‘SOMS MOET IK KOTSEN VAN MIJN EIGEN TEKENINGEN’

Uit Hermanns nieuwste reeks DUKE, die binnenkort verschijnt. 'Mijn verhalen zijn allemaal zo negatief, zeggen lezers me wel eens. Toon me dan dat ik ongelijk heb!'

De laatste nog actieve Belgische stripreus is nooit een vrolijke klaas geweest. Zelfs nu hij zich président van het stripfestival van Angoulême mag noemen, de grootste eer die een striptekenaar in Europa te beurt kan vallen, ziet Jeremiah-tekenaar Hermann het somber in: ‘Ik hoop dat ik op tijd een ongeluk krijg.’

Het Ukkelse appartement van Hermann Huppen voelt onmiddellijk vertrouwd aan. Alles lijkt nog precies hetzelfde als de vorige keer dat ik hier was, elf jaar geleden. Opnieuw gaat de gastheer voor naar zijn kleine werkkamer en opnieuw neemt hij plaats achter zijn tekentafel, waarop een onafgewerkte tekening uit het komende album van Jeremiah ligt te wachten, als een plagerige herinnering dat het interview hem van zijn werk houdt. Op het prikbord hangen recente strippagina’s, maar ook foto’s van Malmédy, waar hij opgroeide. ‘Ik hou van routine’, zegt hij zelf.

De striptekenaar ziet er nauwelijks ouder uit dan bij die vorige passage: een atletisch gebouwde man met een stevige handdruk, die je eerder 65 zou schatten dan de 78 jaar die hij in werkelijkheid is. Dankzij die ‘routine’ heeft hij in meer dan vijftig jaar een honderdtal strips bij elkaar getekend, waarvan meer dan de helft op eigen scenario. Strips voor mythische series zoals Bernard Prince, Comanche, Jeremiah of De torens van Schemerwoude, maar ook veel losse verhalen, zoals het verfilmde Bloedbruiloft, dat Jean Van Hamme (scenarist van Largo Winch, XIII en Thorgal) voor hem bedacht.

Hermann is de laatste overlever van een generatie, de auteurs die het mooie weer maakten in het weekblad Kuifje van de jaren zestig. ‘De anderen zijn dood, er slecht aan toe of met pensioen’, constateert hij droog. Hij tekent liever dan dat hij praat, maar ook een interview moet zo efficiënt mogelijk verlopen. Zonder dat er een vraag is gesteld, heeft hij rockfestivals al vergeleken met de naziparades in Nürnberg en in één adem Trump, Erdogan, Poetin en Orban dictators genoemd. Om er fijntjes aan toe te voegen dat ‘meneer De Wever’ ook zijn vriend niet is.

Enkele seconden later volgt al de essentie van zijn levensfilosofie, die uit al zijn verhalen blijkt. ‘Ik wantrouw de menselijke soort. Ook uit het verhaal dat ik nu voorbereid, Kurdy Malloy, de 35e Jeremiah, blijkt weinig hoop over de menselijke aard’, lacht hij. ‘”Je verhalen zijn allemaal zo negatief”, zeggen lezers mij wel eens. Toon me dan dat ik ongelijk heb! Ik ben nog nooit zo veel bedrogen door ‘vrienden’ als de laatste tijd. Mensen aan wie ik geld had geleend en die dat zo snel mogelijk zouden terugbetalen. Ik heb ze nooit meer gezien. Pas op, ik bedoel natuurlijk niet dat alle mensen slecht zijn.’

Er zijn er zelfs bij die vinden dat je na een halve eeuw tekenen eindelijk maar eens die Grote Prijs van Angoulême moest krijgen. Een mooie bekroning van je carrière, maar ik was niet zeker dat je hem ook zou aanvaarden.

HERMANN:Ik heb heel lang gezegd dat die prijs niets waard was. Omdat ik dat zei, wist ik ook dat ik de facto niet meer in aanmerking kwam. Ik meende het en de gevolgen konden me gestolen worden. De jury bestond vroeger alleen uit ex-winnaars. Ze waren gewoon om de koek onder hun vriendjes te verdelen. Zoiets kan ik niet verdragen. Ondertussen is de hele procedure veranderd, kunnen alle collega-stripmakers voor de prijs stemmen en ik kwam daar als winnaar uit. Nu kon ik niet meer weigeren, vond ik. Maar eerlijk: ik hoopte al lang niet meer op die Grote Prijs.

Heel weinig stripauteurs tekenen op jouw leeftijd nog door.

HERMANN:Voor mij is tekenen van levensbelang. Materieel gezien is het niet meer nodig dat ik nog werk. Ik heb mijn schaapjes op het droge en zelfs mijn zoon (scenarist Yves H., nvdr.) hoeft zich geen zorgen te maken. Maar wat moet ik doen als ik zou stoppen? Ik teken nog altijd graag, ik bedenk met plezier nieuwe verhalen, ik zit droog en warm in mijn eigen huis. Als ik in een fabriek werkte, zou ik al lang met pensioen zijn. Zoals het nu gaat, wil ik blijven tekenen tot ik sterf, al was het maar voor mijn mentale gezondheid.

Is je werk ook een vlucht uit de werkelijkheid?

HERMANN:Jazeker. Ik ben er niet trots op mens te zijn. Ik ga je iets vertellen dat ik volgens mij nog nooit heb verteld. Toen ik twaalf was en nog in de Ardennen woonde, ging ik vaak de bossen in om te stropen. Soms zat ik daar alleen te huilen. Zonder duidelijke reden. Achteraf gezien waren die momenten een teken. Onbewust wist ik toen al dat het leven me niet goed zou afgaan. Ik voel me niet verbonden met het overgrote deel van de mensheid. Niet alleen door oorlogen of andere grote problemen, ik kan me ook enorm opwinden over asociaal gedrag. Tags bijvoorbeeld. Een kleine snul bekladt het huis van brave burgers met een spuitbus. Waarom? Als ik zoiets zie, ben ik opgelucht dat ik over afzienbare tijd geen deel meer zal uitmaken van het mensdom.

