‘MENSEN KRIJGEN TE SNEL HET LABEL GENIE OPGEPLAKT’

In afwachting van zijn weerzien met Bridget Jones mag Colin Firth in Genius een hele film onder een hoedje spelen. Letterlijk.

Twintig jaar is het ondertussen geleden dat hij het jacquet van Mister Darcy aantrok in de BBC-reeks Pride and Prejudice, en vijftien sinds hij voor het eerst Bridget Jones versierde. Voor veel kijkers, en met name voor dames van boven de veertig, belichaamt Colin Firth dan ook de romantische Britse gentleman.

Maar hoe comfortabel dat imago hem ook om de taille gegoten zit, en hoe graag hij het ook privé draagt, de inmiddels 56-jarige Firth, de immer strak in het pak zittende zoon van een docente vergelijkende theologie en een historicus, ondernam sindsdien wel pogingen om zich ook eens van een andere kant te tonen, als hij maar goed gekleed bleef. Denk maar aan Firths stotterende koning George VI in The King’s Speech (2010), die hem een Oscar opleverde. Of aan zijn homoseksuele professor met gebroken hart in A Single Man (2009), het regiedebuut van modegoeroe Tom Ford. Hij werkte zowel met Woody Allen (Magic in the Moonlight), Atom Egoyan (Where the Truth Lies en Devil’s Knot) als Michael Winterbottom (Genova) en bleek niet te beroerd om zijn vest te kreuken in een blits actieavontuur als Kingsman: The Secret Service (2014). In de musical Mamma Mia! (2008) stond hij zowaar ABBA-evergreens te kwelen aan de zijde van Meryl Streep.

Geef toe: het is niet meteen wat je verwacht van een stijve hark als Mister Darcy, laat staan van die truttige vrijer van Bridget Jones. En al vormt Firth vanaf midden oktober opnieuw een koppel met Renée Zellweger in Bridget Jones’ Baby, aflevering drie van de populaire romcomreeks, in Genius mag de Brit Packer eerst nog opdraven als geboren en getogen New Yorker, in zijn beste bretellen en met deukhoed.

In dat filmdebuut van theaterregisseur Michael Grandage speelt Firth de legendarische uitgever Maxwell Perkins (1884-1947), de man die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw als eerste het literaire genie van zowel F. Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway als Thomas Wolfe ontdekte, tal van klassiek geworden romans redigeerde en zo een nauwelijks te overschatten bijdrage leverde aan de Amerikaanse literatuur.

Centraal in de film, gebaseerd op A. Scott Bergs biografie Max Perkins: Editor of Genius (1978), staat de relatie tussen Wolfe (Jude Law) en Perkins. De eerste is een flamboyante, zuiderse bohemien die in New York met zijn meer dan vijfduizend pagina’s tellende debuutroman Look Homeward, Angel (1929) rondleurt. De tweede is een introverte lettervreter die ook privé elk woord wikt en weegt en uit Wolfes poëtische proza een meesterlijke bestseller weet te distilleren, ook al levert dat schrap- en schaafwerk meer dan eens spanningen op tussen de twee antipoden.

‘De tijd is hard geweest voor Wolfe’, aldus Firth. ‘Zijn naam heeft niet meer dezelfde weerklank als die van Fitzgerald en Hemingway, ook al leverde hij met Look Homeward, Angel en Of Time and the River (1935) meesterwerken af die tot de literaire canon van Amerika behoren. Veel mensen vragen me of hij ook niet The Bonfire of the Vanities geschreven heeft. Maar dat is Tom en niet Thomas Wolfe. Zo zie je maar hoe vergankelijk alles is.’

Rare vraag misschien, maar waarom draagt Perkins de hele film door een hoed?

COLIN FIRTH: Er is maar één foto bekend van Perkins zonder hoed. Hij droeg die de hele dag door, ook op kantoor, omdat hij gedeeltelijk doof was en niet graag een hoorapparaat droeg. Hij dacht dat hij beter kon horen met een hoed, omdat die zijn oren naar voren spitste. Nog een reden was dat hij daarmee altijd de indruk gaf dat hij op het punt stond om te vertrekken. Perkins was niet de meest sociale mens, en die hoed gebruikte hij als excuus wanneer hij geen zin had om met iemand te praten. Die moet ik onthouden. (lacht)

Je staat er in elk geval mee.

FIRTH: Dank je, maar ik was toch blij om hem na de opnames af te zetten. Het is raar dat niemand nog een hoed draagt. En wie dat wel doet, wordt snel gezien als ouderwets of verwaand. Mijn beide grootvaders droegen altijd een deukhoed, een fedora. Ze gingen zelfs geen krant halen zonder. Nu draagt iedereen mutsen. Nee, vestimentair zijn we er niet op vooruitgegaan.

Er bestaat weinig tot geen archiefmateriaal van Perkins. Waarop is je vertolking dan gebaseerd?

