Wat er van Muhamed geworden is, weet hij niet. De tranen komen in zijn ogen en dat komt niet alleen door die verrekte rugpijn. ‘Niets goeds, allicht.’

Tarrs cinema is allesbehalve hermetisch of mystiek, maar aards. Hij toont de mens die in uitzichtloze, aartsmoeilijke omstandigheden zwoegt tot zijn laatste uur geslagen heeft en soms lelijke, gemene, vernielzuchtige dingen doet, maar altijd onze empathie verdient. ‘Het is me altijd om de menselijke waardigheid te doen geweest. Daar zou niemand ooit aan mogen raken.’ De nihilist is een humanist, de legende een mens.

BÉLA TARR – TILL THE END OF THE WORLD

Nog tot 7/5 in EYE, Amsterdam. Info: www.eyefilm.nl

door Niels Ruëll

‘Ik heb altijd al een grote sociale gevoeligheid gehad. Raak de menselijke waardigheid en je raakt mij.’

‘Toen ik jong was, wilde ik niet zachtjes op de deur van de filmwereld kloppen. Ik wilde ze intrappen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content