Je album Sarajevo-tango, over het Bosnische conflict, was twintig jaar geleden een echte aanklacht. Ondertussen is de internationale politiek er niet beter aan toe, maar je hebt nooit meer een album gemaakt dat zo dicht tegen de realiteit aanschurkt.

HERMANN:Ik zat vol walging na Sarajevo-tango. Emotioneel kon ik nog zo’n boek niet meer aan. Mijn agent zat midden in de ellende van die oorlog. Zijn moeder, die begon te dementeren, is op het trottoir neergeschoten als een hond. Ze stond voor het bejaardentehuis en net toen ze weer binnen wilde gaan, hebben ze haar neergeschoten. Krapuul van een jaar of twintig. Zoiets blijft in je hoofd hangen. Ik ben niet gemaakt om de hele tijd in dat soort verhalen te duiken. Soms zet ik de radio zelfs op een andere zender omdat ik het nieuws niet kan aanhoren.

Toch zit er in je verhalen veel geweld.

HERMANN: Dat klopt, maar wel zoals bij filmregisseur Sergio Leone: ik toon hoezeer ik geweld haat. In de oorlogsfilms van de jaren vijftig werd schieten heel esthetisch verbeeld. Een Amerikaan mitrailleerde tien Duitsers die bijna dansend achterovervielen. In die films zag je zelfs geen bloedvlekken. Ik teken het geweld zo lelijk als het is, maar daardoor heb ik geregeld behoefte aan wat afstand van mijn tekeningen. Ik heb ooit een strip gemaakt over de historische Dracula. Ik zweer het je: de eerste keer dat ik daarin gespieste mensen moest tekenen, had ik pijn aan mijn kont. (lacht)

Je eigen werk is sterk beïnvloed door films. Ruim tien jaar geleden is van je stripreeks Jeremiah een tv-serie gemaakt. Wat vond je daarvan?

HERMANN: Ik heb er nog altijd niet naar kunnen kijken, want ik kan de dvd’s die ik kreeg niet afspelen op mijn toestel. Volgens mensen die ze gezien hebben, lijkt de tv-serie helemaal niet op mijn strip. De twee hoofdpersonages redden de wereld! Zo Amerikaans! We zien overigens elke dag dat de Amerikanen de wereld redden, toch? Mijn personage Kurdy is opeens geen boefje meer, want dat was niet politiek correct genoeg. Amerikanen kunnen zo vermoeiend zijn. Alles wordt kleurloos bij hen.

Heb je de film Gravity gezien? Technisch gezien is dat een huzarenstuk. Je hebt echt de indruk dat je in de ruimte zweeft, zeker met die grote schermen van tegenwoordig. Maar dat einde was toch verschrikkelijk? Sandra Bullock gelooft eerst niet in God, maar wanneer ze uit haar ruimtecapsule komt, weerklinkt een suikerzoet vioolmuziekje dat suggereert dat God zelf haar gered heeft. Dan heb ik zin om tegen haar te zeggen: ‘En je makker George Clooney dan? Verdiende die misschien om in de ruimte te sterven?’

Op je 78e begin je nog met een nieuwe reeks: Duke, op scenario van je zoon. Het is bepaald niet je eerste western. Wat is de uitdaging daar nog van?

HERMANN:Ook al ben ik 78, ik voel me vijf jaar. Misschien ben ik over enkele jaren een plant, maar dat zien we dan wel weer. Het is eenvoudig: mijn zoon had zin in een western en ik werk graag met hem. Als je altijd alleen werkt, ga je jezelf herhalen. De verhalen van mijn zoon dwingen me om na te denken over de manier waarop ik alles in beeld breng. Het is niet slecht om dat af en toe te doen. Ik weet dat ik nog dingen kan bijleren. Hoeveel jaar kan ik nog tekenen? Het vervelende is dat mijn gezondheid heel goed is. Volgens sommigen word ik honderd. Ik moet er niet aan denken! Nog twintig jaar! Ik hoop dat ik op tijd een ongeluk krijg.

Misschien moet ik in de tijd die me nog rest eens radicaal van tekenstijl veranderen. Soms moet ik kotsen van mijn eigen tekeningen, kun je dat geloven? Dan ga ik de stad in. Wanneer ik twee uur later terugkom, gaat het gewoonlijk beter. Ik kan het niet verdragen wanneer ik geen zin meer heb om te tekenen. Dan word ik heel bang. De enige oplossing is opnieuw op zoek gaan naar tekenplezier.

***

Tijdens de twintig stappen naar de voordeur vertelt Hermann trots dat zijn huwelijk zelfs al langer duurt dan zijn carrière. Ondertussen zoek ik een opgewekte afscheidsgroet.

Tot over elf jaar.

HERMANN: (laconiek) Als jij dan nog leeft.

– HERMANN

Zoals elk jaar krijgt de président ook een grote tentoonstelling op het stripfestival van Angoulême, van 26 tot 29/1. Alle info: bdangouleme.com

Van Hermann (en zoon Yves H.) is net het album De veerman verschenen, in maart volgt het eerste deel van Duke.

door Gert Meesters

‘Ik ben er niet trots op mens te zijn. Toen ik twaalf was, zat ik soms alleen in de Ardense bossen te huilen. Zonder duidelijke reden.’

‘Ik kan er niet tegen wanneer ik geen zin meer heb om te tekenen. Dan word ik heel bang.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content