FIRTH: Er zijn geen geluidsopnames, wel een korte newsreel, een filmpje uit het bioscoopjournaal. Ik had vooral Scotts biografie om me op te baseren. Die is zo gedetailleerd en levendig dat ze leest als een roman. Ik heb ook zelf wat opgezocht – in bibliotheken en op Google – maar niets gevonden dat niet in Scotts boek stond. Daarnaast heb ik Perkins’ kleinzoon gesproken, die verbazend goed op hem lijkt. En er zijn de passages waarin Wolfe over hem schrijft, in zijn brieven maar ook in zijn romans, waarin hij hem Foxwell Edwards noemt.

Perkins was een verlegen, zwijgzame man. Hoe lastig is het om van zo iemand een boeiend filmpersonage te maken?

FIRTH: Uit alle getuigenissen komen telkens dezelfde dingen naar boven: dat hij timide was, weinig zei en altijd en overal een hoed droeg. Het is gek, maar ik vond mijn vertolking bij momenten zelfs nog niet ingetogen genoeg. Hij zei in het echt nog minder dan ik in de film. Maar zonder dialoog heb je geen drama. Als we honderd procent trouw waren gebleven aan Perkins hadden we een stomme film moeten maken. Tijdens de repetities heeft Michael Grandage me vaak moeten aanporren: ‘Komaan, Colin. Antwoord, beweeg, doe wat.’ Omdat ik geloofde dat Perkins alles gewoon zwijgend zou hebben ondergaan. Zeker de tirades van Wolfe, die luid, theatraal en exuberant was.

Had je dan niet liever Wolfe gespeeld? Nu is het Jude Law die in de meeste scènes de show steelt.

FIRTH: Niemand zou het in zijn hoofd halen om mij te casten als Wolfe, een jonge, energieke zuiderling. (grijnst) Maar ik had het graag gedaan. Aan de andere kant ligt Perkins veel dichter bij wie ik zelf ben. Ik zoek ook niet graag de spotlights op en ik ben graag een onderdeel van een ensemble, iemand die andermans creativiteit prikkelt. Perkins belichaamde het tegenovergestelde van de exhibitionistische cultuur die we nu kennen, in dit tijdperk van de selfie, van Facebook en Twitter. Hij was liever het klankbord. Hij liet anderen schitteren, zoals Wolfe, Hemingway en Fitzgerald, stuk voor stuk grote persoonlijkheden. Fuifnummers. Literaire vedettes. De Kanyes van hun tijd. Die mensen fascineerden hem en misschien droomde hij ervan om net zo rebels en wild te zijn, maar hij was enkel een avonturier in gedachten. Perkins’ favoriete boek was Oorlog en vrede van Tolstoj, dat hij eindeloos herlas. Dat zegt genoeg.

Je zoekt niet graag de spotlights op, zeg je. Dat is vreemd voor een acteur die al dertig jaar aan de top meedraait, een Oscar en een Golden Globe op zijn schouw heeft staan en zelfs door de Queen werd geridderd.

FIRTH: Acteurs zijn paradoxale beestjes. Ik ken veel collega’s die erg gesloten zijn en voor elke vertolking op hun benen staan te trillen, ook al hebben ze veel talent en ervaring. Ik heb altijd mijn zenuwen in bedwang kunnen houden, maar als je jezelf publiekelijk blootgeeft in je werk is het een heel normale en zelfs hygiënische reflex om je daarbuiten af te schermen.

Ik neem aan dat je niet op Twitter of Facebook zit.

FIRTH: Ik ben niet tegen sociale media. Het kunnen geweldige tools zijn om vormen van expressie te democratiseren. Ze hebben veel gesloten mensen bevrijd, maar ze hebben ook negatieve kanten. In dit multimediale klimaat zou Perkins allicht nooit meer dezelfde innige relatie met schrijvers kunnen opbouwen. Perkins ging vaak bij Hemingway en Wolfe thuis langs, en vice versa. Hij was een vaderfiguur voor hen. Hij is de dood van Wolfe zelfs nooit te boven gekomen. Hij bleef wel werken, maar zijn gloriedagen waren voorbij. Nu ga je niet meer bij mensen eten, maar je chat of skypet met hen vanachter je computer. Nu gaat het minder om de intensiteit van relaties, maar eerder om de kwantiteit. Hoeveel volgers heb je op Twitter? Hoeveel vrienden op Facebook? Het is een ersatz voor echte, betekenisvolle communicatie, en ik weet niet of dat de creativiteit ten goede komt. Maar goed, ik wil niet de oude zeur uithangen. De tijden en de media veranderen en het komt erop aan om ons daaraan aan te passen.

Je kunt expressie democratiseren, maar je kunt er ook een overdosis van creëren.

FIRTH: Dat is het. Als je alles tegelijk hebt, heb je tegelijk niets meer. Er moeten geen keuzes meer worden gemaakt, er is geen redactie meer in wat je zegt en uitdrukt. Geen richting. Geen selectieve energie. In de tijd van Perkins moest je tenminste nog iemand overtuigen als je een boek wilde uitbrengen, of een plaat, of een schilderij. Nu kan iedereen zijn ding digitaal verspreiden, maar het is een jungle geworden, een woestijn met hier en daar een oase.

Geldt dat ook voor film?

FIRTH:(knikt) Films kunnen goedkoper worden gemaakt en verdeeld, maar er dreigt een overkill. Aan alles, ook aan meningen. Ik ben blij dat iedereen over alles vrijuit zijn zegje kan doen, maar lees je de commentaren op nieuwssites wel eens? Wat je daar aan vulgaire toogpraat vindt! De basisvereiste om tenminste toch een beetje beschaafd te zijn, is weggevallen. Je leest dingen die mensen nooit face to face tegen elkaar zouden durven te zeggen. Maar laat het ons in perspectief houden. Je vindt ook prima stukken op internet, er zijn bloggers van topniveau en ik heb op YouTube met een iPhone gemaakte films gezien die ronduit fantastisch waren, en waar meer ideeën in zaten dan in veel blockbusters. Heb je Tangerine (volledig met iPhones gedraaid, nvdr.) gezien? Dat vond ik een van de strafste films van vorig jaar. Het komt erop aan om te leren op een beschaafde, creatieve manier met die nieuwe tools om te gaan.

De film heet Genius, wat een vaag begrip is. Hou zou jij het definiëren?

FIRTH: Net als kunst, tijd of schoonheid is genie een abstract begrip. Ik hou er niet van om snel dat label op iemand te plakken, zoals tegenwoordig al te vaak gebeurt, en dan nog het liefst in hoofdletters.

David Bowie wordt algemeen als een genie beschouwd.

FIRTH: Tegenwoordig wel, ja. Maar ik herinner me nog dat ik eind jaren zeventig een felle discussie had met mijn leraar. Ik had Bowie een genie genoemd en hij zei: hij heeft talent en draagt blitse outfits, maar dat maakt hem nog geen genie. Bowie heeft die discussies altijd uitgelokt. Hij heeft altijd de grenzen verkend van wat artistiek en sociaal gangbaar was, en dat is een kwaliteit die een genie moet hebben.

Je kunt terugblikken op een imposante carrière. Was je Oscarwinst voor The King’s Speech een droom die uitkwam?

FIRTH: Aan het begin van mijn carrière droomde ik niet van een Oscar. Ik droomde ervan om werk te hebben. Een ander talent dan acteren had ik namelijk niet, en ik had ook geen zin om wat anders te proberen. Als ik het ver geschopt heb, dan heb ik dat te danken aan koppigheid, jeugdige arrogantie en een heel klein beetje talent. (lacht) Ik weet nog dat ik als tiener op zekere dag opstond en dacht: ‘Vandaag heb ik drie uur wiskunde en twee uur aardrijkskunde. Dat kan ik mezelf niet langer dagelijks aandoen.’ Als acteur heb ik nooit dat gevoel gehad, zelfs al moest ik soms weken wachten op een rolletje, of bijklussen als keukenhulp. Ik stond elke morgen met volle goesting op.

Had je geen hersenspecialist kunnen worden? In 2011 vermeldde professor John Jost van de New York University je als coauteur van een academisch onderzoek en noemde hij je een ‘ambassadeur voor de wetenschap’.

FIRTH: Dat was volkomen onverdiend, maar heel genereus van hem. Ik had bij enkele wetenschappers het idee gelanceerd om na te gaan of er een verband bestaat tussen de hersenen van politici en hun ideologische wereldbeeld. Dat leek me een fascinerende vraag, maar met het onderzoek zelf had ik niks te maken.

Ben je trotser op die vermelding dan op je Oscar?

FIRTH: Vermoedelijk wel. Alleen moet ik nog veel meer mensen van mijn academische kwaliteiten overtuigen. (lacht)

Op welke films ben je het trotst?

FIRTH: Ik heb films waar ik niet trots op ben, maar dat houd ik voor mezelf. Tot mijn favorieten behoren A Single Man. En Mamma Mia! Er zijn weinig films waar mensen sceptisch naartoe gaan, maar toch al dansend en zingend buitenkomen. Als wetenschappelijk ambassadeur ben ik daar tot nu toe niet in geslaagd! (lacht)

GENIUS

Vanaf 28/9 in de bioscoop.

BRIDGET JONES’ BABY

Vanaf 12/10 in de bioscoop.

door Dave Mestdach

‘Mijn grootvaders gingen zelfs geen krant halen zonder hun deukhoed. Nu draagt iedereen mutsen. Vestimentair zijn we er niet op vooruitgegaan.’ Colin Firth

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content